ECLI:NL:RBGRO:2012:BY8771

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
15 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Awb 12/961
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een coffeeshop wegens overtreding van de handelsvoorraad

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Groningen op 17 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een verzoeker, eigenaar van een coffeeshop in Delfzijl, en de burgemeester van Delfzijl. De burgemeester had op 10 oktober 2012 besloten om de coffeeshop van verzoeker voor een periode van drie maanden te sluiten vanwege een te grote handelsvoorraad van softdrugs. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd is om bestuursdwang toe te passen op basis van artikel 13b van de Opiumwet. In de Notitie Drugsbeleid gemeente Delfzijl 2010 is vastgelegd dat een coffeeshop niet meer dan 500 gram softdrugs in voorraad mag hebben. De voorzieningenrechter oordeelde dat de in beslag genomen hoeveelheid hennep, die in de woning van verzoeker was aangetroffen, terecht als handelsvoorraad van de coffeeshop werd aangemerkt. Verzoeker had verklaard dat deze hennep bestemd was voor verkoop in zijn coffeeshop.

De voorzieningenrechter overwoog dat de burgemeester niet alleen de drugs in de coffeeshop zelf, maar ook de drugs die in de woning van verzoeker waren aangetroffen, in aanmerking mocht nemen bij de beoordeling van de handelsvoorraad. Dit was in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker de voorwaarden van de gedoogverklaring had overtreden en dat de sluiting van de coffeeshop voor de opgelegde periode gerechtvaardigd was. Het verzoek van verzoeker om de sluiting te schorsen werd afgewezen, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Zaaknummer: AWB 12/961
van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 17 oktober 2012
inzake het geschil tussen
(naam verzoeker), wonende te Delfzijl, verzoeker,
(gemachtigde: mr. C.F.M. Jungerman)
en
de burgemeester van Delfzijl, verweerder,
(gemachtigde: mr. P.M.J. de Goede)
ten aanzien van het besluit van 10 oktober 2012.
Procesverloop
Bij besluit van 10 oktober 2012 heeft verweerder verzoeker gelast zijn coffeeshop aan de (…) te (…) met ingang van 15 oktober 2012 te sluiten voor publiek en voor een periode van drie maanden, dus tot en met 14 januari 2013, gesloten te houden.
Tegen dit besluit heeft verzoeker op 10 oktober 2012 bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoeker op 10 oktober 2012 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het geschil is behandeld op de zitting van 16 oktober 2012. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, door mr. E. Boersma en E.H. Baars.
Beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd tot toepassing van bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
Voor de uitvoering van zijn bevoegdheid krachtens artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft de burgemeester de Notitie Drugsbeleid gemeente Delfzijl 2010 opgesteld. In deze notitie staat onder meer vermeld dat uitgangspunt is dat op het grondgebied van de gemeente Delfzijl maximaal één coffeeshop wordt gedoogd. Deze coffeeshop dient te voldoen aan de zogenoemde AHOJG-criteria, zoals vastgesteld door het College van procureurs-generaal. Van deze criteria houdt het zogenoemde G-criterium onder meer in dat de handelsvoorraad van een coffeeshop niet meer dan 500 gram mag bedragen. In paragraaf 4.9 zijn de beleidsregels betreffende handhaving van de AHOJG-criteria opgenomen. In 4.9.6 is bepaald dat bij de eerste constatering van de aanwezigheid van meer dan de maximaal toegestane handelsvoorraad van 500 gram de burgemeester zal overgaan tot sluiting van de coffeeshop voor een periode van maximaal drie maanden.
3. Bij besluit van 31 juli 2012 heeft verweerder aan verzoeker een gedoogverklaring afgegeven voor één jaar voor de exploitatie van een coffeeshop aan de (adres). Voorwaarde 12 luidt: “De inrichting mag maximaal 500 gram softdrugs in voorraad hebben”.
4.1. Op vrijdag 7 september 2012 is de woning van verzoeker overvallen. Bij het politieonderzoek nadien hebben de rechercheurs onder meer aan verzoeker gevraagd of hij drugs in huis had. Verzoeker heeft deze vraag bevestigend beantwoord, waarna de politie een hoeveelheid hennep in beslag heeft genomen.
4.2. De politie stelt dat genoemde hoeveelheid hennep een gewicht van 2174 gram heeft. Verzoeker stelt dat hierbij het verpakkingsmateriaal is meegewogen en dat het gewicht van de hennep 1659 gram bedraagt.
5.1. Verweerder neemt het standpunt in dat de in beslag genomen hoeveelheid hennep aangemerkt dient te worden als handelsvoorraad van de coffeeshop van verzoeker. Gezien het gewicht van deze partij beschouwt verweerder dit als een overtreding van een voorschrift van de gedoogverklaring.
5.2. Verzoeker voert aan dat de inrichting (de coffeeshop) gevestigd is aan de
(adres) en dat de omvang van de inrichting zich beperkt tot die ene locatie. De woning van verzoeker, die zich op verscheidene kilometers van de coffeeshop bevindt, behoort niet tot de inrichting. Een in die woning aangetroffen hoeveelheid softdrugs kan daarom niet tot de voorraad van de inrichting worden gerekend.
5.3. De voorzieningenrechter overweegt dat niet in geschil is dat de in beslag genomen partij hennep een groter gewicht heeft dan 500 gram. Aan de orde is of deze partij gerekend dient te worden tot de handelsvoorraad als bedoeld in de Notitie Drugsbeleid gemeente Delfzijl 2010.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) heeft in een uitspraak van 22 juli 2011 (LJN: BR3222), onder verwijzing naar eerdere uitspraken, het volgende overwogen: “(…) kan voor de toepassing van beleid betreffende de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 13b van de Opiumwet, relevantie toekomen aan het feit dat er een directe relatie bestaat tussen de coffeeshop en drugs die zijn aangetroffen in andere lokalen dan bedoeld in dat artikel. In dat licht is niet onredelijk dat de burgemeester met het oog op het G-criterium niet slechts de in de openbare verkoopruimte van een coffeeshop aanwezige drugs in aanmerking neemt, maar ook de elders aanwezige drugs die kennelijk voor verkoop in deze coffeeshop bestemd zijn en derhalve redelijkerwijs kunnen worden geacht te behoren tot de handelsvoorraad van deze coffeeshop.”
5.4 De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat de partij hennep die in de woning van verzoeker is aangetroffen, bestemd was voor verkoop in de coffeeshop van verzoeker. Blijkens de processen-verbaal heeft verzoeker tegenover de politie verklaard dat dit het geval was. Ter zitting heeft verzoeker dit ook bevestigd.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder de bij verzoeker thuis aangetroffen partij hennep terecht tot de handelsvoorraad van de inrichting gerekend. Uit de formulering van voorwaarde 12 van de gedoogverklaring en van paragraaf 4.9 van de Notitie Drugsbeleid gemeente Delfzijl 2010 volgt, ook bij een strikt grammaticale uitleg, niet dat slechts dan sprake kan zijn van overtreding van voornoemd voorschrift indien de drugs zich bevinden in het gebouw waarin de coffeeshop is gevestigd. Overigens dient voorwaarde 12 naar het oordeel van de voorzieningenrechter te worden beschouwd in samenhang met hetgeen staat verwoord in eerdergenoemde notitie en de landelijke richtlijnen waarop deze is gebaseerd, waaruit volgt dat niet zozeer bepalend is de plaats waar de voorraad aan drugs wordt aangetroffen, maar of deze voorraad (evident) bedoeld is voor verkoop via de in geding zijnde coffeeshop. Alsdan is er immers sprake van de door de AbRS in zijn jurisprudentie bedoelde directe relatie tussen de aangetroffen drugs en de coffeeshop in kwestie.
Alhoewel verzoeker er terecht op heeft gewezen dat in de door hem genoemde zaken waarover de AbRS zich heeft uitgesproken, de situaties in die zin anders waren dat de drugs zich bevonden in hetzelfde pand, dan wel in een pand op vijftien meter afstand dan wel in een auto die vlakbij geparkeerd was, terwijl verzoekers woning op enkele kilometers van de coffeeshop is gelegen, ziet de voorzieningenrechter om voornoemde reden geen aanleiding anders te oordelen, nu in het onderhavige geval, anders dan in de door verzoeker genoemde uitspraken, zoals reeds gezegd niet ter discussie staat dat de buiten de coffeeshop in de woning van verzoeker aangetroffen drugs bedoeld waren voor verkoop in de coffeeshop van verzoeker en daarmee tevens is gegeven dat het handelt om handelsvoorraad van deze coffeeshop.
Geconcludeerd wordt dan ook dat voorwaarde 12 van de gedoogverklaring door verzoeker is overtreden.
6. Een bestuursorgaan is in het algemeen gehouden te handelen overeenkomstig de beleidsregels. De hierboven onder 2 genoemde wettelijke regels en beleidsregels zijn opgesteld met het oog op onder meer het belang van de volksgezondheid, in het bijzonder de gezondheid van minderjarigen, en het belang van de openbare orde. De voorzieningenrechter overweegt dat dit zwaarwegende belangen zijn. Het bedrijfseconomisch belang van verzoeker om niet geconfronteerd te worden met een last tot sluiting, is bij de opstelling van het beleid reeds betrokken. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is gesteld noch gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder dient af te wijken van het beleid. De voorzieningenrechter ziet daarom geen grond om de door verweerder gelaste duur van de sluiting, gezien de betrokken belangen, onredelijk te achten.
7. Gelet op het voorgaande heeft het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen. Het verzoek dient te worden afgewezen. Er bestaat geen aanleiding een partij te veroordelen in de proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
Deze uitspaak is gedaan door mr. T.F. Bruinenberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.A. Hulst als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 oktober 2012.
De griffier De voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: