ECLI:NL:RBGRO:2012:BY7827

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
20 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
136095/PR RK 12-385
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen de rechtbank Groningen op basis van vermeende vooringenomenheid

In deze zaak heeft verzoeker, [A], een wrakingsverzoek ingediend tegen de behandelend kantonrechter, mr. R. Bootsma, in een procedure tussen de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V. en hemzelf. Verzoeker baseert zijn wrakingsverzoek op eerdere negatieve ervaringen met de rechtbank te Groningen, waardoor hij twijfelt aan de objectiviteit van de rechter. Tijdens de rolzitting op 6 september 2012 heeft verzoeker zijn bezwaren toegelicht aan de wrakingskamer, die is samengesteld uit mr. E.M.J. Brink, mr. L.C. Bosch en mr. Th.A. Wiersma. Mr. Bootsma heeft ervoor gekozen niet ter zitting te verschijnen.

De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld aan de hand van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat stelt dat een rechter gewraakt kan worden op basis van feiten die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. De rechtbank benadrukt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de stellingen van verzoeker niet voldoende zijn om aan te nemen dat mr. Bootsma vooringenomen is.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, met de beslissing dat de hoofdzaak (zaaknummer 529081/11-15596) zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken op 20 september 2012 door de wrakingskamer.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GRONINGEN
Meervoudige wrakingskamer
zaaknummer / rekestnummer: 136095 / PR RK 12-385
Beschikking van 20 september 2012
op het verzoek van
[A],
wonende te [woonplaats],
verzoeker.
1. De procedure
In de zaak van de naamloze vennootschap ABN AMRO BANK N.V. te Amsterdam tegen [A], wonende te [woonplaats] (529081/11-15596) heeft op 6 september 2012 een rolzitting plaatsgevonden. Bij de behandeling ter zitting heeft verzoeker de behandelend kantonrechter, mr. R. Bootsma, gewraakt.
Mr. Bootsma heeft aangegeven niet te berusten in het wrakingsverzoek.
Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. E.M.J. Brink,
mr. L.C. Bosch en mr. Th.A. Wiersma.
Op 6 september 2012 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
Ter zitting heeft verzoeker het wrakingsverzoek toegelicht.
Mr. Bootsma heeft aan de wrakingskamer bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
2. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft aan zijn wrakingsverzoek – samengevat – het volgende ten grondslag gelegd:
- op grond van eerdere slechte ervaringen met de rechtbank te Groningen, heeft verzoeker er geen vertrouwen in dat zijn zaak thans objectief beoordeeld zal worden;
- op grond van eerdere beslissingen van de rechtbank te Groningen die negatief voor verzoeker zijn uitgevallen, heeft verzoeker er geen vertrouwen in dat thans een juridisch juist oordeel zal worden gegeven.
3. Beoordeling
3.1. Ingevolge artikel 36 Rv kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van verzoeker is niet doorslaggevend.
3.3. Voor zover het verzoek tot wraking en de daaraan ten grondslag liggende stellingen gericht zijn tegen de gehele rechtbank overweegt de rechtbank het volgende.
3.4. Gelet op de jurisprudentie inzake wrakingsprocedures (vgl. HR 18 december 1998, NJ 1999, 271 en bijv. Rechtbank Arnhem 18 april 2008, LJN BD 1951) voorziet de wet niet in de mogelijkheid tot wraking van een rechter die geen bemoeienis heeft met de behandeling van de specifieke zaak. Met andere woorden: een wrakingsverzoek kan alleen gericht zijn tegen rechters die een zaak behandelen en niet tegen de rechtbank als algemeen instituut.
3.5. Met de stellingen die verzoeker heeft aangevoerd ter onderbouwing van het verzoek tot wraking van de gehele rechtbank, kan dan ook op zich geen rekening worden gehouden.
3.6. Voor zover het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Bootsma overweegt de rechtbank dat door verzoeker ter zitting van de wrakingskamer geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht waaruit kan worden geconcludeerd tot vooringenomenheid aan de zijde van de gewraakte rechter.
3.7. Gelet op het vorenstaande is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. Bootsma jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.8. Het verzoek tot wraking wordt dan ook afgewezen.
4. De beslissing
De rechtbank
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat de hoofdzaak (529081/11-15596) wordt voortgezet in de stand waarin het zich ten tijde van het indienen van het mondelinge verzoek tot wraking, bevond;
- beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan verzoeker, mr. Bootsma en
ABN AMRO.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.M.J. Brink, voorzitter, mr. L.C. Bosch en mr. Th.A. Wiersma en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2012.?