ECLI:NL:RBGRO:2012:BY5967

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
18 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
532220 CV EXPL 12-492
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van overeenkomst onder invloed van dwaling en bedreiging in het civiele recht

In deze zaak, uitgesproken op 18 oktober 2012 door de Rechtbank Groningen, sector kanton, staat de vernietiging van een overeenkomst centraal. De eiseres, Marjoc I B.V., heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, aangeduid als [A], met betrekking tot onbetaald gebleven abonnementskosten. De kern van het geschil betreft de vraag of de overeenkomst tot stand is gekomen onder invloed van dwang of bedreiging, zoals bedoeld in artikel 3:44 BW. Marjoc betwist dat er sprake was van dwang of bedreiging en beroept zich op het vijfde lid van artikel 3:44 BW, dat stelt dat een beroep op een wilsgebrek niet kan worden gedaan jegens de wederpartij die geen reden had om te veronderstellen dat er sprake was van bedreiging.

De kantonrechter heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de gedaagde, [A], niet voldoende concrete feiten heeft aangedragen die erop wijzen dat de medewerker van Telfort, de provider, reden had om te veronderstellen dat er sprake was van bedreiging. De kantonrechter heeft het vonnis van 1 september 2011, waar [A] naar verwees, buiten beschouwing gelaten omdat dit te laat in de procedure was ingebracht. De rechter concludeert dat de overeenkomst niet kan worden vernietigd op grond van een wilsgebrek, omdat Marjoc geen reden had om te twijfelen aan de wil van [A] om de overeenkomst aan te gaan.

De vordering van Marjoc tot betaling van de onbetaald gebleven abonnementskosten wordt toegewezen. De kantonrechter oordeelt dat het onbetaald laten van de facturen een tekortkoming oplevert in de nakoming van de betalingsverplichtingen door [A]. Marjoc heeft haar schade beperkt tot 75% van de resterende maandtermijnen, wat door de kantonrechter als redelijk wordt beschouwd. Daarnaast wordt de gevorderde rente toegewezen, maar de vordering ter zake van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen. [A] wordt veroordeeld in de kosten van de procedure, aangezien zij grotendeels in het ongelijk is gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 532220 CV EXPL 12-492
Vonnis d.d. 18 oktober 2012
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Marjoc I B.V.,
h.o.d.n. Marjoc Finance,
statutair gevestigd te Lierderholthuis,
eiseres, hierna Marjoc te noemen,
gemachtigde: GGN, gerechtsdeurwaarders te Meppel,
tegen
[naam],
wonende te [plaatsnaam], [adres],
gedaagde, hierna [A] te noemen,
gemachtigde: mr. J.L. Noordhof, advocaat bij Flooren Advocatuur te Groningen.
PROCESGANG
1. Bij tussenvonnis van 12 juli 2012 heeft de kantonrechter Marjoc in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de door [A] bij conclusie van dupliek overgelegde producties. Op 26 juli 2012 heeft zij van die gelegenheid gebruik gemaakt. [A] heeft vervolgens bij brief van 23 augustus 2012 gereageerd. Daarna is nader vonnis bepaald, waarvan de uitspraak is vastgesteld op heden.
OVERWEGINGEN
2. Bij ontstentenis van de kantonrechter die het tussenvonnis heeft gewezen, wordt de behandeling van de zaak door ondergetekende kantonrechter voortgezet.
3. De kantonrechter neemt over en verwijst naar hetgeen in het tussenvonnis van 12 juli 2012 is overwogen.
4. Marjoc heeft in de eerste plaats in haar akte gesteld dat uit het door [A] overgelegde proces-verbaal niet blijkt dat bij het afsluiten van de abonnementen sprake is geweest van dwang of bedreiging als bedoeld in artikel 3:44 BW. Voor zover al zou komen vast te staan dat het onderhavige abonnement wel onder invloed van dwang dan wel bedreiging tot stand is gekomen, beroept Marjoc zich op het vijfde lid van artikel 3:44 BW. Marjoc (althans Telfort) had geen reden de gestelde bedreiging aan te nemen.
[A] is immers de winkel ingegaan met het doel en de wil een overeenkomst te sluiten en heeft zonder protest of aarzeling haar medewerking verleend aan de procedure tijdens het sluiten van de overeenkomst. Marjoc betwist bovendien dat [A] vergezeld werd door de bewuste derde persoon, [B] genaamd. Ten slotte heeft Marjoc opgemerkt dat zij conform haar algemene voorwaarden de bevoegdheid heeft om een risicoanalyse uit te voeren. In de voorwaarden is niet opgenomen dat zij hiertoe verplicht is. Met deze analyse wordt overigens, in het belang van Telfort, slechts het financiële risico in kaart gebracht, aldus Marjoc.
5. [A] heeft vervolgens bij akte laten weten haar eerder ingenomen standpunt te handhaven. Daarbij heeft zij het vonnis van deze rechtbank, sector strafrecht, van 1 september 2011 overgelegd, waarin is geoordeeld dat [B] zich schuldig heeft gemaakt aan verschillende zaken van oplichting ten opzichte van twee vrouwen. Zij voert nogmaals aan dat de medewerker van Telfort reden had moeten hebben het bestaan van misbruik van omstandigheden te veronderstellen. Marjoc komt daarom geen beroep op artikel 3:44, lid 5, BW toe.
6. De kantonrechter overweegt allereerst dat het vonnis van 1 september 2011 te laat, immers pas bij akte na tussenvonnis, in het geding is gebracht, terwijl niet is gesteld of gebleken dat dit niet eerder had gekund. Nu Marjoc hierop niet heeft kunnen reageren, moet de kantonrechter dit vonnis bij de beoordeling buiten beschouwing laten.
7. Ter onderbouwing van haar stelling dat [A] daadwerkelijk door ene [B] onder dwang en bedreiging is aangezet tot het op zijn naam afsluiten van meerdere overeenkomsten en tot de afgifte van de in dat verband verstrekte telefoontoestellen aan [B] heeft zij eerder in de procedure onder meer een proces-verbaal van aangifte en een brief van 25 juli 2011 van een medewerker slachtofferhulp overgelegd. Reeds op grond hiervan is de kantonrechter van oordeel dat van de juistheid van deze stelling van [A] kan worden uitgegaan. Daarbij komt dat de inhoud van de door Marjoc overgelegde facturen - waaruit volgt dat geen gebruik is gemaakt van de door Telfort geleverde sim-kaart - volledig aansluit bij de stellingen van [A] en de inhoud van voormeld proces-verbaal.
8. Op grond van de bedreiging stelt [A] dat de overeenkomst met Telfort tot stand is gekomen onder invloed van een wilsgebrek en zij beroept zich daarom op vernietiging van die overeenkomst als bedoeld in artikel 3:44, lid 1, BW. Marjoc beroept zich echter op de bescherming van artikel 3:44, lid 5, BW. In dit artikel is bepaald dat op het wilsgebrek geen beroep kan worden gedaan jegens de wederpartij die geen reden had het bestaan van bedreiging te veronderstellen.
9. In verband met voormeld beroep van Marjoc stelt [A] dat het voor Telfort duidelijk had moeten zijn dat zij de overeenkomst met Telfort onder invloed van bedreiging aanging. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft zij daartoe echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld. Weliswaar stelt [A] dat providers extra alert behoren te zijn in de situatie dat een jong meisje een winkel binnenkomt vergezeld met een jongen, maar niet gesteld is dat [A], die overigens meerderjarig was, bij het sluiten van de onderhavige overeenkomst vergezeld ging door [B].
Ook uit het proces-verbaal van aangifte kan dit niet worden opgemaakt. Daaruit volgt veeleer het tegendeel. Bovendien brengt deze omstandigheid niet zonder meer een reden mee om het bestaan van bedreiging te veronderstellen. Hoewel [A] verder heeft gesteld dat zij is aangezet tot het afsluiten van meerdere overeenkomsten, is gesteld noch gebleken dat meerdere overeenkomsten met Telfort zijn gesloten. Voor zover dit overigens al het geval is geweest, is niet concreet gesteld of gebleken binnen welk tijdsbestek de overeenkomsten zijn aangegaan. De kantonrechter ziet dan ook geen aanknopingspunten om te oordelen dat Telfort reden had de bedreiging te veronderstellen. Overigens overweegt de kantonrechter dat uit het vijfde lid van artikel 3:44 BW niet de verplichting voor Telfort voortvloeit om zonder aanleiding actief onderzoek in te stellen naar het eventueel bestaan van een wilsgebrek.
10. Het voorgaande brengt de conclusie mee dat het beroep van Marjoc op artikel 3:44, lid 5, BW slaagt. De omstandigheid dat de overeenkomst onder invloed van een wilsgebrek is gesloten, kan - hoe vervelend ook voor [A] - dan ook niet met recht aan Marjoc worden tegengeworpen. Deze omstandigheid valt binnen de risicosfeer van [A]. Van vernietiging van de overeenkomst kan daarom geen sprake zijn.
11. [A] heeft voor het overige geen verweer gevoerd. Dit betekent dat Marjoc terecht aanspraak maakt op betaling van de onbetaald gebleven abonnementskosten tot het einde van de overeenkomst. De vordering die ziet op de facturen van juni 2011, juli 2011, augustus 2011 en september 2011 zal daarom worden toegewezen.
12. Het onbetaald laten van voormelde facturen levert een tekortkoming op van [A] in de nakoming van haar betalingsverplichtingen. Op grond van artikel 6:265 BW was Telfort daarom bevoegd de overeenkomst te ontbinden. Ingevolge artikel 6:277 BW kan Marjoc dan ook aanspraak maken op vergoeding van de schade die Telfort als gevolg van die ontbinding heeft geleden.
13. In dit geval kan de door Telfort geleden schade niet nauwkeurig worden berekend. Marjoc heeft haar vordering ter zake beperkt tot 75 % van de resterende maandtermijnen. De kantonrechter heeft de ervaring dat een aldus beperkte vordering in de meeste gevallen weinig afwijkt van een begroting van de schade op basis van het maandbedrag, de toestelwaarde en het aantal onbetaald gebleven maanden. Deze gematigde vordering van Marjoc zal daarom als een redelijk te achten schadevergoeding worden toegewezen.
14. Voorts zal de gevorderde rente worden toegewezen, omdat [A] met betaling in verzuim is.
15. De vordering ter zake van de buitengerechtelijke incassokosten zal worden afgewezen, omdat niet althans onvoldoende is gebleken van buitengerechtelijke incassowerkzaamheden anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en instructie van de zaak.
16. [A] zal ten slotte als de grotendeels in het ongelijk gesteld partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
BESLISSING
De kantonrechter:
- veroordeelt [A] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Marjoc te betalen een bedrag van € 853,69, te vermeerderen met de contractuele rente van 1 % per maand over € 826,81 vanaf 2 januari 2012 tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [A] tevens in de kosten van het geding, aan de zijde van Marjoc tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 437,00 aan griffierecht, € 83,17 aan explootkosten en € 200,00 voor salaris van de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- ontzegt het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op 18 oktober 2012 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: mb