ECLI:NL:RBGRO:2012:BY2294

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
22 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/994521-10
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Illegale overbrenging van afvalstoffen door rechtspersoon met feitelijke leidinggevende verantwoordelijk

In deze economische strafzaak heeft de Rechtbank Groningen op 22 oktober 2012 uitspraak gedaan in de zaak tegen de rechtspersoon '[verdachtes BV]' en haar feitelijk leidinggevende, verdachte. De zaak betreft het opzettelijk medeplegen van een overtreding van de Wet milieubeheer, specifiek artikel 10.60, tweede lid, en de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als feitelijk leidinggevende van '[verdachtes BV]', betrokken was bij de illegale overbrenging van afvalstoffen van Nederland naar Polen, waarbij de afvalstoffen niet voldeden aan de vereisten van de betrokken autoriteiten. De rechtbank heeft de dagvaarding ten aanzien van een deel van de tenlastelegging nietig verklaard wegens onvoldoende specificiteit, maar heeft het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen geacht. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet voldoende controle heeft gehouden over de overbrenging van afvalstoffen, wat heeft geleid tot een schending van de milieuvoorschriften en concurrentievervalsing ten opzichte van andere ondernemers. De rechtbank heeft rekening gehouden met de eerdere onbestraffendheid van de verdachte en de liquidatie van de rechtspersoon. De strafoplegging bestond uit een geldboete van € 12.500,- en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van naleving van milieuwetgeving.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/994521-10 (promis)
datum uitspraak: 22 oktober 2012
verstek
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [plaats] (Duitsland) op [geboortedatum],
wonende te [plaats] (Duitsland), [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 10 januari 2011, 17 september 2012 en 8 oktober 2012.
Tenlastelegging
Aan verdachte is, na wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
de rechtspersoon "[verdachtes BV]"
op een of meer tijdstippen in of omstreeks
de periode van juni 2008 t/m november 2008
in de gemeente Stadskanaal en/of Midden-Drenthe,
althans in Nederland en/of in Polen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk
(een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35,
van de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen,
aangezien de overbrenging van Nederland naar Polen van afvalstoffen,
te weten papier/kunststof-afval
(PP2 met een korrelgrootte van meer dan 40 mm
en/of een verbrandingswaarde van minder dan 15 MJ/kg),
- geschiedde zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten,
overeenkomstig die EG-verordening,
en/of
- geschiedde met een door vervalsing, verkeerde voorstelling van zaken of
fraude verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten;
zulks terwijl verdachte als directeur/bedrijfsleider/bestuurder van die
rechtspersoon tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
tot dat feit of die feiten opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding
heeft gegeven aan die verboden gedraging(en);
subsidiair ter zake dat:
de rechtspersoon "[verdachtes BV]"
op een of meer tijdstippen in of omstreeks
de periode van juni 2008 t/m november 2008
in de gemeente Stadskanaal en/of Midden-Drenthe,
althans in Nederland en/of in Polen
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
(een) handeling(en) heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35,
van de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen,
aangezien de overbrenging van Nederland naar Polen van afvalstoffen,
te weten papier/kunststof-afval
(PP2 met een korrelgrootte van meer dan 40 mm
en/of een verbrandingswaarde van minder dan 15 MJ/kg),
- geschiedde zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten,
overeenkomstig die EG-verordening,
en/of
- geschiedde met een door vervalsing, verkeerde voorstelling van zaken of
fraude verkregen toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten;
zulks terwijl verdachte als directeur/bedrijfsleider/bestuurder van die
rechtspersoon tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
tot dat feit of die feiten opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding
heeft gegeven aan die verboden gedraging(en);
artikel 1a Wet op de economische delicten
artikel 51 Wetboek van Strafrecht
art 10.60 lid 2 Wet milieubeheer
2.
de rechtspersoon "[verdachtes BV]"
op een of meer tijdstippen in of omstreeks
de periode van juni 2008 t/m februari 2010
in de gemeente Stadskanaal en/of Midden-Drenthe, althans in Nederland
en/of in Malczyce, althans in Polen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk
heeft gehandeld in strijd met artikel 49, eerste lid, van de EG-Verordening
overbrenging van afvalstoffen, aangezien verdachte en/of verdachtes
mededader(s) als producent en/of kennisgever, dan wel als overige bij een
afvalstoffenoverbrenging van Nederland naar Polen en/of de nuttige toepassing
of verwijdering daarvan betrokken onderneming, niet de nodige maatregelen
heeft getroffen om ervoor te zorgen dat de door hen/haar vervoerde
afvalstoffen (papier/kunststof) van Nederland naar Polen gedurende de
overbrenging, de nuttige toepassing en/of de verwijdering zonder gevaar voor
de gezondheid van de mens en op ecologisch verantwoorde wijze beheerd worden;
zulks terwijl verdachte als directeur/bedrijfsleider/bestuurder van die
rechtspersoon tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
tot dat feit of die feiten opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding
heeft gegeven aan die verboden gedraging(en);
subsidiair ter zake dat:
de rechtspersoon "[verdachtes BV]"
op een of meer tijdstippen in of omstreeks
de periode van juni 2008 t/m februari 2010
in de gemeente Stadskanaal en/of Midden-Drenthe, althans in Nederland
en/of in Malczyce, althans in Polen,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
heeft gehandeld in strijd met artikel 49, eerste lid, van de EG-Verordening
overbrenging van afvalstoffen, aangezien verdachte en/of verdachtes
mededader(s) als producent en/of kennisgever, dan wel als overige bij een
afvalstoffenoverbrenging van Nederland naar Polen en/of de nuttige toepassing
of verwijdering daarvan betrokken onderneming, niet de nodige maatregelen
heeft getroffen om ervoor te zorgen dat de door hen/haar vervoerde
afvalstoffen (papier/kunststof) van Nederland naar Polen gedurende de
overbrenging, de nuttige toepassing en/of de verwijdering zonder gevaar voor
de gezondheid van de mens en op ecologisch verantwoorde wijze beheerd worden;
zulks terwijl verdachte als directeur/bedrijfsleider/bestuurder van die
rechtspersoon tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
tot dat feit of die feiten opdracht heeft gegeven en/of feitelijke leiding
heeft gegeven aan die verboden gedraging(en);
artikel 1a Wet op de ecnomische delicten
artikel 51 Wetboek van Strafrecht
art 10.60 lid 3 Wet milieubeheer
Geldigheid van de dagvaarding
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat uit de tenlastelegging duidelijk naar voren komt dat verdachte de zorgplicht ten aanzien van het milieu heeft overtreden. De combinatie van de tenlastelegging en de verklaringen in het dossier moeten het voor verdachte duidelijk genoeg maken dat het verwijt betreft de manier waarop met de afvalstoffen is omgegaan na het laden van die afvalstoffen bij [medeverdachte/BV] (hierna: [medeverdachte/BV]). Derhalve gaat het dus om het beheer van de afvalstoffen in Polen. Op grond hiervan had verdachte wel degelijk kunnen weten waar hij zich tegen moest verdedigen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de dagvaarding nietig verklaren ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde, aangezien de dagvaarding te weinig specifiek is omschreven in relatie tot de verweten zorgplicht als bedoeld in artikel 10.60, derde lid, van de Wet milieubeheer. Het onder 2 ten laste gelegde behelst nauwelijks meer dan de toepasselijk geachte delictsomschrijving en kan derhalve niet dienen als grondslag voor het onderzoek ter terechtzitting. De kennelijk overtreden zorgplicht ten aanzien van het milieu had in de tenlastelegging nader omschreven moeten worden. Deze omschrijving had bijvoorbeeld kunnen inhouden dat werd aangegeven welke maatregelen in dit specifieke geval van de verdachte rechtspersoon werden verwacht. Pas dan kon de verdachte rechtspersoon weten waar zij zich tegen moest verdedigen. De dagvaarding wordt ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde dan ook nietig verklaard.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de in het requisitoir aangehaalde verklaringen, processen-verbaal en documenten.
[verdachtes BV] (hierna: [VERDACHTES BV]) had wetenschap van het feit dat de PP2, afkomstig van [medeverdachte/BV] (hierna: [medeverdachte/BV]), niet kon voldoen aan de eisen die op grond van de kennisgeving, en de door de Poolse autoriteiten gestelde aanvullende eisen, daaraan waren gesteld. Verdachte is, als feitelijk leidinggevende, strafbaar voor de door [VERDACHTES BV] gedane verboden gedraging aangezien verdachte wetenschap had van de bewuste strafbare gedraging, maar hij maatregelen ter voorkoming achterwege heeft gelaten.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 primair ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 januari 2009, opgenomen op pagina 39 e.v. (ordner 1) van dossier nr. 20080524 d.d. 5 mei 2010, inhoudende de verklaring van verbalisant [verbalisant], zakelijk weergegeven:
Op 20 november 2008 werd mij meegedeeld dat de Poolse milieuautoriteiten op
17 november 2008 een terughaalverzoek hadden gedaan teneinde een grote hoeveelheid Nederlands huisvuil, afkomstig van [medeverdachte/BV] te [plaats] terug te zenden naar Nederland. Er was een hoeveelheid van 3800 ton afval overgebracht onder beschikking NL201867. In oktober 2008 waren 3 transporten met afvalstoffen gecontroleerd die onder genoemde beschikking van Nederland naar Polen waren overgebracht. Tijdens die controle bleek dat de samenstelling niet overeenkwam met de opgegeven samenstelling waarvoor de beschikking was afgegeven. De Poolse autoriteiten stellen zich op het standpunt dat het afgevoerde afval huishoudelijk afval betreft dat is samengeperst en niet toepasbaar is voor de cementindustrie.
Een schriftelijk stuk d.d. 8 november 2007, opgenomen als bijlage 1 op pagina 4036 (ordner 7) van voornoemd dossier, inhoudende een kennisgevingsdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging, nummer NL201867, zakelijk weergegeven:
De beschikking is opgemaakt door [verdachtes BV], [adres], voor de overbrenging van 20.000 ton brandbaar afval in de periode van 3 december 2007 tot en met 2 december 2008. Het afval is afkomstig van [medeverdachte/BV], [adres] en de ontvanger is Przedsiebiorstwo Oczyszcczania, Wodiziemi sp.zo.o, Ul. Portawa 1, Malczyce in Polen. De kennisgeving wordt gedaan voor de overbrenging van brandstof uit afval met de R-code R3 en als Euralcode 19.12.10.
Een schriftelijk, ongedateerd stuk, opgenomen als bijlage 15 op pagina 4145 e.v. (ordner 7) van voornoemd dossier, inhoudende een sorteerschema producent, zakelijk weergegeven:
Procesbeschrijving Papier Kunstof balen.
In de Geïntegreerde afvalverbrandingsinstallatie van de firma [medeverdachte/BV] te [plaats] wordt niet-gevaarlijk afval en gesorteerde deelstromen van huishoudens en (industriële) bedrijven verwerkt. Deze aangeleverde stoffen worden door zeven, windzifting, verkleining en ontijzering in verschillende fracties geschieden. Door middel van windzifting wordt de papier / kunststoffractie afgezogen welke vervolgens in balen wordt geperst.
Een proces-verbaal verhoor getuige, opgenomen op pagina 3752 (ordner 5) van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte], zakelijk weergegeven:
Ik ben bestuursvoorzitter van de Nederlandse vennootschap [verdachtes BV] Mijn vennootschap sloot een overeenkomst met het bedrijf Powiz voor de levering van alternatieve brandstof met de code 19.12.10. Als resultaat van de aanvraag heeft de Hoofdinspecteur (GIOS) te Warschau op 02-06-2008 de beschikking nr. DKR-442/NL201867-99-9-08/sf afgegeven, houdende toestemming aan mijn bedrijf om [onleesbaar] ton afval bestaande uit alternatieve brandstof uit Nederland naar Polen te verzenden. Wij hebben deze beschikking niet laten vertalen omdat een van de werknemers Pools spreekt. Wij ontvingen de bevestiging van de Hoofdinspectie van Milieubeheer, dus we gingen er vanuit dat dit geheel in overeenstemming was met onze aanvraag.
Een proces-verbaal vierde verhoor verdachte d.d. 22 december 2009, opgenomen op pagina 2384 (ordner 2) e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte], zakelijk weergegeven:
[getuige] werkt in dienstbetrekking bij ND Recycling in Stadskanaal. Omdat zij Pools spreekt onderhield zij de contacten met de Poolse autoriteiten. Voor haar orders belde ze altijd met [verdachte]. Later werkte ze ook vanuit zijn kantoor in Leer.
Een proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 5 november 2009, opgenomen op pagina 3815 e.v. (ordner 6) van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige], zakelijk weergegeven:
Ik ben op 15 mei 2007 in dienst getreden bij [verdachtes BV] voor de projectbegeleiding van afvalverwerking voor een project in Polen. [medeverdachte] en [verdachte] waren de bazen. [medeverdachte] en [verdachte] beslisten en tekenden de contracten. Ik stemde met zowel [medeverdachte] als met [verdachte] de belangrijke zaken af wat er wel of niet geregeld moest worden bij [medeverdachte/BV]. Kleine dingen deed ik zelf.
Ik weet dat er brieven zijn verzonden van Powiz naar [VERDACHTES BV] over de kwaliteit van het materiaal en dat de levering moest stoppen. [verdachte] en [medeverdachte] waren van mening dat het juiste materiaal werd geleverd. Daarnaast hadden zij een contract getekend met [medeverdachte/BV] en ze moesten afnemen.
De beslissing van de Poolse overheid was in het Pools. Onze Poolse advocaat heeft dit laten vertalen in het Duits en ons toegezonden. [medeverdachte] en [verdachte] waren blij met de uitslag. [naam], de advocaat heeft ons wel geattendeerd om de inhoud van de toestemming te lezen.
Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 25 januari 2010, opgenomen op pagina 2055 e.v. (ordner 2) van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [voormalig directeur medeverdachte/BV], zakelijk weergegeven:
[medeverdachte/BV] heeft secundaire brandstof aan [VERDACHTES BV] geleverd en [VERDACHTES BV] heeft deze brandstof geëxporteerd naar Polen, waarschijnlijk naar Powiz. Van juni tot en met november 2008 hebben transporten plaatsgevonden van [medeverdachte/BV] naar Polen. Wij leveren PP2 en geen ander materiaal. Ik heb achteraf kennis gekregen van het terughaalverzoek dat in december 2008 door de Poolse overheid is gedaan. [VERDACHTES BV] is de verantwoordelijke en die moest dat oplossen.
Een proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 25 januari 2010, opgenomen op pagina 2062 e.v. (ordner 2) van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [commercieel directeur medeverdachte/BV], zakelijk weergegeven:
Ik ben commercieel directeur en verantwoordelijk voor de acquisitie, het logistiek verdelen van het afval binnen ons bedrijf en de afzet van producten en residuen. Ik onderteken alle stukken m.b.t. de EVOA en de pre-contracten.
De kennisgevingen en het contract in het kader van de EVOA gaan naar SenterNovem. Op een gegeven moment komt dan instemming van SenterNovem. Wij hadden geen enkele indicatie, tot begin december 2008, dat de Poolse overheid iets in de EVOA-vergunning veranderd had. We hadden bericht gekregen van [VERDACHTES BV] dat de Poolse overheid had ingestemd met de overbrenging, wat overigens ook blijkt uit het feit dat voor het transport de benodigde transportvergunningen en ~begeleidingsformulieren zijn afgegeven.
De Euralcode wordt bepaald in overleg met de bevoegde autoriteiten op basis van de samenstelling van het materiaal. Die samenstelling blijkt uit de door ons bij de aanvraag gevoegde analyses. Ik deel uw mening niet dat [medeverdachte/BV] op de hoogte was of had kunnen zijn van het feit dat afvalstoffen afkomstig uit mechanische scheiding van huishoudelijk afval niet naar Polen overgebracht mochten worden. Wij zijn er niet van in kennis gesteld dat het materiaal maximaal 30 mm mocht zijn. Naar mijn mening had de kennisgever, in dit geval [verdachtes BV], ons op de hoogte moeten stellen van de aanvullende eisen.
Nadat ik de documenten heb gezien met de aanvullende eisen die door de Poolse autoriteiten zijn gesteld kan ik niet anders zeggen, dan dat ons materiaal niet naar Polen overgebracht mocht worden. Het voldeed niet aan de eisen. Het materiaal mocht niet groter zijn dan 30 mm en ook voldeed het niet aan de juiste calorische waarde.
Ik verklaar dat op het moment dat wij de exportvergunning van [verdachtes BV] mede ondertekenden, als producent van het materiaal, het aan de ons bekende eisen van de Poolse overheid voldeed. lk had ook geen enkele reden om aan te nemen dat de Poolse autoriteiten hun eisen zouden veranderen.
Een proces-verbaal derde verhoor verdachte d.d. 26 januari 2010, opgenomen op pagina 2085 e.v. (ordner 2) van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [commercieel directeur medeverdachte/BV], zakelijk weergegeven:
Wanneer de aanvullende eisen van de Poolse autoriteiten ons bekend waren geweest, hadden wij de overbrenging onmiddellijk gestaakt en het contract met [verdachtes BV] ontbonden.
Het feit dat [VERDACHTES BV] zelf de kennisgeving heeft gedaan maakt deel uit van het overleg/onderhandelingen met [verdachtes BV]. Ik weet niet waarom [verdachtes BV] deze eis stelde.
Een proces-verbaal vierde verhoor verdachte d.d. 21 december 2009, opgenomen op pagina 2106 e.v. (ordner 2) van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [werknemer medeverdachte/BV], zakelijk weergegeven:
Het afval dat bij Powiz in Polen ligt is ons materiaal. Ik ben namens [medeverdachte/BV] zelf gaan kijken en we hebben vastgesteld dat het ons materiaal betrof. Het materiaal voldeed aan de afspraken die waren vastgelegd in het contract met [verdachtes BV]
Op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen gaat de rechtbank uit van de volgende gang van zaken.
[verdachtes BV] heeft kennisgeving gedaan van de overbrenging van afvalstoffen die afkomstig waren van [medeverdachte/BV]. Op de kennisgeving, genummerd NL 201867, staat dat het over afval met code 19.12.10 gaat.1 Uit de bijlage bij Verordening 1013/2006/EG2 blijkt dat deze afvalstof door [VERDACHTES BV] is ingedeeld als brandbaar afval (RDF) afkomstig van een mechanische installatie voor afval. Met het daarbij gevoegde sorteerschema3 afkomstig van [medeverdachte/BV] had het voor de Poolse autoriteiten bij de ontvangst van de aanvraag al genoegzaam duidelijk moeten zijn dat het hier om huishoudelijk afval ging. De Poolse autoriteiten hadden de overbrenging op grond van de ingediende kennisgeving moeten weigeren, nu uit het dossier is gebleken dat ze geen afval wilden ontvangen dat afkomstig was van huishoudens. Aangezien de Poolse autoriteiten in juni 2008 uiteindelijk wel een kennisgeving hebben afgegeven, maar met aanvullende voorwaarden, kan gesteld worden dat de verdachte rechtspersoon, waarvan verdachte als feitelijk leidinggevende kan worden aangemerkt, afval heeft doen transporteren naar Polen dat niet voldeed aan de toestemming. Namens [medeverdachte/BV], thans [rechtsopvolger medeverdachte/BV], is verklaard dat zij nooit aan de gestelde aanvullende eisen hadden kunnen voldoen met hun PP2. Juridisch laat zich dat vertalen als het overbrengen van afval dat niet aan de toestemming voldeed en derhalve is gedaan zonder kennisgeving. Er was sprake van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking tussen [medeverdachte/BV] en [VERDACHTES BV] dat medeplegen kan worden aangenomen.
De rechtbank overweegt vervolgens als volgt.
Er kan, op grond van de zich in het dossier bevindende verklaringen, niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat de toestemming van de bevoegde autoriteit van bestemming valselijk, door verkeerde voorstelling van zaken of fraude is verkregen. Daarom acht de rechtbank niet bewezen dat de ten laste gelegde overbrengingen geschiedden met een door vervalsing, verkeerde voorstelling van zaken of fraude verkregen toestemming. Dit betekent dat verdachte partieel vrijgesproken dient te worden van de in de tenlastelegging genoemde door vervalsing, verkeerde voorstelling van zaken of fraude verkregen toestemming.
In het economisch strafrecht hoeft slechts sprake te zijn van kleurloos opzet. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte rechtspersoon opzet heeft gehad op de verboden gedraging. Als de feitelijke kennisgever, die fungeerde als een soort afvalmakelaar, had [VERDACHTES BV] zich aandachtig van de aanvullende eisen op de hoogte moeten stellen. Uit de verklaringen in het dossier en het verhandelde ter zitting komt de rechtbank tot voldoende bewijs van het feit dat verdachte, als feitelijk leidinggevende van de medeverdachte rechtspersoon, wetenschap had van de illegale overbrenging van de afvalstoffen en maatregelen ter voorkoming achterwege heeft gelaten.
De rechtbank acht op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend bewezen dat de onder 1 primair ten laste gelegde opzettelijk gepleegde overbrengingen van 3.800 ton afvalstoffen zijn gedaan zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteit van het land van bestemming, nu vast is komen te staan dat het afval dat is overgebracht naar Polen niet aan de voorwaarden voldeed die aan de kennisgeving waren verbonden.
Naar het oordeel van de rechtbank moet verdachte strafrechtelijk aansprakelijk worden gehouden voor het feit dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de rechtspersoon en dus ook aan de verweten gedraging. Daarvoor is van belang dat verdachte, die het feitelijk voor het zeggen had binnen de B.V., heeft nagelaten de toestemming en de daaraan verbonden aanvullende voorwaarden voor de overbrenging aandachtig te lezen. Hij heeft dit overgelaten aan één van zijn medewerkers, die hij vertrouwde aangezien zij Pools spreekt. Voor deze constatering is met name de verklaring die het betreffende personeelslid hierover heeft afgelegd in haar verhoor van 5 november 2009 van belang. Uit die verklaring valt onder meer op te maken dat verdachte samen met zijn mede-eigenaar beslissingen nam aangaande de B.V. en alle belangrijke beslissingen in overleg gingen met de beide directeuren.
Op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen en overwegingen is de rechtbank van oordeel dat verdachte, als feitelijk leidinggevende van [verdachtes BV], schuldig is aan de illegale overbrenging van afvalstoffen.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1 primair
de rechtspersoon "[verdachtes BV]" op meer tijdstippen in de periode van juni 2008 t/m november 2008 in de gemeenten Stadskanaal en Midden-Drenthe, en in Polen tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk handelingen heeft verricht als bedoeld in artikel 2, onder 35, van de EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen, aangezien de overbrenging van Nederland naar Polen van afvalstoffen, te weten papier/kunststof-afval (PP2 met een korrelgrootte van meer dan 40 mm en/of een verbrandingswaarde van minder dan 15 MJ/kg), geschiedde zonder toestemming van de betrokken bevoegde autoriteiten, overeenkomstig die EG-verordening, zulks terwijl verdachte als bestuurder van die rechtspersoon tezamen en in vereniging met een ander, feitelijke leiding heeft gegeven aan die verboden gedragingen.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
1 primair
Medeplegen van een overtreding van het voorschrift gesteld bij artikel 10.60, tweede lid, van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan door een rechtspersoon en terwijl verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan die verboden gedraging, meermalen gepleegd
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten te veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaren met aftrek van voorarrest.
Daarbij heeft zij met name aangevoerd dat de milieuwetgeving, waaronder de Verordening (EG) Nr. 1013/2006 van het Europees parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA), een zo optimaal mogelijke verwijdering of nuttige toepassing van afvalstoffen beoogt. Zonder goede wetgeving en controle daarop is het onmogelijk te voorkomen dat afval op plekken terechtkomt waar men het niet wil hebben. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het feitelijk leiding geven aan een strafbare gedraging met betrekking tot de overbrenging van de afvalstoffen naar Polen en de zorgplichtbepaling die ervoor moet zorgen dat afvalstoffen niet in het milieu worden gebracht.
Oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede met de eis van de officier van justitie.
De verdachte rechtspersoon heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van illegale overbrenging van afvalstoffen. Verdachte heeft, als feitelijk leidinggevende van deze rechtspersoon, niet alles gedaan dat in zijn macht lag om de illegale overbrenging te voorkomen, terwijl dit wel van hem verwacht mocht worden, nu hij wist van de illegale overbrenging.
Door de gang van zaken is afval op een plaats in Polen terecht gekomen waar dit niet had mogen komen en waar het ook niet verwerkt kon worden, zoals wel in de kennisgeving was aangegeven, tot brandstof voor de cementindustrie. Dit had een enorme schade voor het milieu kunnen opleveren. Verdachte heeft met zijn handelen de integriteit van het controlesysteem van de EVOA geschonden. Door zijn handelen heeft verdachte de bij de milieuvoorschriften betrokken belangen van bescherming van het milieu ondermijnd. Het handelen van verdachte werkt bovendien concurrentievervalsend ten opzichte van ondernemers die zich wel aan de voorschriften houden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij niet meer controle heeft gehouden op de overbrenging van haar afvalstoffen.
Ten voordele van verdachte heeft de rechtbank er rekening mee gehouden dat hij in Nederland niet eerder met politie en/of justitie in aanraking is geweest. Daarnaast speelt een rol dat verdachte een groot aandeel heeft gehad in [VERDACHTES BV], maar daar op grond van een Duitse uitspraak thans geen handelingen meer voor mag verrichten. Tevens heeft de rechtbank geconstateerd dat de verdachte rechtspersoon inmiddels is geliquideerd.
Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een aanzienlijke geldboete moet worden opgelegd. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de door de officier van justitie gevorderde werkstraf lastig executeerbaar is voor iemand die in Duitsland woont en zich niet bereid heeft verklaard een werkstraf te willen doen. Bij de bepaling van de hoogte van de geldboete heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen om als stok achter de deur te fungeren om verdachte er in de toekomst van te weerhouden soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 51 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 van de Verordening EG/2006/1013;
- 10.60 van de Wet milieubeheer;
- 1a(oud), 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde de dagvaarding nietig.
Verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een geldboete van € 12.500,- (zegge: twaalfduizend vijfhonderd euro) met bevel dat voor geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 97 dagen zal worden toegepast.
een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden
Bepaalt dat deze straf in zijn geheel niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat:
- de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar
feit heeft schuldig gemaakt;
- de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking
verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als
bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. F.J. Agema, voorzitter, D.M. Schuiling en
Th.A. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 oktober 2012.
Mr. Schuiling is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
1 Een schriftelijk stuk d.d. 8 november 2007, opgenomen als bijlage 1 op pagina 4036 (ordner 7) van voornoemd dossier, inhoudende een kennisgevingsdocument voor grensoverschrijdende afvaloverbrenging.
2 Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (EVOA)
3 Een schriftelijk stuk opgenomen als bijlage 15 op pagina 4145 e.v. (ordner 7) van voornoemd dossier, inhoudende een sorteerschema producent