ECLI:NL:RBGRO:2012:BX9379

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
3 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/650237-11
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met hennepkwekerij

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Groningen op 3 oktober 2012 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De vordering was ingediend door de officier van justitie en betrof een bedrag van € 10.501,61, dat werd geschat als het wederrechtelijk verkregen voordeel uit een hennepkwekerij. De veroordeelde had eerder een werkstraf van 80 uren opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met de Opiumwet. Tijdens de zitting op 19 september 2012 werd de vordering besproken, waarbij zowel de officier van justitie als de veroordeelde en diens raadsman, mr. M.C. van Linde, aanwezig waren.

De officier van justitie handhaafde zijn vordering tot ontneming, terwijl de raadsman van de veroordeelde betoogde dat er geen wederrechtelijk voordeel was, gezien de kosten die de veroordeelde had gemaakt voor de hennepkwekerij. De politierechter heeft de verklaringen van de veroordeelde en de argumenten van de verdediging gewogen en kwam tot de conclusie dat er inderdaad wederrechtelijk voordeel was verkregen, maar dat de verplichting tot betaling aan de Staat op nihil moest worden gesteld. Dit was gebaseerd op de geringe draagkracht van de veroordeelde, die afhankelijk was van de bijstandsuitkering van zijn partner en medische beperkingen had.

De rechtbank heeft de ontneming vastgesteld op € 7.340,89, rekening houdend met de BOOM-normering van 2005. De beslissing om de betalingsverplichting op nihil te stellen, was ingegeven door de omstandigheden van de veroordeelde, die geen zelfstandige verdiencapaciteit had en in de toekomst ook niet zou hebben. De uitspraak is onherroepelijk geworden, aangezien zowel de officier van justitie als de veroordeelde afstand hebben gedaan van het recht op hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/650237-11 (Vordering ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel)
datum uitspraak: 3 oktober 2012
raadsman: mr. M.C. van Linde
V O N N I S
van de politierechter van de rechtbank Groningen, in de zaak tegen:
[naam.verdachte],
geboren te [geboorteplaats.verdachte] op [geboortedatum.verdachte],
wonende aan [adres.verdachte], [woonplaats.verdachte],
thans preventief gedetineerd in [plaats.PI].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van 31 juli 2009 en het onderzoek op de terechtzitting van 19 september 2012.
PROCEDURE
De vordering strekt tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk voordeel wordt geschat op een bedrag van € 10.501,61 en tot het opleggen van de verplichting aan de veroordeelde tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering met bijlage en van het strafdossier met bovenvermeld parketnummer.
De officier van justitie, veroordeelde en diens raadsman mr. M.C. van Linde, advocaat te Groningen, zijn op de vordering gehoord.
RECHTSOVERWEGINGEN
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – kort gezegd – aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat aan de hand van de berekeningen in het opgemaakte rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 22 november 2010.
De officier van justitie handhaaft zijn vordering tot ontneming nu veroordeelde de opbrengst van de hennepkwekerij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Tevens verzoekt hij de politierechter om hierbij de betalingsverplichting op te leggen. De officier van justitie ziet in de draagkracht van veroordeelde geen aanleiding tot matiging of nihilstelling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman van veroordeelde heeft primair geconcludeerd tot nihilstelling van de vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Volgens de raadsman van veroordeelde getuigt de verklaring van veroordeelde van een open en oprechte houding tijdens zijn verhoor door de politie. Er dient derhalve te worden uitgegaan van een investering op afbetaling, waarbij de kosten in drie oogsten hadden moeten worden terugverdiend. Rekening houdend met de kosten voor elektriciteit en voeding kan worden gesteld dat er geen baten zijn geweest, met uitzondering van de € 460,-- waarover veroordeelde heeft verklaard. De ontnemingvordering dient daarom primair op nihil te worden gesteld.
Subsidiair voert de raadsman aan dat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel aansluiting is gezocht bij de nieuwe BOOM normering van 2010. Gelet op de ten laste gelegde periode had de berekening op basis van de oude BOOM normering van 2005 plaats moeten vinden, nu er geen indicatie is dat na 1 november 2010 nog is gekweekt. Op basis van de oude (2005) normering komt de raadsman tot een ontnemingsbedrag van
€ 7.340,89.
Tot slot is door veroordeelde ter zitting aangevoerd dat hij arbeidsongeschikt is verklaard. Voorts is veroordeeldes uitkering stopgezet en is hij afhankelijk van de bijstandsuitkering van zijn partner. Daarnaast dragen veroordeelde en zijn partner de zorg voor hun twee kinderen.
Beoordeling
Veroordeelde is door de politierechter van deze rechtbank op 19 september 2012 veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van één jaar voor het handelen in strijd met het in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod gepleegd in de periode van 1 juli 2010 tot en met 18 november 2010.
Ter terechtzitting van 19 september 2012 is zowel door de officier van justitie als veroordeelde afstand gedaan van het recht op hoger beroep, waarmee het vonnis met ingang van die datum onherroepelijk is geworden.
De politierechter is van oordeel dat op grond van de stukken in het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het plegen van het voormelde strafbare feit.
De politierechter oordeelt ten aanzien van het wederrechtelijk verkregen voordeel als volgt. Veroordeelde heeft ten overstaan van de politie verklaard dat hij in oktober 2010 heeft geoogst.
Gelet op deze verklaring in samenhang met het aantreffen van een reeds geoogste hennepteelt tijdens de doorzoeking op 18 november 2010 en uitgaande van een kweekcyclus van 10 weken per oogst (BOOM normering), is het aannemelijk geworden dat veroordeelde in november 2010 geen actieve hennepkwekerij meer had.
Naar het oordeel van de politierechter dienen, gelet op het EHRM arrest Scoppola (LJN: BK6009), de met ingang van 1 november 2010 opgetreden veranderingen in de BOOM normering ten opzichte van de normering van 2005 ten gunste van veroordeelde te worden uitgelegd.
Met betrekking tot de investeringskosten gaat de politierechter eveneens uit van de normering van 2005 nu verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt welke kosten hij daadwerkelijk heeft gemaakt dan wel wat de leenconstructie inhield. Iedere onderbouwing daartoe ontbreekt.
Het bovenstaande leidt ertoe dat de politierechter komt tot de navolgende berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel met inachtneming van de BOOM normering van 2005.
Opbrengsten
- 138 planten per oogst
- 28,2 gram per plant
- € 2.370,-- per kilogram
- 1 oogst
138 x 28,2 gram = 3,8916 kilogram
3,8916 kilogram x € 2.370,-- = € 9.223,09
Kosten
Afschrijvingskosten : € 150,--
Variabele kosten : 138 x € 4,40 = € 607,20
Elektriciteitskosten : 9 lampen (600 watt) x € 125,-- = € 1125,--
Totaal : € 1.882,20
De politierechter komt tot een wederrechtelijk verkregen voordeel van:
€ 9.223,09 (totale opbrengst) minus € 1.882,20 (totale kosten), zijnde € 7.340,89.
Matiging van de verplichting tot betaling aan de Staat
Door de verdediging is verweer gevoerd strekkende tot matiging dan wel nihilstelling van de betalingsverplichting op grond van de geringe draagkracht van veroordeelde.
Naar het oordeel van de politierechter is voldoende gebleken dat veroordeelde nu en in de toekomst geen draagkracht zal hebben. Daartoe overweegt de politierechter dat veroordeelde al geruime tijd afhankelijk is van de uitkering van zijn partner. Veroordeelde heeft medische beperkingen en heeft geen zelfstandige verdiencapaciteit noch is aannemelijk dat hij die in de toekomst zal hebben.
De politierechter ziet in de voornoemde omstandigheden redenen om gebruik te maken van de in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht neergelegde matigingsbevoegdheid.
De politierechter zal veroordeelde de verplichting tot betaling aan de Staat op nihil stellen.
TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN
De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
- stelt het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 7.340,89 (zegge: zevenduizend driehonderdenveertig euro en negenentachtig eurocent);
- stelt de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van dat voordeel op nihil;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Eelsing, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Mulder als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2012.