ECLI:NL:RBGRO:2012:BX7936

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
27 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
550504 VV EXPL 12-65
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van artikel 38 van de CAO Schoonmaak- en Glazenwasserbedrijf in het kader van contractswisseling

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Groningen op 27 juli 2012, heeft eiser Q, vertegenwoordigd door mr. J.S. Mennega van FNV Bondgenoten, een kort geding aangespannen tegen Schoonmaakbedrijf Vlietstra B.V., vertegenwoordigd door mr. A. Ilicic. De kern van het geschil betreft de uitleg van artikel 38 van de CAO Schoonmaak- en Glazenwasserbedrijf, specifiek in relatie tot contractswisseling en de verplichting van Vlietstra om Q een arbeidsovereenkomst aan te bieden na een aanbesteding. Q vorderde dat Vlietstra hem een arbeidsovereenkomst zou aanbieden op dezelfde voorwaarden als bij Bakker Schoonmaakbedrijf, met een dwangsom voor elke dag dat Vlietstra in gebreke bleef. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juli 2012 heeft Q zijn vorderingen verminderd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een contractswisseling zoals bedoeld in de CAO, omdat de opdrachtgever bij de aanbesteding niet dezelfde was als de eerdere opdrachtgever. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Vlietstra niet verplicht was om Q een arbeidsovereenkomst aan te bieden, en heeft de vorderingen van Q afgewezen. Q is als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 550504 VV EXPL 12-65
Vonnis in kort geding d.d. 27 juli 2012
inzake
Q, wonende te [adres],
eiser, hierna Q te noemen,
gemachtigde mr. J.S. Mennega, jurist bij FNV Bondgenoten, Individuele Dienstverlening, kantoorhoudende te Groningen (postbus 11047, 9700 CA),
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Schoonmaakbedrijf Vlietstra B.V., statutair gevestigd en kantoorhoudende te [adres], mede kantoorhoudende te [adres],
gedaagde, hierna Vlietstra te noemen,
gemachtigde mr. A. Ilicic, advocaat te Leeuwarden (postbus 222, 8901 BA Leeuwarden).
PROCESGANG
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft Q - na vermindering van eis - gevorderd, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om Vlietstra te veroordelen tot:
a. het aanbieden van een arbeidsovereenkomst op dezelfde voorwaarden als die gelden bij Bakker Schoonmaakbedrijf binnen 5 dagen na dagtekening van het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat Vlietstra na betekening van het vonnis hiermee in gebreke blijft;
b. tewerkstelling in zijn eigen functie van schoonmaker op het object flat X op dezelfde voorwaarden als die gelden bij Bakker Schoonmaakbedrijf binnen 5 dagen na dagtekening van het vonnis, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 voor iedere dag dat Vlietstra hiermee in gebreke blijft;
c. betaling van de proceskosten.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 19 juli 2012. Partijen, Vlietstra deugdelijk vertegenwoordigd, en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet, de gemachtigde van Vlietstra mede aan de hand van pleitaantekeningen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft Q zijn vorderingen verminderd zoals hiervoor is weergegeven. Van het verdere verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Het vonnis is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
De feiten
1.1. Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2. Q is op 3 september 2007 krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als schoonmaker in dienst getreden bij Bakker Schoonmaakbedrijf te [plaats] - hierna Bakker te noemen - voor de duur van 38 uur per week. Zijn salaris bedraagt laatstelijk € 1.884,53 bruto per maand.
1.3. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO Schoonmaak- en Glazenwassersbedrijf van toepassing. In artikel 38 van deze CAO staat - voor zover hier van belang - vermeld:
Lid 1: "Er is sprake van contractswisseling als een werkgever een object verwerft door een heraanbesteding. Onder heraanbesteding wordt ook verstaan een aanbesteding als gevolg van opzegging van het contract door het schoonmaak/glazenwassersbedrijf."
Lid 2: "De werkgever die door contractswisseling een object verwerft zal aan de werknemers die op het moment van de wisseling op het object werkzaam zijn een arbeidsovereenkomst aanbieden als:
- De werknemer tenminste 1,5 jaar op het object werkzaam is;
- (...)"
Lid 3: "Indien aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan dient de werkgever bij het aanbieden van de arbeidsovereenkomst rekening te houden met artikel 8 CAO en de volgende bepalingen:
- het CAO loon geldend voor betrokkene en andere opgebouwde rechten voor zover gebaseerd op de CAO worden gehonoreerd;
- De werknemers ontvangen een aanbod op het te wisselen object zonder enige wijziging in werktijden en uren. Het aantal uren in de individuele arbeidsovereenkomst zal bij contractswisseling bij de nieuwe werkgever een gelijk aantal uren per periode bedragen zoals voor de contractswisseling op het object werd gewerkt. Er kunnen pas na de wisseling wijzigingen worden doorgevoerd."
- (......).
Lid 8a: "Het bedrijf dat een object verliest verstrekt binnen 5 werkdagen nadat aan het bedrijf bekend is geworden dat het object wordt verloren, een opgave aan het verwervende bedrijf van de werknemers als bedoeld in lid 2. (....) Indien het verliezende bedrijf niet voldoet aan de informatieverplichting als hiervoor bedoeld is het verliezende bedrijf jegens het winnende bedrijf aansprakelijk voor de hieruit voortvloeiende schade."
Lid 8b: "Het bedrijf dat een object verwerft moet een arbeidsovereenkomst aanbieden binnen vier weken na ontvangst van de informatie van de verliezende werkgever, maar niet later dan 10 werkdagen voor de ingangsdatum van het onderhavige contract. Indien het verwervende bedrijf nalatig is bij het nakomen van deze verplichting en het verliezende bedrijf als gevolg van deze nalatigheid schade lijdt, kan de schade door het verliezende bedrijf op het verwervende bedrijf worden verhaald."
1.4. Q heeft ingevolge een in 2008 tussen [woningstichting] en Bakker gesloten schoonmaakovereenkomst in opdracht van Bakker werkzaamheden verricht op het object flat X te Groningen. [woningstichting] heeft dit object in eigendom.
1.5. [woningstichting] heeft een aantel kamers van de flat rechtstreeks verhuurd aan studenten en de overige kamers aan P, welk bedrijf de kamers op haar beurt weer heeft onderverhuurd aan studenten. Zowel de door [woningstichting] verhuurde kamers als de door P onderverhuurde kamers werden door Bakker schoongemaakt.
1.6. P is per 1 april 2012 hoofdverhuurder van alle kamers van de flat X geworden. Daarbij heeft [woningstichting]tevens verzocht om per 1 april 2012 het beheer van de schoonmaak van de flat over te nemen.
1.7. Medio de maand november 2011 heeft P zowel Vlietstra als Bakker benaderd of zij wilden offreren in een aanbesteding terzake van schoonmaakonderhoud met betrekking tot een cluster van een zestal objecten in Groningen, waaronder de flat X. Vlietstra heeft vervolgens de aanbesteding gewonnen.
1.8. Medio 20 maart 2012 zijn de door Bakker uitgevoerde werkzaamheden op het object flat X beëindigd. Na de beëindiging is Q door Bakker elders tewerkgesteld. Het loon van Q wordt op de gebruikelijke wijze door Bakker voldaan.
1.9. Per 1 april 2012 is tussen Vlietstra en P een schoonmaakovereenkomst gesloten.
1.10. Bij brief d.d. 4 april 2012 hebben Q en zijn collega Z Vlietstra gesommeerd om hen uiterlijk 17 april 2012 een arbeidsovereenkomst aan te bieden overeenkomstig het bepaalde in artikel 38 van de CAO.
1.11. Bij brief d.d. 11 april 2012 aan Q heeft Vlietstra dit geweigerd, waarbij zij zich op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van een contractswisseling als bedoeld in artikel 38 van de CAO.
1.12. De toenmalige gemachtigde van Q heeft Vlietstra vervolgens bij brief d.d. 24 april 2012 gesommeerd om Q binnen 7 dagen na dagtekening van de brief een arbeidsovereenkomst aan te bieden.
1.13. Bij brief d.d. 1 mei 2012 heeft Vlietstra haar eerder ingenomen standpunt gehandhaafd.
1.14. Het geschil is uiteindelijk voorgelegd aan de Geschillencommissie RAS. Aangezien Vlietstra zich daarbij op het standpunt had gesteld dat zij een uit te brengen advies niet als bindend wenste te aanvaarden, heeft RAS de betreffende procedure beëindigd.
Het geschil
2.1. In essentie verschillen partijen van mening omtrent de uitleg van artikel 38 van de toepasselijke CAO, afgezet tegen hetgeen hieromtrent door de Hoge Raad in het arrest d.d. 8 juni 2007 ISS/Lavis (LJN: BA3039) is geoordeeld. Waar nodig zal hierna op de stellingen van partijen worden ingegaan.
De beoordeling
3.1. Q heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vorderingen.
3.2. In dit kort geding moet aan de hand van de door partijen gepresenteerde feiten, zonder nader onderzoek, beoordeeld worden of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopend daarop toewijzing reeds nu gerechtvaardigd is.
3.3. Tussen partijen staat vast dat tussen [woningstichting] als opdrachtgever en Bakker als opdrachtnemer medio 2008 een schoonmaakovereenkomst tot stand is gekomen met betrekking tot het object flat X te Groningen, welk object in eigendom is van [woningstichting], en dat Q op basis van een met Bakker gesloten arbeidsovereenkomst tot 20 maart 2012 tewerk is gesteld op voormeld object, alwaar hij zowel de rechtstreeks door [woningstichting] verhuurde kamers als de door P (onder)verhuurde kamers heeft schoongemaakt.
3.4. Q heeft de stellingen van Vlietstra dat er tussen Bakker enerzijds en P anderzijds geen contractuele relatie bestond en dat P op generlei wijze invloed heeft uitgeoefend op de totstandkoming van de tussen [woningstichting] en Bakker gesloten overeenkomst, niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat in dit kort geding van de juistheid van deze door Vlietstra ingenomen stellingen dient te worden uitgegaan.
3.5. Daarnaast is tussen partijen niet in geschil dat P per 1 april 2012 hoofdverhuurder van de kamers in de flat X is geworden en dat [woningstichting] op grond daarvan P voorts heeft verzocht om het beheer van de schoonmaak over te nemen. Voorts staat vast, dat P in het kader hiervan tegen eind 2011 een aanbesteding heeft uitgeschreven, dat het object vervolgens door P aan Vlietstra is gegund hetgeen heeft geresulteerd in een overeenkomst tussen Vlietstra als opdrachtnemer en P als opdrachtgever. Door Q is niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [woningstichting] op de totstandkoming van deze overeenkomst enigerlei invloed heeft uitgeoefend.
3.6. Volgens vaste jurisprudentie heeft als uitleg van een CAO bepaling in beginsel als uitgangspunt te gelden dat de letterlijke tekst/bewoordingen van de desbetreffende bepaling van doorslaggevende betekenis is, zij het dat bij die uitleg ook betekenis kan worden toegekend aan de bedoeling van de CAO partijen, indien die bedoeling naar objectieve maatstaven volgt uit de tekst van de hele CAO en/of eventueel daarbij behorende schriftelijke toelichting en daarmee voor derden, die niet bij de totstandkoming van de CAO betrokken waren, kenbaar is.
3.7. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft op basis van voormeld uitgangspunt bij zijn arrest van 29 september 2005 geoordeeld dat van heraanbesteding van een contract in de zin van het toen geldende artikel 43 CAO lid 1 slechts sprake is indien - nadat een contract tussen een opdrachtgever en een schoonmaakbedrijf wordt beëindigd - het project, waarop dat contract betrekking had, door dezelfde opdrachtgever opnieuw (maar dan bij een andere opdrachtnemer) wordt aanbesteed. Dit volgt niet alleen uit de taalkundige betekenis van het woord "heraanbesteding" maar ook uit de verdere tekst van dit CAO artikel.
3.8. In navolging hiervan heeft De Hoge Raad bij zijn arrest d.d. 8 juni 2007 (LJN: BA3039) voormelde door het Hof gegeven uitleg, die erop neerkomt dat van een contractswisseling ten gevolge van heraanbesteding in de zin van artikel 43 van die CAO, slechts sprake is indien de heraanbesteding plaatsvindt door dezelfde opdrachtgever als degene die het project waarom het gaat eerder aanbesteedde, als juist erkend.
3.9. In deze procedure is genoegzaam in rechte komen vast te staan dat er in het onderhavige geval geen sprake is van eenzelfde opdrachtgever als degene die het object flat X eerdere aanbesteedde. Gelet op de hiervoor gegeven strikte uitleg van artikel 38 van de CAO - waarvan de tekst naar het oordeel van de kantonrechter het equivalent is van de tekst van (het oude) artikel 43 van de CAO - kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake was van een heraanbesteding van het betreffende object en dus ook niet een contractswisseling in de zin van artikel 38 van de CAO. De Hoge Raad biedt de mogelijkheid dat een zijdelings bij het beëindigde contract betrokken rechtspersoon die tot aanbesteding van de in dat contract voorziene werkzaamheden overgaat, in feite mede als partij bij het beëindigde contract moet worden aangemerkt en in de tweede plaats dat onder omstandigheden de mogelijkheid bestaat dat de nieuwe opdrachtgever voor de toepassing van de onderhavige CAO bepaling is te vereenzelvigen met de oude opdrachtgever. Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter is gelet op hetgeen hiervoor in overweging 3.4. en 3.5. is overwogen, deze zijdelingse betrokkenheid en vereenzelviging van partijen, niet in rechte komen vast te staan, zodat de kantonrechter daaraan voorbij zal gaan.
3.10. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat Vlietstra uit hoofde van artikel 38 van de CAO niet verplicht is om Q een arbeidsovereenkomst aan te bieden, zodat de vorderingen zullen worden afgewezen.
3.11. Q zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.
BESLISSING IN KORT GEDING
De kantonrechter:
wijst de vorderingen af;
veroordeelt Q in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van Vlietstra tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op € 400,-- aan salaris gemachtigde;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op 27 juli 2012 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: gv