RECHTBANK GRONINGEN
MEERVOUDIGE KAMER
Zaaknummer: 134561/ PR RK 12-268
Datum beslissing: 13 juli 2012
Beslissing op het schriftelijke verzoek van [A], [B] en
[C], woonplaats gekozen op het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: verzoekers) tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van mr. M.W. de Jonge
1. Procesverloop
1.1. Bij brief van 18 juni 2012 hebben verzoekers een verzoek ingediend tot wraking van mr. M.W. de Jonge, rechter in de bestuurssector van deze rechtbank, in het geschil met zaaknummer Awb 12/175 waarbij verzoekers als partij zijn betrokken.
1.2. Mr. De Jonge heeft bij brief van 22 juni 2012 medegedeeld niet in de wraking te berusten.
1.3. Bij brief van 25 juni 2012 hebben verzoekers een nadere toelichting op het verzoek tot wraking gegeven.
1.4. Het wrakingsverzoek is ter zitting behandeld door mr. R.P. van Eerde, mr. P.W.T. Buijtenhuijs en mr. S.M. Schothorst. Mr. De Jonge is, zoals zij bij brief van 22 juni 2012 heeft bericht niet ter zitting verschenen. [A] en [C] zijn ter zitting verschenen.
2. Feiten
2.1. Bij uitspraak van 6 maart 2012 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard in zaaknummer AWB 12/175. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Venema-Dietvorst.
2.2. Bij brief van 9 maart 2012 hebben verzoekers aangegeven tegen de uitspraak van 6 maart 2012 in verzet te komen.
2.3. Bij brief van 20 maart 2012 heeft de griffier van de rechtbank verzoekers meegedeeld dat de zaak zal worden behandeld door mr. T.F. Bruinenberg. Bij brief van 10 april 2012 hebben verzoekers een verzoek ingediend tot wraking van mr. T.F. Bruinenberg. Dit verzoek is bij beslissing van 7 juni 2012 afgewezen door de wrakingskamer.
2.4. Bij brief van 11 juni 2012 heeft de griffier van de rechtbank verzoekers meegedeeld dat het verzet op een zitting van de rechtbank zal worden behandeld, dat deze zitting op 19 juni 2012 zal plaatsvinden en dat de rechter die het verzet op de zitting behandelt, mr. M.W. de Jonge is. Aan verzoekers is tevens meegedeeld dat zij nog nieuwe stukken naar de rechtbank kunnen sturen, maar dat verzoekers en dan wel voor moeten zorgen dat de rechtbank deze stukken uiterlijk de elfde dag voor de zitting heeft ontvangen.
Verder is meegedeeld dat verzoekers binnen een week na de datum van deze uitnodiging kunnen verzoeken om wijziging van de datum en het tijdstip van de zitting. Binnen die termijn stemt de rechtbank in met dat verzoek, tenzij de zittingsdatum in overleg met verzoekers is vastgesteld. Als het verzoek pas na afloop van deze termijn wordt gedaan, dan stemt de rechtbank er alleen in uitzonderlijke omstandigheden mee in, aldus de brief van 11 juni 2012.
2.5. Bij brief van 12 juni 2012 hebben verzoekers bij het bestuur van de rechtbank Groningen een verzoek ingediend om herziening ex art. 8:88 Awb van de beslissing van 7 juni 2012. Bij brief van 18 juni 2012 heeft de algemeen secretaris van de wrakingskamer verzoekers meegedeeld dat herziening van een wrakingsverzoek niet mogelijk is. Bij brief van 20 juni 2012 hebben verzoekers het bestuur van de rechtbank op de hoogte gesteld dat het herzieningsverzoek van 12 juni 2012 als doorgehaald moet zijn geacht.
2.6. Bij brief van 12 juni 2012 hebben verzoekers mr. Bruinenberg verzocht om behandeling van het verzet aan te houden tot na de eindbeslissing van het bestuursorgaan van de rechtbank te Groningen op het herzieningsverzoek van 12 juni 2012.
2.7. Bij brief van 13 juni 2012 heeft de griffier van de rechtbank verzoekers meegedeeld dat het verzoek van 12 juni 2012 om uitstel van de behandeling van het verzet is afgewezen. Daarbij is meegedeeld dat de rechtbank ter zitting verzoekers een nadere toelichting zal geven waarom de behandeling van het verzet niet wordt uitgesteld.
3. Het standpunt van verzoekers
3.1. Verzoekers hebben ter onderbouwing van hun wrakingverzoek drie redenen aangevoerd. In de eerste plaats hebben zij aangevoerd dat tussen de dag van verzending van de brief van 11 juni 2012 en de dag van de zitting op 19 juni 2012 slechts acht dagen liggen waardoor zij niet in de gelegenheid zijn tijdig stukken in te dienen. In de tweede plaats hebben zij aangevoerd dat het verzoek om uitstel is afgewezen hoewel zij binnen een week na de brief van 11 juni 2012 het verzoek daartoe hebben gedaan en de zittingsdatum niet in overleg met hen was vastgesteld. In de derde plaats stellen zij dat mr. De Jonge niet bevoegd is om het verzet te behandelen. Nu mr Venema heeft verklaard dat de rechtbank Groningen niet bevoegd is om een niet bestaand bezwaar- of beroepschrift in behandeling te nemen, is mr. De Jonge volgens verzoeker evenmin bevoegd om het daartegen gerichte rechtsmiddel te behandelen. Ter zitting hebben verzoekers de wrakingskamer gevraagd een tussenbeslissing te nemen waarbij de Financiële administratie van de rechtbank wordt verzocht tot overlegging van bewijsstukken voor te betalen griffierecht. Tevens hebben verzoekers de wrakingskramer gevraagd mr. Venema als getuige te horen.
4. Het standpunt van mr. De Jonge
4.1 Mr. De Jonge heeft aangegeven dat zij in het wrakingsverzoek geen feiten of omstandigheden ziet die een zwaarwegende aanwijzing opleveren om aan te nemen dat zij als rechter tegenover verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Mr. De Jonge heeft toegelicht dat in het uitstelverzoek van verzoeker geen bijzondere omstandigheden naar voren zijn gebracht die maakten dat er reden werd gezien om het verzoek toe te wijzen. Mr. De Jonge had verzoeker graag een en ander uitgelegd over de gang van zaken en zou hem graag de gelegenheid hebben gegeven zijn visie aan haar te vertellen.
5. Beoordeling
5.1 De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling van dit wrakingsverzoek de toepasselijke norm is gegeven in artikel 8:15 Awb en artikel 6 EVRM, in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
5.2. In artikel 8:15 Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelt kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 8:15 Awb/artikel 6 EVRM dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van haar/zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
5.3. De brief van 11 juni 2012 heeft kennelijk bij verzoekers de suggestie gewekt dat zij geen nieuwe stukken meer konden indienen, nu de termijn van elf dagen voor het indienen van stukken op het moment van deze brief reeds was verstreken. Daarnaast heeft de brief van 11 juni 2012 de suggestie gewekt dat elk verzoek om aanhouding dat binnen een week na verzending van de brief wordt gedaan, gehonoreerd zal worden. Dat desondanks het verzoek om uitstel is afgewezen, is naar het oordeel van de rechtbank echter geen feit en/of omstandig¬heid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit deze beslissing kan niet worden afgeleid dat mr. De Jonge vooringenomen was dan wel de vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd was. Zoals mr. De Jonge heeft aangegeven, was er immers bij de behandeling van het verzet ter zitting nog de gelegenheid voor verzoekers om hun verzoek om uitstel nader toe te lichten. Ook hadden verzoekers ter zitting nog kunnen vragen nadere stukken te mogen indienen. Tegen dergelijke procedurele beslissingen kunnen partijen bovendien, tegelijkertijd met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, hoger beroep instellen.
5.4. Nu door verzoekers bij brief van 9 maart 2012 verzet is gedaan tegen de uitspraak van de rechtbank van 6 maart 2012, is, anders dan verzoekers stellen, wel degelijk sprake van een verzetzaak die door de rechtbank ter zitting moet worden behandeld. Of er al dan niet een beroep aan de uitspraak van 6 maart 2012 ten grondslag ligt, is in dit verband niet relevant. Zoals de rechtbank ook heeft overwogen in de wrakingsbeslissing van 7 juni 2012, betreft het hier een inhoudelijke betwisting van verzoekers van de uitspraak van de rechtbank van 6 maart 2012, welke betwisting aan de orde dient te komen in de reeds aangespannen verzetprocedure en niet past binnen het bestek van de onderhavige wrakingsprocedure. Om die reden is er ook geen reden voor de wrakingskamer nader onderzoek te doen naar de vraag of al dan niet sprake is geweest van een beroepszaak en of griffierecht is betaald. Evenmin is er reden om in dit verband mr Venema als getuige te horen, zoals door verzoekers is gevraagd. Ook indien verzoekers zouden worden gevolgd in hun opvatting dat sprake is van een non-existent beroepschrift, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een feit en/of omstandig¬heid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.5. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van feiten of omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat mr. De Jonge jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Voor zover verzoekers in het onderhavige verzoek ook hebben verzocht om herziening van de beslissing van de wrakingskamer van 7 juni 2012, gaat de rechtbank er op grond van de brief van verzoekers van 20 juni 2012 vanuit dat dit verzoek door verzoekers is ingetrokken.
5.6. Het verzoek tot wraking wordt afgewezen.
De rechtbank:
6.1. wijst de verzoeken af;
6.2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (met zaaknummer AWB 12/175) wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het schriftelijke verzoek tot wraking;
6.3. beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoekers, mr. De Jonge en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haren.
Aldus gegeven door mrs. R.P. van Eerde, P.W.T. Buijtenhuijs en S.M. Schothorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Scholing als griffier en in het openbaar – bij vervroeging – uitgesproken op 13 juli 2012 door mr. P.W.T. Buijtenhuijs.