ECLI:NL:RBGRO:2012:BW3492

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
12 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
133167/HA RK 12-96
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter mr. F. Sijens afgewezen

In deze zaak heeft verzoeker op 5 april 2012 een mondeling verzoek tot wraking ingediend tegen mr. F. Sijens, rechter in de sector bestuursrecht van de Rechtbank Groningen. Verzoeker stelde dat mr. Sijens zich vooringenomen en partijdig had getoond tijdens de zitting. Hij baseerde zijn verzoek op verschillende redenen, waaronder het feit dat de zitting begon terwijl de aanmaningstermijn voor het betalen van het griffierecht nog niet was verstreken. Daarnaast stelde verzoeker dat het nog te nemen besluit van de gemeente over zijn aanvraag voor bijzondere bijstand niet door de rechter was meegenomen in de beslissing die hem werd voorgelegd, namelijk of hij de zaak inhoudelijk wilde behandelen of de zitting wilde aanhouden.

De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen. De rechtbank oordeelde dat mr. Sijens zich niet vooringenomen had getoond en dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De rechtbank benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit vermoeden weerleggen. De rechtbank concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid was en dat het verzoek tot wraking derhalve moest worden afgewezen.

De beslissing werd genomen door de wrakingskamer, bestaande uit mr. R.P. van Eerde als voorzitter, mr. E.M.J. Brink en mr. S.M. Schothorst. De uitspraak vond plaats op 12 april 2012, en de rechtbank bepaalde dat het proces in de hoofdzaak zou worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
MEERVOUDIGE KAMER (WRAKINGSKAMER)
Zaaknummer: 133167/ HA RK 12-96
Datum beslissing: 12 april 2012
Beslissing op het mondelinge verzoek van [verzoeker], wonende te [woonplaats], [adres] (hierna: verzoeker) tot wraking ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van mr. F. Sijens.
1. Procesgang
1.1. Verzoeker heeft ter zitting van 5 april 2012 een mondeling verzoek ingediend tot wraking van mr. F. Sijens, rechter in de sector bestuursrecht van deze rechtbank, in een aanhangig geschil waarin verzoeker als partij is betrokken (met zaaknummer Awb 12/112 WWB). Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt. [verzoeker] heeft ter zitting desgevraagd een handgeschreven en door hem ondertekende schriftelijke verklaring overgelegd waarom hij mr. Sijens wraakt.
1.2. Mr. Sijens heeft niet berust in het wrakingsverzoek.
1.3. Hierop is een wrakingskamer geformeerd, bestaande uit mr. R.P. van Eerde, voorzitter, mr. E.M.J. Brink en mr. S.M. Schothorst.
1.4. Op 5 april 2012 is het verzoek tot wraking van mr. Sijens door de wrakingskamer ter zitting behandeld. Verzoeker is ter zitting verschenen alsmede mr. Sijens. Beiden hebben hun standpunt nader toegelicht.
2. Het standpunt van verzoeker
2.1. Verzoeker heeft zijn verzoek tot wraking gebaseerd op de stelling dat mr. Sijens zich ter zitting vooringenomen en partijdig heeft getoond. Daarvoor heeft verzoeker de volgende redenen gegeven. In de eerste plaats is de zitting in zijn zaak begonnen terwijl de aanmaningstermijn voor het betalen van het griffierecht nog niet was verstreken. Voorts wordt het nog te nemen besluit op zijn bij de gemeente ingediende aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht niet door mr. Sijens meegenomen bij de aan verzoeker dwingend opgelegde twee opties.
Ter zitting heeft verzoeker zijn wrakingsverzoek nader toegelicht. Hij stelt zich op het standpunt dat in strijd is gehandeld met punt 6.5 van het wrakingsprotocol, omdat
mr. Sijens voor de schorsing van het onderzoek ter zitting te kennen heeft gegeven dat hij niet in het wrakingsverzoek berust. Verder stelt verzoeker dat mr. Sijens hem ter zitting dwangmatig twee keuzes, te weten aanhouding van de zitting of de zaak inhoudelijk behandelen, heeft voorgehouden. Verzoeker wijst er op dat hij de rechtbank al eerder heeft bericht dat hij betalingsonmachtig was. In de visie van verzoeker is de termijn van de behandeling van zijn zaak onvoldoende om het door de gemeente te nemen besluit op zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht te kunnen overleggen. Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan het door de gemeente te nemen besluit over het griffierecht bij de beoordeling van zijn zaak worden betrokken, zodat op dat punt zelfstandig in de zaak kan worden voorzien. Verzoeker lijdt door de gehele gang van zaken schade en bovendien is de schijn van partijdigheid gewekt.
3. Het standpunt van mr. Sijens
3.1. Mr. Sijens heeft ter zitting toegelicht dat bij de aanvang van de zitting is vastgesteld dat verzoeker er niet was. De griffier heeft naar de griffie gebeld of verzoeker ziek was of dat er een andere reden voor zijn afwezigheid was. Later meldde de bode dat verzoeker er wel was. Om die reden is opnieuw de zitting geopend.
Verder geeft mr. Sijens aan dat bij de aanvang van de zitting is vastgesteld dat verzoeker het griffierecht nog niet had betaald. Geconstateerd is dat de in de aanmaningsbrief van de Financiële Administratie – waarin verzoeker de gelegenheid is geboden het griffierecht binnen vier weken na dagtekening van die brief te voldoen – gestelde termijn ten tijde van de zitting nog niet was verstreken. Verzoeker is de keuze voorgelegd of om de zaak inhoudelijk te behandelen en dan het punt van de betalingsonmacht te bespreken of dat verzoeker de termijn benut om het griffierecht te betalen en de zaak aan te houden. Om verzoeker de gelegenheid zich te geven daarover te beraden, is het onderzoek ter zitting voor tien minuten geschorst. Na de schorsing heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend. Van partijdigheid is volgens mr. Sijens bij deze gang van zaken geen sprake.
4. De beoordeling
4.1. Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker ontvankelijk is in zijn wrakingsverzoek.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter als uitgangspunt geldt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter tegenover een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel van de verzoeker is niet doorslaggevend. Aan de hand van deze maatstaf zal de rechter het verzoek beoordelen.
4.4. Met betrekking tot het betoog van verzoeker ter zitting dat punt 6.5 van het wrakingsprotocol is geschonden, overweegt de rechtbank het volgende.
In punt 6.5 van het wrakingsprotocol is, voor zover van belang, bepaald dat vóór het moment van schorsing van de terechtzitting de gewraakte rechter in beginsel nog geen besluit neemt over het al dan niet berusten in de wraking. De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor weergegeven formulering van punt 6.5 – gelet op de woorden ‘in beginsel’ – ruimte biedt voor een rechter om zich (vóór het moment van schorsing) uit te spreken of hij al dan niet berust in de wraking. Dat mr. Sijens, naar verzoeker stelt, zich voor de schorsing van het onderzoek ter zitting al heeft aangegeven dat hij niet berust in de wraking, leidt niet tot de conclusie dat punt 6.5 van het wrakingsprotocol is geschonden.
4.5. Voor wat betreft het betoog van verzoeker dat de schijn van partijdigheid is gewekt doordat de zitting van zijn zaak is begonnen terwijl de in de aanmaningsbrief gegeven termijn van vier weken om het griffierecht te betalen nog niet was verstreken, overweegt de rechtbank het volgende. De aan verzoeker ter zitting voorgehouden keuze – als hiervoor beschreven in 2.1. en 3.1. – kan niet leiden tot de conclusie dat mr. Sijens ter zitting blijk heeft gegeven van vooringenomenheid of partijdigheid. Hierbij betrekt de rechtbank dat
mr. Sijens ter zitting zich niet inhoudelijk over de aan verzoeker voorgehouden keuze heeft uitgelaten. Mr. Sijens heeft – gehoord zijn ter zitting gegeven en door [verzoeker] niet betwiste toelichting – niets inhoudelijks gezegd over de consequenties van het al dan niet betalen van griffierecht. Het door verzoeker gestelde kan naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot de door verzoeker gestelde (subjectieve) vrees van partijdigheid die objectief gerechtvaardigd is.
4.6. De rechtbank is gezien het voorgaande van oordeel dat de door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden er niet toe leiden dat geconcludeerd moet worden dat mr. Sijens zich vooringenomen of partijdig heeft getoond of dat bij verzoeker de objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor heeft kunnen doen ontstaan. Nu de rechtbank ook overigens niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de rechterlijke onpartijdigheid schade zouden kunnen doen lijden, moet de conclusie zijn dat het onderhavige verzoek tot wraking dient te worden afgewezen.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst het verzoek tot wraking van mr. Sijens af,
5.2. bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (met zaaknummer Awb 12/112 WWB) wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking,
5.3. beveelt de onmiddellijke mededeling van deze beslissing aan verzoeker,
mr. F. Sijens en mr. F.H. Grommers van de Gemeente Groningen (SOZAWE).
Deze beslissing is gegeven door mr. R.P. van Eerde, voorzitter, mr. E.M.J. Brink en
mr. S.M. Schothorst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A. Ruiter als griffier en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2012.
typ: ear