ECLI:NL:RBGRO:2012:BW0418
Rechtbank Groningen
- Verzet
- Rechtspraak.nl
Bepaling griffierecht in vrijwaringsprocedure
In deze zaak heeft verzoeker [A] verzet aangetekend tegen de vaststelling van het griffierecht door de griffier van de Rechtbank Groningen. De griffier had een griffierecht van EUR 1.400,- vastgesteld, terwijl verzoeker meende dat dit bedrag onterecht was, aangezien in de dagvaarding een aanzegging was opgenomen dat bij verschijning van de gedaagde een griffierecht van EUR 260,- zou worden geheven. Verzoeker stelde dat de vordering in de hoofdzaak geen bedrag aan hoofdsom bevatte en derhalve een zaak van onbepaalde waarde betrof, waarvoor het geldende tarief op de datum van de eerste roldatum EUR 260,- was. De griffier daarentegen stelde dat het griffierecht correct was vastgesteld op basis van het geldelijk belang in de hoofdzaak, dat meer dan EUR 100.000,- bedroeg, en dat verzoeker het gelijke griffierecht verschuldigd was als de gedaagde in de hoofdzaak.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het griffierecht wordt bepaald op basis van de Wet Griffierecht Burgerlijke Zaken (WGBZ). De griffier is niet gebonden aan de griffierechtaanzegging in de dagvaarding. De rechtbank overwoog dat verzoeker op de hoogte was van de hoogte van het in de hoofdzaak gevorderde bedrag, en dat de vrijwaringsdagvaarding ook informatie bevatte over de vordering in de hoofdprocedure. De rechtbank concludeerde dat het geheven griffierecht van EUR 1.400,- correct was, gezien de wijziging van het griffierecht per 1 juli 2011.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet van verzoeker ongegrond verklaard en bevestigd dat het griffierecht op EUR 1.400,- blijft staan. Deze beschikking is gegeven door mr. L.T. de Jonge en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2012.