ECLI:NL:RBGRO:2012:BW0418

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
131584 - HA RK 12-12
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling griffierecht in vrijwaringsprocedure

In deze zaak heeft verzoeker [A] verzet aangetekend tegen de vaststelling van het griffierecht door de griffier van de Rechtbank Groningen. De griffier had een griffierecht van EUR 1.400,- vastgesteld, terwijl verzoeker meende dat dit bedrag onterecht was, aangezien in de dagvaarding een aanzegging was opgenomen dat bij verschijning van de gedaagde een griffierecht van EUR 260,- zou worden geheven. Verzoeker stelde dat de vordering in de hoofdzaak geen bedrag aan hoofdsom bevatte en derhalve een zaak van onbepaalde waarde betrof, waarvoor het geldende tarief op de datum van de eerste roldatum EUR 260,- was. De griffier daarentegen stelde dat het griffierecht correct was vastgesteld op basis van het geldelijk belang in de hoofdzaak, dat meer dan EUR 100.000,- bedroeg, en dat verzoeker het gelijke griffierecht verschuldigd was als de gedaagde in de hoofdzaak.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het griffierecht wordt bepaald op basis van de Wet Griffierecht Burgerlijke Zaken (WGBZ). De griffier is niet gebonden aan de griffierechtaanzegging in de dagvaarding. De rechtbank overwoog dat verzoeker op de hoogte was van de hoogte van het in de hoofdzaak gevorderde bedrag, en dat de vrijwaringsdagvaarding ook informatie bevatte over de vordering in de hoofdprocedure. De rechtbank concludeerde dat het geheven griffierecht van EUR 1.400,- correct was, gezien de wijziging van het griffierecht per 1 juli 2011.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet van verzoeker ongegrond verklaard en bevestigd dat het griffierecht op EUR 1.400,- blijft staan. Deze beschikking is gegeven door mr. L.T. de Jonge en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2012.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
zaaknummer / rekestnummer: 131584 / HA RK 12-12
Beschikking van 20 maart 2012
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
tegen
DE GRIFFIER VAN DE RECHTBANK GRONINGEN,
gevestigd te Groningen,
verweerder.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift
- het verweerschrift.
1.1. In de zaak met kenmerk 130714 HA ZA 11-732 is de heer [B] te [woonplaats] in vrijwaring gedagvaard. In de dagvaarding is opgenomen de aanzegging dat bij verschijning in het geding van gedaagde een griffierecht van EUR 260,- zal worden geheven, te voldoen binnen vier weken te rekenen vanaf het tijdstip van verschijning. De heer [B] is verschenen.
1.2. Op 7 januari 2012 heeft verzoeker een nota van de griffier ontvangen, waaruit blijkt dat in deze zaak een bedrag van EUR 1.400,- aan vast recht in rekening is gebracht.
1.3. Het gefactureerde bedrag is op 17 januari 2012 voldaan.
2. Het verzoek
2.1. [A] heeft zich verzet tegen de vaststelling van het vast recht ten bedrage van EUR 1.400,-, omdat in de dagvaarding is opgenomen de aanzegging dat bij verschijning in het geding van gedaagde een griffierecht van EUR 260,- zal worden geheven. Daarnaast is in de vordering geen enkel bedrag aan hoofdsom opgenomen en derhalve betreft het een zaak van onbepaalde waarde.
De heer [B] is een natuurlijk persoon en het geldende tarief voor natuurlijke personen bij een vordering van onbepaalde waarde was op 7 december 2011 (de eerste roldatum) een bedrag van EUR 260,-. [A] verzoekt dan ook om te volstaan met een heffing van EUR 260,-.
2.2. De griffier van de rechtbank heeft zich op het standpunt gesteld dat de grondslag van het griffierecht juist is, namelijk een geldelijk belang in de hoofdzaak van € 341.155,19 vermeerderd met rente en kosten, maar dat er EUR 14,- te weinig is berekend. Verzoeker is namelijk het gelijke griffierecht verschuldigd als de gedaagde in de hoofdzaak
(zijnde EUR 1.414,-). De griffier verzoekt het griffierecht nader te bepalen op € 1.414,-.
3. De beoordeling
3.1. Het griffierecht wordt bepaald op basis van de Wet Griffierecht Burgerlijke Zaken (WGBZ). De griffier is derhalve niet gebonden aan de griffierechtaanzegging in de dagvaarding.
De rechtbank overweegt dat verzoeker, op grond van het bepaalde in artikel 210 lid 4 Rechtsvordering (Rv), een afschrift zal hebben ontvangen van de dagvaarding in de hoofdzaak, zodat hij bekend verondersteld mag worden met de hoogte van het in de hoofdzaak gevorderde. Wat daar ook van zij, verzoeker is in de vrijwaringsdagvaarding feitelijk ook op de hoogte gesteld van de vordering in de hoofdprocedure. In de vrijwaringsdagvaarding is onder 3.2 de kern van het geschil uit de doeken gedaan, waarbij de hoogte van de geldvordering in de hoofdprocedure wordt genoemd, te weten een bedrag van EUR 314.155,19 vermeerderd met rente en kosten. Ten slotte wordt in het petitum gevorderd dat [B] wordt veroordeeld tot betaling van datgene waartoe gedaagde in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld.
3.2. De WGBZ bevat geen bijzondere bepaling ten aanzien van het door de gedaagde in vrijwaring verschuldigde griffierecht, zodat artikel 3 van de WGBZ van toepassing is. Het belang van de vordering in vrijwaring wordt bepaald op grond van het in de hoofdzaak gevorderde.
3.3. Vanaf 1 juli 2011 heeft een wijziging van het griffierecht plaatsgevonden en geldt voor natuurlijke personen bij vorderingen die een beloop hebben van meer dan
EUR 100.000,- een griffierecht van EUR 1.400,-. Gelet op de datum van de vrijwarings¬dagvaarding en de eerste rolzitting (beide na 1 juli 2011 en voor 1 januari 2012) is het geheven griffierecht van EUR 1.400,- correct geweest en zal het griffierecht niet nader worden bepaald op EUR 1.414,-.
3.4. Gelet op het voorgaande zal het verzet ongegrond worden verklaard.
4. De beslissing
De rechtbank
- verklaart het verzet ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.T. de Jonge en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2012.?