Standpunt van de Raad
Ter zitting heeft de Raad aangevoerd dat de kinderen in het gezin van de ouders onvoldoende rust, duidelijkheid, stabiliteit, verzorging en hechting geboden kan worden. De verzorging en opvoeding van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] vergt specifieke opvoedingsvaardigheden, gelet op de vaststelling van het FASD-syndroom (Foetaal Alcohol Spectrum Disorder). De kinderen zijn door drie deskundigen binnen een multidisciplinair team onderzocht. De Raad is van mening dat de diagnose FASD juist is gesteld. Nieuw onderzoek zou de kinderen erg belasten, terwijl zij rust nodig hebben.
De kinderen ontwikkelen zich goed in de pleeggezinnen. Deze plaatsingen dienen in het belang van de kinderen te worden voortgezet. De moeder heeft moeite de plaatsing van [minderjarige 1] te accepteren. Hierdoor wordt een foutief appèl op de loyaliteit van [minderjarige 1] gedaan.
Gelet op het perspectief van de kinderen in de pleeggezinnen wordt niet meer gewerkt aan thuisplaatsing, zodat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing niet langer de geëigende maatregelen zijn.
Standpunt van de moeder
In haar verweerschrift heeft de moeder aangevoerd dat zij graag meer omgang met de kinderen wil. Zij heeft thans omgang van één uur per vijf weken met alle drie kinderen tegelijkertijd. De moeder heeft de rechtbank op grond van artikel 1:263a Burgerlijk Wetboek (BW) verzocht om een omgangsregeling vast te stellen, waarbij zij de kinderen gedurende twee uur per vijf weken bezoekt en voorts zal worden toegewerkt naar een omgangsregeling van één middag per vijf weken.
De moeder heeft gesteld dat de diagnose FASD niet op de juiste wijze is vastgesteld. Zij heeft tijdens de zwangerschap geen alcohol of verdovende middelen gebruikt. Om die reden wil zij dat opnieuw onderzocht wordt of sprake is van FASD bij beide kinderen. De moeder stelt dat de uiterlijke kenmerken van de problematiek bij [minderjarige 2] en [minderjarige 3] bij haar in de familie vaker voorkomen, waarbij geen sprake is van FASD. De zus van de moeder had ook problemen met lezen en schrijven. De moeder heeft daarbij gesteld dat zij, maar ook [minderjarige 2] en [minderjarige 3], recht hebben op een “second opinion”. Zij verzoekt de rechtbank hieromtrent een beslissing te nemen.
De moeder heeft gesteld dat zij instemt met het verblijf van de kinderen in de pleeggezinnen. Zij zal geen verweer voeren tegen de verzochte verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing. Bij de beoordeling van de ontheffing van het gezag dient de duurzame bereidheid van de moeder ten aanzien van het opvoedingsperspectief van de kinderen elders meegewogen te worden. Voorts heeft de moeder gesteld dat haar belangen als de moeder van de kinderen eveneens dienen te worden betrokken bij de beslissing ten aanzien van de ontheffing van het gezag. De moeder heeft de rechtbank verzocht om in overeenstemming met artikel 810a, tweede lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een deskundige te benoemen. Deze deskundige moet beoordelen of de verzochte gedwongen gezagsbeëindiging in het belang van de kinderen is en als enige optie heeft te gelden.