In deze zaak verzoekt een vrouw de rechtbank om de gerechtelijke vaststelling van het vaderschap van de man als de vader van haar minderjarige kind. De man is in rechte niet verschenen. De rechtbank heeft op 13 maart 2012 een beschikking gegeven waarin zij een DNA-onderzoek gelast om vast te stellen of de man de biologische vader is van het kind. De vrouw heeft op 19 oktober 2011 een verzoekschrift ingediend, waarin zij vroeg om de vaststelling van het vaderschap, met de kosten voor rekening van de man. De rechtbank benoemde op 25 oktober 2011 een bijzondere curator voor het kind, en de zaak werd op 7 februari 2012 meervoudig behandeld. De vrouw heeft gesteld dat de man de verwekker is van het kind en dat hij dit niet heeft betwist, maar hij weigert het vaderschap te erkennen. De bijzondere curator heeft ook benadrukt dat het in het belang van het kind is om te weten wie zijn biologische vader is, en dat een DNA-onderzoek noodzakelijk is. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de man niet is verschenen, er voldoende redenen zijn om een DNA-onderzoek te gelasten. De kosten van het onderzoek worden ten laste van de staat gebracht, omdat de vrouw een uitkering ontvangt en geen financiële middelen heeft om de kosten zelf te dragen. De rechtbank wijst erop dat partijen verplicht zijn om mee te werken aan het onderzoek, en dat bij niet-naleving de rechtbank daaruit de gevolgtrekking kan maken die zij geraden acht. De beschikking bevat ook bepalingen over de kosten en de termijn waarbinnen het deskundigenrapport moet worden ingediend. De zaak wordt aangehouden voor verdere beslissingen.