ECLI:NL:RBGRO:2011:BU9683

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
8 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
480546 - CV EXPL 10-19660
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering van uitzendkracht tegen inlener op basis van CAO en onrechtmatige daad

In deze zaak vorderde Q., een uitzendkracht, loon van Teijin Aramid B.V., de inlener, op basis van de bedrijfs-cao van Teijin en onrechtmatige daad. Q. was in dienst bij Louwes Uitzendorganisatie B.V. en werkte als uitzendkracht bij Teijin. Hij stelde dat hij recht had op loon op grond van artikel 51 van de bedrijfs-cao, dat hij beschouwde als een derdenbeding. Teijin betwistte deze stelling en stelde dat Q. zijn rechten alleen kon ontlenen aan de CAO voor Uitzendkrachten, die van toepassing was op zijn arbeidsovereenkomst met Louwes.

De kantonrechter oordeelde dat Q. geen beroep kon doen op artikel 51 van de bedrijfs-cao, omdat hij als uitzendkracht niet tot de exclusieve kring van partijen die rechten aan de cao kunnen ontlenen behoort. De rechter concludeerde dat de bepaling in de bedrijfs-cao niet als derdenbeding kan worden aangemerkt en dat Q. zijn vorderingen niet kon baseren op onrechtmatige daad. Teijin had niet onrechtmatig gehandeld, aangezien er geen bewijs was dat Teijin de wanprestatie van Louwes had uitgelokt of daarvan bewust had geprofiteerd.

Uiteindelijk wees de kantonrechter de vorderingen van Q. af en veroordeelde hem in de proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 8 december 2011 door kantonrechter A. Fokkema.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 480546 \ CV EXPL 10-19660
Vonnis d.d. 8 december 2011
inzake
Q.,
wonende te [adres],
eiser, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. J. Keizer, advocaat te Groningen (postbus 11157,9700 CJ),
tegen
de besloten vennootschap Teijin Aramid B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 9936 HD Farmsum, Oosterhorn 6,
gedaagde, hierna Teijin te noemen,
gemachtigde mr. D. Kuijken, advocaat te Groningen (postbus 1100,9701 BC).
PROCESGANG
Ingevolge het tussenvonnis van 3 maart 2011 heeft op 24 mei 2011 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Daarvan heeft de griffier aantekening gehouden.
Daarna hebben partijen respectievelijk een conclusie van repliek en een conclusie van dupliek genomen.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1. De feiten
1.1 Teijin exploiteert een chemische fabriek in Farmsum waarin grondstoffen worden geproduceerd die worden gebruikt bij de vervaardiging van zeer sterke kunstmatige vezels.
1.2 Op de arbeidsovereenkomsten van Teijin en haar personeel is een bedrijfs-cao van toepassing. In de periode 1 maart 2005 tot 1 mei 2009 zijn er bij Teijin vier verschillende bedrijfs-cao's van toepassing geweest. Steeds is daarin opgenomen een bepaling dat uitzendkrachten die onder de werkingssfeer van de CAO voor Uitzendkrachten vallen, beloond worden op basis van een geldend salaris voor werknemers vallend onder de bedrijfs-cao van Teijin.
1.3 Artikel 51 van de bedrijfs-cao (looptijd 1 april 2005 tot en met 31 maart 2007) luidt:
“Artikel 51 Inleenkrachten en aanmelding SMU
Inleenkrachten onder de werkingssfeer van de CAO voor uitzendkrachten worden beloond op basis van de geldende salarisschalen voor werknemers van de onderhavige CAO, inclusief de daarbij behorende bepalingen ten aanzien van inschaling, individuele en collectieve herziening.
(...)”
1.4 Teijin heeft voor de te verrichten werkzaamheden werknemers in dienst, maar leent ook arbeidskrachten in bij derden.
1.5 Een van die derden was de besloten vennootschap Schoonmaakbedrijf Louwes B.V., vanaf 1 maart 2005 Louwes Uitzendorganisatie B.V., uit Farmsum, hierna Louwes te noemen.
1.6 Q. is op 27 oktober 2001 bij Louwes in dienst getreden. Op de arbeidsovereenkomst van Q. en Louwes was sedert 2004 de CAO voor Uitzendkrachten van toepassing.
1.7 In artikel 19 lid 5 sub b van de CAO voor Uitzendkrachten (juncto artikel 8 lid 2 WAADI) is bepaald dat Louwes aan Q. het loon diende te betalen dat Q. verdiend zou hebben wanneer hij voor dezelfde arbeid in loondienst zou zijn geweest van Teijin.
1.8 In de periode 1 maart 2005 tot 1 mei 2009 was Q. als uitzendkracht van Louwes in de functie van verlader in vijf ploegendienst werkzaam bij Teijin. Q. deed hetzelfde werk als de verladers die krachtens arbeidsovereenkomst (direct) bij Teijin in dienst waren.
1.9 Op 13 maart 2009 heeft Teijin haar relatie met Louwes opgezegd tegen 1 mei 2009. Vanaf 1 mei 2009 heeft Q. niet meer voor Teijin gewerkt.
1.10 Bij beschikking van 29 mei 2009 heeft de Rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, de arbeidsovereenkomst tussen Louwes en Q. ontbonden per 1 juni 2009 onder toekenning van een vergoeding aan Q. van € 3.083,90 bruto.
1.11 Op 14 augustus 2009 is Louwes (Uitzendorganisatie B.V.) failliet verklaard. Q. heeft vervolgens een loonvordering op Louwes ten bedrage van € 19.860,71 ter verificatie bij de curator ingediend, welke vordering voorlopig is erkend.
1.12 Louwes heeft Q. onder de in de bedrijfs-cao van Teijin neergelegde normen beloond.
1.13 Het faillissement van Louwes is inmiddels, zonder dat aan Q. enige uitkering is gedaan, bij gebrek aan actief opgeheven.
1.14 Bij schrijven van 16 november 2009 heeft de gemachtigde van Q. Teijin bij gebrek aan verhaal op Louwes aansprakelijk gesteld voor het niet door Louwes aan Q. betaalde loon. Teijin heeft iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.
2. Het standpunt van partijen
2.1 Q. heeft primair gesteld dat hij op grond van artikel 51 van de bedrijfs-cao, welke bepaling hij bestempelt als derdenbeding, jegens Teijin recht heeft op loon.
2.2 Subsidiair heeft hij aangevoerd dat Teijin uit hoofde van onrechtmatige daad gehouden is hem schadeloos te stellen, waarbij hij de schade begroot op het equivalent van het te weinig door Louwes aan hem betaalde loon.
2.3 Teijin heeft de stellingen van Q. uitvoerig gemotiveerd betwist.
3. De beoordeling
3.1 Voor zover Q. heeft beoogd zijn loonaanspraken te baseren op artikel 8 WAADI gaat de kantonrechter daaraan voorbij. Dat artikel regelt namelijk de rechtsverhoudingen tussen, kort gezegd, het uitzendbureau en de uitzendkracht.
3.2 Indien en voor zover het derde lid van bedoeld artikel mede ziet op de inlener kan dat Q. ook niet baten, aangezien de bedrijfs-cao geen bepaling bevat dat Teijin zich ervan moet verzekeren dat het uitzendbureau haar personeel conform de bedrijfs-cao van Teijin beloont.
3.3 Thans is aan de orde de vraag of Q. met vrucht een beroep kan doen op artikel 51 van de bedrijfs-cao. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat niet het geval.
3.4 Om te beginnen is het door Q. bedoelde derdenbeding ex artikel 6:253 BW strijdig met het (min of meer) gesloten stelsel waarin het cao-recht - in ieder geval waar het gaat om de normadressaten - is ondergebracht. Uitgangspunt van dat systeem is immers dat alleen partijen - (aangesloten) werkgevers en werknemers - rechten kunnen ontlenen aan de door die werkgevers en werknemers afgesloten cao. Q. behoort als uitzendkracht niet tot bedoelde exclusieve kring. Hij dient zijn rechten te ontlenen aan de algemeen verbindende verklaarde CAO voor Uitzendkrachten, welke rechten hij op zijn beurt alleen tegen Louwes kan inroepen.
3.5 Voorts overweegt de kantonrechter dat ook uitleg van artikel 51 van de bedrijfs-cao niet het door Q. beoogde resultaat kan hebben. Anders dan Q. heeft doen stellen is daarbij niet alleen de grammaticale betekenis - er staat wat er staat - van belang, maar tevens de (historische) context waarin die tekst moet worden geplaatst en begrepen.
3.6 Bedoelde (historische) context, welke context door Teijin is geschetst en door Q. als zodanig niet is betwist, leert dat artikel 51 van de bedrijfs-cao (en de daaraan voorafgaande en volgende gelijkluidende bepalingen) daarin is opgenomen om de gevolgen van conflicterende bepalingen in de cao van de inlener en de cao van de uitlener te regelen en daarmee verdringing van bij de bedrijfs-cao aangesloten werknemers door goedkopere uitzendkrachten te voorkomen.
3.7 In dat verband is indertijd tevens, mede ter bescherming van uitzendkrachten, door de uitzendbranche de Stichting Melding Uitzendbranche in het leven geroepen, waarbij inleners hun cao konden aanmelden, waarna de uitlener gehouden was om zijn personeel overeenkomstig de inleen-cao te honoreren.
3.8 Door de komst van artikel 19 van de CAO voor Uitzendkrachten hebben deze constructie en, in het voetspoor daarvan, artikel 51 van de bedrijfs-cao sedert 2004 hun betekenis verloren.
3.9 Met Teijin is de kantonrechter dan ook van oordeel dat artikel 51 van de bedrijfs-cao geen derdenbeding is in de zin van artikel 6:253 BW, maar een overblijfsel van een oud systeem dat is ingehaald door nadere regelgeving. Dat de sedert 2004 kennelijk zinledige bepaling in de bedrijfs-cao is gehandhaafd, doet daaraan niet af.
3.10 Nu ligt voor de vraag of Q. zijn vordering kan baseren op onrechtmatige daad als bedoeld in artikel 6:162 BW en of deze rechtsvraag in het kader van deze procedure kan worden beantwoord.
3.11 Naar het oordeel van de kantonrechter kan de laatste vraag in het licht van artikel 94 lid 2 juncto 93 sub c Rv bevestigend worden beantwoord, aangezien de evidente samenhang tussen de onderhavige vorderingen zich tegen afzonderlijke behandeling verzet.
3.12 Bij de beoordeling van de stelling of Teijin in casu onrechtmatig heeft gehandeld jegens Q. dient er allereerst van te worden uitgegaan dat Louwes Q. gerelateerd aan de ter zake voor Louwes leidende bedrijfs-cao te weinig loon heeft uitbetaald en dat Louwes zich jegens Q. schuldig heeft gemaakt aan wanprestatie. Bovendien dient het ervoor te worden gehouden dat Teijin als gevolg daarvan voordeel heeft genoten, waarvan de omvang (vooralsnog) onbesproken kan blijven.
3.13 Voorts heeft als uitgangspunt te gelden dat van een onrechtmatige daad zijdens Teijin jegens Q. alleen sprake kan zijn, indien Teijin de wanprestatie van Louwes heeft uitgelokt dan wel daarvan willens en wetens heeft geprofiteerd.
3.14 Gesteld noch gebleken is dat Teijin bedoelde toerekenbare tekortkoming heeft uitgelokt, dan wel daarvan bewust heeft geprofiteerd. Sterker, toen Teijin lucht kreeg van de verwijtbare nalatigheid van Louwes heeft zij de samenwerking met Louwes beëindigd.
3.15 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en mede in aanmerking genomen dat op Teijin - tegen de achtergrond van de waarborgen die Q. als uitzendkracht aan de CAO voor Uitzendkrachten kon ontlenen - niet zonder meer de verplichting rustte om het loonbetalingsgedrag van Louwes (periodiek) tegen het licht te houden, komt de kantonrechter tot de slotsom dat van onrechtmatig handelen van Teijin jegens Q. geen sprake is.
3.16 Nu de stellingen die Q. aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd moeten worden gepasseerd, zullen deze vorderingen worden afgewezen. In het verlengde daarvan zal Q. als de in het ongelijk te stellen partij de kosten van de procedure aan de zijde van Teijin hebben te dragen.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst af de vorderingen van Q.;
veroordeelt Q. in de kosten van de procedure aan de zijde van Teijin gevallen en stelt deze vast op € 1200,00 aan salaris van de gemachtigde;
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en op 8 december 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: AF
coll: