ECLI:NL:RBGRO:2011:BU9610

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
24 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
512425 - CV EXPL 11-9467
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van achterstallig loon door medisch specialist op basis van arbeidsovereenkomst en toelatingsovereenkomst

In deze zaak vorderde Q., een medisch specialist, betaling van achterstallig loon van de stichting OZG, waar hij werkzaam was als manager KKG. Q. stelde dat hij in de periode van januari tot en met september 2008 werkzaamheden had verricht waarvoor hij recht had op een vergoeding van € 94.000,- bruto. Hij baseerde zijn vordering primair op een arbeidsovereenkomst en subsidiair op een overeenkomst van opdracht. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een arbeidsovereenkomst, omdat er geen gezagsrelatie bestond en er geen afspraken waren gemaakt over een beloning voor de werkzaamheden. De rechter concludeerde dat Q. als zelfstandig ondernemer opereerde op basis van de toelatingsovereenkomst en dat de werkzaamheden die hij had verricht, niet onder een arbeidsovereenkomst vielen. De kantonrechter verklaarde zich onbevoegd om de subsidiaire vordering te beoordelen, omdat deze onder de bevoegdheid van het Scheidsgerecht viel. Q. werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 512425 \ CV EXPL 11-9467
Vonnis d.d. 24 november 2011
inzake
Q.,
wonende te [plaatsnaam],
eiser, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. G.M. Rozema, advocate te Groningen,
tegen
de stichting Stichting De Ommelander Ziekenhuis Groep,
gevestigd en kantoorhoudende te 9934 JD Delfzijl, Jachtlaan 50,
gedaagde, hierna OZG te noemen,
gemachtigde (thans:) mr. P. Dalhuisen, advocaat te Zwolle.
PROCESGANG
Q. heeft bij dagvaarding, op de daarin geformuleerde gronden, gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad OZG te veroordelen tot:
primair betaling van een bedrag aan achterstallig loon ad € 94.000,- bruto over de maanden januari tot en met september 2008, in verband met de door hem verrichte werkzaamheden in de functie van manager KKG, te vermeerderen met de wettelijke verhoging als bedoeld in artikel 7:625 BW en de wettelijke rente over dat bedrag;
en
subsidiair betaling van een redelijke vergoeding ten bedrage van € 94.000,- exclusief BTW over de maanden januari tot en met september 2008, in verband met de door hem verrichte werkzaamheden in de functie van manager KKG op grond van de aangegane overeenkomst van opdracht, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag;
met veroordeling van OZG, zowel voor wat betreft de primaire als de subsidiair vordering, in de kosten van de procedure en de buitengerechtelijke kosten ad € 1.785,- inclusief BTW.
OZG heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van Q. in de kosten van de procedure en tevens in de nakosten.
Bij vonnis van 1 september 2011 is een comparitie van partijen bepaald. Die comparitie heeft plaatsgehad op 24 oktober 2011. Partijen zijn in aanwezigheid van hun raadslieden ter comparitie verschenen, Q. in persoon en voor OZG is verschenen mevrouw [naam], lid van de raad van bestuur van OZG.
Partijen hebben een nadere toelichting op hun standpunten verstrekt waarvan door de griffier aantekening is gemaakt. De raadsvrouwe van Q. heeft daarbij een pleitnota overgelegd.
Tussen partijen is geen regeling tot stand gekomen zodat thans nader inhoudelijk dient te worden beslist. Vonnis is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1 Feiten en omstandigheden
1.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken, en gelet op de overgelegde stukken voor zover niet betwist, het volgende vast.
1.2 Q. is met ingang van 1 augustus 2004 krachtens een toelatingsovereenkomst als medisch specialist toegelaten tot het Delfzicht Ziekenhuis te Delfzijl om voor eigen rekening en risico praktijk uit te oefenen. Als zelfstandig werkend gynaecoloog in maatschapsverband was hij aanvankelijk aan voormeld ziekenhuis verbonden en na fusie aan OZG. OZG is ontstaan als gevolg van een fusie van het St. Lucas ziekenhuis te Winschoten en het Delfzicht ziekenhuis te Delfzijl. Q. is als gynaecoloog werkzaam op de afdeling Kindergeneeskunde, Kraam en Gynaecologie (verder: KKG).
1.3 In de toelatingsovereenkomst is in artikel 2.7 onder meer bepaald: "De medisch specialist verbindt zich voorts om binnen redelijke grenzen zijn medewerking te verlenen aan beleids- en organisatieontwikkeling, medisch professionele ontwikkeling en relatiebeheer. In onderling overleg tussen de stichting en de medisch specialisten kunnen in het document Vereniging Medische Staf Delfzicht Ziekenhuis afspraken worden gemaakt over managementparticipatie door de medisch specialist."
In artikel 27, handelend over geschillen, is in het eerste lid bepaald: "27.1 Alle geschillen welke mochten ontstaan naar aanleiding van de onderhavige overeenkomst, dan wel van nadere overeenkomsten die daaruit voortvloeien, zullen partijen in onderling overleg trachten tot een oplossing te brengen, zodanig en indien door partijen gewenst, met inschakeling van een daartoe in gezamenlijk overleg te benoemen bemiddelaar." In het tweede lid is bepaald: "27.2 Indien met betrekking tot deze geschillen door partijen geen vergelijk wordt bereikt zullen deze geschillen worden beslecht door het Scheidsgerecht Gezondheidszorg overeenkomstig het reglement van dat Scheidsgerecht."
1.4 In een tweetal rapportages van respectievelijk 30 oktober 2002 en 12 september 2007 komt de betreffende visitatiecommissie van de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK) tot de conclusie dat de situatie op de afdeling KKG zorgwekkend is. In de rapportage over de laatste visitatie wordt onder meer overwogen dat de commissie ernstig bezorgd is over de kwaliteit van de kindergeneeskunde in het Delfzicht Ziekenhuis. "Het ontbreekt de vakgroep kindergeneeskunde sinds lange tijd aan structuur, organisatie en continuïteit." Verder geeft de commissie aan dat de directie zich niet voldoende bewust lijkt van de omvang van de problemen in de dagelijkse praktijk van de kinderartsen.
1.5 In de nota Kaderstelling voor de toekomst van 7 februari 2007, ondertekend enerzijds namens de directie van het Delfzicht Ziekenhuis en anderzijds namens de Vereniging Medische Staf, is onder meer vermeld dat de directie na discussie over het voortbestaan van onder meer de klinische kindergeneeskunde binnen het Delfzicht Ziekenhuis, besloten heeft de kindergeneeskunde, inclusief de acute kindergeneeskunde, voor een periode van minimaal vijf jaar te handhaven. Daartoe is een aantal randvoorwaarden gesteld als onder meer een intensivering van de samenwerking tussen kinderartsen en gynaecologen en de organisatorische en fysieke samenvoeging. Als te behalen resultaten is vermeld dat op 15 april 2007 een convenant met de vaststelling van dienstverlening en inrichting van de zorg en op 1 september 2007 een reorganisatieplan en een concreet plan voor (fysieke) inrichting van de organisatie moeten zijn opgesteld. Er is een projectgroep samengesteld, bestaande uit een kinderarts, een gynaecoloog, zijnde Q., een teamleider, een verloskundige en de zorgmanager Z. als projectleider.
De heer Z. is eind december 2007/begin 2008 uit zijn functie van zorgmanager ontheven.
1.6 In een brief van 19 februari 2008 gericht aan de maatschap gynaecologie heeft de algemeen directeur dr. X. van het Delfzicht Ziekenhuis onder meer het navolgende aangegeven: "Zoals u inmiddels zult hebben vernomen heeft de directie Q. gevraagd om samen met Mw. [naam] en de kinderartsen als projectleider, onder rechtstreekse aansturing van de directie, de wederopbouw van de kindergeneeskunde vorm te geven."
1.7 Bij brief van 1 oktober 2008 heeft de heer X. namens de raad van bestuur van het Delfzicht Ziekenhuis aan Q. onder meer het volgende medegedeeld: "In het voorjaar van 2008 heb jij je beschikbaar gesteld als manager van de KKG. We hebben daarop gezamenlijk met directie en stafbestuur een plan van aanpak gemaakt op basis waarvan we de visitatie van de kindergeneeskunde in oktober 2008 zo goed mogelijk konden voorbereiden."..... "Gedurende de afgelopen maanden heb je met veel inzet geprobeerd om de kindergeneeskunde voor de locatie Delfzicht te behouden en de structuur en inhoud van de zorg aldaar te verbeteren."... "In het licht van de fusie en mogelijk de ontwikkeling bij de gynaecologie is de weg naar een nieuwe plek voor de kindergeneeskunde in Delfzijl nog niet afgelopen. Toch wil ik je langs deze weg hartelijk danken voor je inzet op het door ons gezamenlijk (Stafbestuur en directie) gekozen pad. Ik hoop dat het ons mag leiden naar enige rust en vertrouwde zorg voor de patiënten in de regio, hoe die er dan ook uiteindelijk precies mag gaan uitzien."
Q. heeft daarop bij brief van 7 oktober 2008 gereageerd. Hij heeft onder meer aangegeven waar volgens hem de problemen zaten en tevens waarom die problemen volgens de kinderartsen, visitatiecommissie en Q. nog steeds niet zijn opgelost.
Bij e-mail van 13 oktober 2008 heeft de heer X. onder meer over de opmerking van Q. over de opdracht aangegeven: "Die lag en ligt er, inclusief budget etc. Die heb je ook van mij gekregen indertijd. Je hebt daarop commentaar geleverd."
1.8 Q. heeft bij OZG in 2010 de betaling voor die werkzaamheden aan de orde gesteld en heeft OZG een factuur gestuurd. In zijn brief van 23 maart 2010 heeft hij daarover onder meer het volgende aangegeven: "Als een arts vind ik het normaal, een urgent bewerkend probleem aan te pakken en in feiten te bewerken, te goeder trouw dat voor die betaling nog een tevredenstellend overeenkomst voor beiden partners wordt gevonden. Ik was bereid, het ziekenhuis in een absolute noodsituatie mijn omvangrijke hulp en werkkracht ter beschikking te stellen. Het lijkt mij helemaal absurd te bedenken, dat ik een zulke werk zonder iedere betaling zul doen. Het is in tegenstelling een teken van vertrouwen tegenover die directie dat ik niet van begin aan over die hoogte van mijn vergoeding hiervoor heb nagedacht en een schriftelijke bevestiging heb aangevraagd".
1.9 Partijen hebben nadien correspondentie gewisseld. OZG heeft zich op het standpunt gesteld zich niet gehouden te achten tot betaling over te gaan.
2 Het standpunt van Q.
2.1 Q. is door de directie gevraagd om na het vertrek van de heer Z. tijdelijk het management van de afdeling KKG waar te nemen. Q. heeft zich daartoe bereid getoond. De opdracht daartoe blijkt uit de brief van 19 februari 2008 van de heer X. aan de maatschap van gynaecologen.
Het ging hier om een opdracht die een substantiële tijdsinvestering voor Q. met zich bracht. Vanaf januari 2008 heeft hij werkweken gedraaid met een gemiddelde omvang van 70 à 80 uur per week waarin hij zijn werkzaamheden als gynaecoloog en de werkzaamheden van manager KKG uitvoerde. Uit het omvangrijke organisatieplan, overgelegd als productie 3 bij dagvaarding, van 21 november 2007 is eveneens de omvang van de opdracht aan Q. op te maken.
Q. wijst verder op de bedankbrief van de heer X. van 1 oktober 2008 alsmede op diens e-mail van 13 oktober 2008. Uit de laatste e-mail blijkt dat er behalve een opdracht ook een budget was om Q. voor zijn inspanningen en werkzaamheden als manager KKG te compenseren.
Q. heeft de opdracht aanvaard om een verder afglijden van de afdeling te voorkomen.
2.2 Er is sprake van een benoeming als manager KKG. Die functie is vacant geworden na de ontheffing van de heer Z. in die functie. Het ging om een reguliere bestaande functie met een substantiële arbeidsomvang te weten 1 Fte.
Q. diende zich te richten naar de aanwijzingen van het stafbestuur en de directie. Uit de e-mail van 13 oktober 2008 blijkt dat gesproken is over een redelijke beloning zij het dat dit niet is geconcretiseerd.
2.3 Q. heeft in de periode van januari 2008 tot en met september 2008 zo'n 720 uren gewerkt in de uitoefening van de functie van manager KKG. Op basis van het voor hem geldende specialistentarief à € 130,55 is een vergoeding van € 94.000,- bruto redelijk.
2.4 Q. baseert zijn vordering tot betaling van voormeld bedrag primair op een arbeidsovereenkomst. Indien er geen sprake is van een arbeidsovereenkomst is er sprake van een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 BW.
3 Het standpunt van OZG
3.1 Er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst. Het eerste project werd geleid door de heer Z. als projectleider. Die heeft in 2008 afscheid genomen. Het is niet juist dat Q. de werkzaamheden van Z. heeft overgenomen. Z. was behalve projectleider ook zorgmanager snijdend cluster. Die taken zijn overgenomen door mevrouw [naam]. De specifieke werkzaamheden met betrekking tot de afdeling KKG zijn deels door Q. overgenomen en deels door de heer [naam] en later de heer [naam]. Ook mevrouw [naam] heeft ondersteuning verleend.
3.2 Op grond van de toelatingsovereenkomst is Q. zowel fiscaal als civielrechtelijk een zelfstandig ondernemer. Van een toegelaten specialist mag gelet op de toelatingsovereenkomst en de bestaande praktijk in de zorg, meer worden verwacht dan het uitsluitend verlenen van medisch inhoudelijke specialistische zorg.
3.3 Q. heeft zich als projectleider bezig gehouden met een aantal organisatorische taken. Ook voordien heeft hij zich als lid van het projectteam op dat gebied ingezet. Die werkzaamheden heeft hij echter verricht in het kader van zijn toelating als gynaecoloog. Er is dan ook geen sprake van arbeid krachtens arbeidsovereenkomst. Tussen partijen is geen sprake van een overeengekomen beloning, laat staan dat een vergoeding van € 94.000,- bruto is overeengekomen. Tot 2010 heeft Q. ook geen aanspraak gemaakt op een vergoeding of op loon. Uit de overgelegde stukken blijkt ook niet van een (aanspraak op een) vergoeding. Ook de overige leden van het projectteam ontvingen geen vergoeding.
Evenmin is sprake van een gezagsrelatie. De "aanwijzingen en opdrachten" die hij van bestuur en directie heeft ontvangen zijn inherent aan organisatorische functies in het middenkader.
3.4 De kantonrechter is niet bevoegd waar het gaat om de vordering tot betaling van het bedrag op de subsidiaire grondslag. Van een overeenkomst van opdracht is los van de toelatingsovereenkomst, evenmin sprake. De berechting van geschillen ter zake van de toelatingsovereenkomst is exclusief aan het Scheidsgerecht opgedragen.
OZG acht het aangewezen dat bij een eventuele ambtshalve verwijzing de beslissing zodanig wordt gemotiveerd dat daarmee een doublure van procedure kan worden voorkomen.
3.5 OZG betwist subsidiair het door Q. gestelde aantal uren dat hij in de periode januari 2008 tot en met september 2008 zou hebben gewerkt als manager KKG. Het projectleiderschap heeft volgens OZG Q. slechts enkele uren in de week gekost.
Niet gesteld of gebleken is verder waarom het specialistentarief van € 130,35 van toepassing zou moeten zijn. Q. stelt immers zelf dat die organisatorische taken los stonden van de werkzaamheden als gynaecoloog. Een dergelijke vergoeding is volgens OZG in ieder geval geen redelijke vergoeding.
4 Beoordeling
4.1 Q. vordert van OZG betaling van een bedrag aan loon voor werkzaamheden over de periode januari tot en met september 2008 primair op grond van een arbeidsovereenkomst en subsidiair op grond van een overeenkomst van opdracht.
4.2 Er is, buiten de toelatingsovereenkomst, geen sprake van een tussen partijen opgemaakte schriftelijke (arbeids-)overeenkomst waar het de door Q. gestelde werkzaamheden betreft.
4.3 In het arrest Groen/Schoevers (JAR 1997/263) is onder meer door de Hoge Raad overwogen dat "partijen die een overeenkomst sluiten die strekt tot het verrichten van werk tegen betaling, deze overeenkomst op verschillende wijzen kunnen inrichten, en dat wat tussen hen heeft te gelden wordt bepaald door hetgeen hun bij het sluiten van de overeenkomst voor ogen stond, mede in aanmerking genomen de wijze waarop zij feitelijk aan de overeenkomst uitvoering hebben gegeven en aldus daaraan inhoud hebben gegeven."
4.4 In artikel 7:610 BW is als één van de criteria om van een arbeidsovereenkomst te kunnen spreken opgenomen "tegen loon". Onder loon dient de bedongen tegenprestatie te worden verstaan die de werkgever de werknemer verschuldigd is of zal zijn voor de arbeid. Overwogen wordt dat niet gesteld of gebleken is dat van de zijde van OZG voor het verrichten van de gestelde werkzaamheden in de onderhavige periode een toezegging is gedaan over een beloning die Q. voor de gestelde werkzaamheden zou ontvangen.
Uit de e-mail van 13 oktober 2008 van de heer X., "Die lag en ligt er, inclusief budget etc., kan de kantonrechter niet afleiden dat daarmee is beoogd dat OZG voor die werkzaamheden in een vastgesteld budget een post heeft opgenomen voor vergoeding van de door Q. gestelde werkzaamheden. OZG heeft dit betwist en gesteld dat in het budget daarvoor geen post is opgenomen. Q. heeft tegenover die betwisting ook geen concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit op te maken valt dat dat anders is.
Uit de brief van 23 maart 2010 van Q. zelf aan OZG blijkt evenmin dat tussen partijen afspraken zijn gemaakt over beloning van Q., integendeel. In die brief wordt met name gesteld dat OZG niet had mogen verwachten dat Q. die werkzaamheden zonder enige vergoeding zou verrichten. Er wordt niet gerefereerd aan een indertijd gemaakte afspraak over een beloning.
OZG heeft aan Q. ook nimmer betalingen voor die werkzaamheden gedaan. Evenmin is gesteld of gebleken dat OZG voor Q. voor die werkzaamheden anderszins, financiële, voorzieningen heeft getroffen.
4.5 Op grond van de stellingen van partijen en gelet op voormelde stukken, is de kantonrechter van oordeel dat niet gebleken is dat partijen zijn overeengekomen dat Q. voor die werkzaamheden loon of een vergoeding zou ontvangen. Op basis van die stellingen wordt ook niet aan bewijslevering toegekomen.
Al daarmee is geen sprake van een arbeidsovereenkomst.
4.6 Zou wel sprake zijn geweest van een overeenkomst tussen partijen inhoudende dat Q. voor de gestelde werkzaamheden een vergoeding ontving, dan is de kantonrechter van oordeel dat ook dan geen sprake is van een arbeidsovereenkomst.
Q. heeft zich tegenover OZG op grond van een toelatingsovereenkomst verbonden om als medisch specialist voor eigen rekening en risico werkzaamheden te verrichten. Q. heeft ook voorafgaand aan de in het geding zijnde periode naast zijn werkzaamheden als medisch specialist, activiteiten verricht in een projectteam net als de andere leden van dat projectteam. Dat hij zich voor deze werkzaamheden met een arbeidsovereenkomst heeft willen binden is op zich niet zonder meer aannemelijk. De gestelde feiten en omstandigheden zijn daartoe ook ontoereikend.
De gestelde werkzaamheden zijn naar het oordeel van de kantonrechter te vatten onder de neventaken en nevenwerkzaamheden als vermeld in artikel 2.7 van de toelatingsovereenkomst. Bij activiteiten en verrichtingen als projectleider past in een organisatie als die van OZG eveneens dat die geschieden op basis van een opdracht van het bestuur dan wel de directie.
Op grond van de stellingen van Q. en gelet op de gedingstukken, valt naar het oordeel van de kantonrechter niet in te zien dat partijen hebben beoogd een arbeidsovereenkomst aan te gaan voor het uitvoeren van organisatorische taken en de activiteiten van projectleider van het projectteam. De vorderingen op basis van de primaire grondslag, een arbeidsovereenkomst, worden dan ook afgewezen.
4.7 De kantonrechter is op basis van de subsidiaire grondslag gelet op de hoogte van de vordering, op zich niet bevoegd die vordering te beoordelen. Het is in dit geval evenmin aangewezen om desondanks die vordering op de subsidiaire grondslag te beoordelen als een met de vordering op de primaire grondslag samenhangende vordering. De vordering van Q. hangt naar het oordeel van de kantonrechter direct samen met de contractuele relatie als neergelegd in de toelatingsovereenkomst. Gelet op het bepaalde in artikel 27.2 van de overeenkomst, de bevoegdheid van het Scheidsgerecht, acht de kantonrechter zich niet bevoegd die vordering te beoordelen. Om die reden komt de kantonrechter ook niet toe aan een verwijzing naar de civiele sector van deze rechtbank.
De kantonrechter beperkt zich dan ook tot een onbevoegdverklaring waar het de vordering op de subsidiaire grondslag betreft.
5 Proceskosten
Q. wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.
De door OZG gevorderde nakosten worden afgewezen. De kantonrechter beschikt over onvoldoende feitelijke gegevens om de nakosten vooraf (voorwaardelijk) te begroten. Indien over (de hoogte van) de nakosten in de executiefase een geschil ontstaat, dan is daarvoor in artikel 237 lid 4 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een aparte (verzoekschrift-)procedure voorgeschreven.
BESLISSING
De kantonrechter:
voor wat betreft de vorderingen op de primaire grondslag:
- wijst de vorderingen af;
voor wat betreft de vorderingen op de subsidiaire grondslag:
-verklaart zich onbevoegd van die vorderingen kennis te nemen;
- veroordeelt Q. in de kosten van het geding, aan de zijde van OZG tot aan deze uitspraak begroot op € 1.200,00 voor salaris van de gemachtigde;
-verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op
24 november 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: BvdB