RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 438014 \ CV EXPL 09-22478
Vonnis d.d. 27 oktober 2011
Q., h.o.d.n. Taxi Q.,
wonende en zaakdoende te [postcode] Groningen, [adres],
eiser, hierna Q. te noemen,
procederend in persoon,
R.,
wonende te [adres],
gedaagde, hierna R. te noemen,
gemachtigde Mr. M.A. Pasma, advocaat te Groningen (postbus 7015, 9701 JA).
Ingevolge het tussenvonnis van 6 januari 2011 hebben op 30 mei 2011 en 6 april 2011 getuigenverhoren plaatsgevonden. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
Aansluitend heeft R. een conclusie na enquête doen nemen, waarna (nader) vonnis is bepaald op heden.
1. De kantonrechter verwijst naar en neemt over hetgeen bij voormeld tussenvonnis is overwogen en beslist, voor zover hij daar hierna niet uitdrukkelijk op terugkomt.
2. Met R. is de kantonrechter van oordeel dat de verklaringen welke Q. als productie 4 bij dagvaarding in het geding heeft gebracht niet ten overstaan van de politie zijn afgelegd. Het zijn verklaringen die op initiatief van Q. tot stand zijn gekomen. Met betrekking tot de inhoud van deze verklaringen verwijst de kantonrechter naar hetgeen daaromtrent is opgenomen onder 1.7, 1.8 en 1.9 van het tussenvonnis.
3. Bij bedoeld tussenvonnis is Q. toegelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden
- waaruit blijkt dat R. destijds met een - gelet op de verkeerssituatie - zodanig hoge snelheid heeft gereden dat naar objectieve maatstaven kan worden afgeleid dat R. zich daadwerkelijk bewust moet zijn geweest van het roekeloze karakter van zijn gedragingen;
- de gevorderde schade het gevolg is van het ongeval en/of onverantwoord door R. doorrijden na het ongeval.
4. Om aan de bewijsopdracht te voldoen heeft Q. als getuigen doen horen zichzelf als partijgetuige, E., D., B., A. en C. In contra-enquête heeft R. als getuigen voorgebracht zichzelf, B., A., C. en F.
5. De partijgetuige Q. heeft onder meer verklaard:
“Om te beginnen zeg ik u dat ik niet aanwezig ben geweest bij het ongeval. Ik heb dus niet zelf waargenomen hoe het ongeval heeft plaats gevonden. Wel heb ik wetenschap over de nasleep van het ongeval. Daarover wil ik het volgende verklaren:
In de nacht van 1 op 2 juni 2008 was ik onderweg met de heer E., dat is ook een chauffeur van mij. Op enig moment werd ik gebeld door R. Hij zei mij dat hij een lekke band had. Ik heb hem toen gezegd dat er een reserveband in de auto aanwezig was en dat hij deze zelf moest monteren.
Ongeveer drie kwartier daarna werd ik weer gebeld door R. Hij zei toen dat de auto niet meer reed en olie lekte. Ik heb toen gezegd dat ik er aan kwam.
Wij zijn toen richting Zuidhorn gereden over de N355. Bij de rotonde zag ik oliesporen op de weg. Wij reden door en troffen R., zijn passagiers, en de auto, vijf- à achthonderd meter verder aan. Het was toen tussen 5 à 6 uur in de ochtend. Pas toen kreeg ik van R. te horen dat hij bij de rotonde tegen de vluchtheuvel was gebotst. Ik heb toen de auto bekeken en onder de motorkap gekeken. Omdat het nog schemerig was, zag ik niet zoveel. Vervolgens heb ik de auto op het contact gezet en toen bleek dat er geen drup olie meer in de auto zat. Daarna is de auto weggesleept naar de [naam]straat in Groningen, het woonadres van R.
De dag daarna hebben we de auto ter reparatie naar D. in Haulerwijk gebracht. Ik heb D. opdracht gegeven de auto te repareren. Die reparatie heeft ook plaats gevonden. Ik moest daarvoor, uit mijn hoofd gezegd, € 2500 betalen. Daar kwamen later nog de kosten voor extra velgen en banden overheen. Ik meen mij te herinneren dat ik D. per bank heb betaald.”
6. De getuige R. heeft onder meer verklaard:
“Zoals u weet ben ik als taxichauffeur in dienst geweest van de eisende partij, 'Taxi Q.'. In de vroege ochtend van 1 juni 2008 had ik dienst. Ik kreeg een rit van de Grote Markt in Groningen naar Zuidhorn. Dat was om een uur of 5 in de ochtend. Er waren vijf passagiers: B., A., C., [naam], en nog een meisje waarvan ik de naam niet weet. Mijn passagiers waren op stap geweest in Groningen, althans dat maakte ik op uit het feit dat zij moe waren en naar drank roken. Overigens kon ik nog wel een normaal gesprek met hen voeren, hoewel er onderweg niet veel is gesproken.
Ik ben de binnenstad uit gereden en via de Bedumerweg op de provinciale weg naar Zuidhorn terecht gekomen. De maximum snelheid daar bedraagt in het begin 70 km/uur en na de brug over het Reitdiep 80 km/uur. Op het rechte stuk, voorbij mijn huis, heb ik op enig moment 160 km/uur gereden. Voor Aduard heb ik vaart geminderd, want daar is een stoplicht. Na het stoplicht is de weg bochtig. Ik heb me toen aan de voorgeschreven snelheid gehouden.
Bij de rotonde aangekomen, moest ik plotseling uitwijken. Er liepen namelijk eenden over de weg. Als gevolg van mijn uitwijkmanoeuvre reed ik door de afbakening van de rotonde en kwam ik half op de rotonde, half op de weg tot stilstand.
Ik heb me toen eerst bekommerd om mijn passagiers. Met hen leek niets aan de hand te zijn. Daarna heb ik de auto op een veilige plek op de rotonde gezet. Ik zag toen dat de linker voorband lek was. Ook zag ik dat de auto olie lekte. Ik heb gezien dat het carterpan stuk was. Ik heb toen onmiddellijk contact op gekomen met mijn baas. Ik heb hem gezegd dat ik een lekke band had en dat de auto olie lekte.
Ik heb hem uitgelegd dat ik over de rotonde was geklapt. Ik heb het begrip 'eenzijdig ongeval' gebruikt. Mijn baas, de zojuist door u gehoorde heer Q., zei mij toen dat ik gewoon door kon rijden, zolang er op het dashboard geen lichtje ging branden. Vervolgens heb ik de band vervangen. Omdat ik een en ander toch niet helemaal vertrouwde heb ik nogmaals telefonisch contact gezocht met mijn baas. Ook toen zei hij dat ik gewoon kon doorrijden als er niets brandde. Ik ben toen, ook na overleg met mijn passagiers, doorgereden.
Na 900 meter vond ik het echter mooi geweest: ik vertrouwde het niet langer en heb de auto aan de kant gezet. Daarna is Q. met twee collega's, E. en nog een jongen, ter plekke gekomen.
Q. heeft toen gezegd dat het geen enkel probleem was omdat alle auto's all risk verzekerd waren. Ik was dan ook onaangenaam verrast toen ik op een gegeven moment de rekening van Q. gepresenteerd kreeg. Hij wilde dat ik dat bedrag zomaar contant aan hem zou betalen. Ik heb er toen nog op gewezen dat hij toch verzekerd was voor dit soort incidenten en dat wij daar bij mijn indiensttreding ook over hadden gesproken. Op mijn vraag hoe het nou kon dat ik nu wel zou moeten betalen bleef Q. het antwoord schuldig. Kennelijk was hij niet verzekerd voor dit soort schades.”
7. De getuige B. heeft verklaard:
In de vroege ochtend van 1 juni was ik samen met vrienden op stap in Groningen. Om een uur of vijf die ochtend hebben wij, mijn vier vrienden en ik, een taxi besteld. Die taxi kwam ook en werd bestuurd door de mij bekende R., een oud-klasgenoot van mij.
Ik had hem die nacht flink geraakt en was dronken, althans goed aangeschoten. Ik heb dan ook niet veel mee gekregen van de rit naar Zuidhorn. Ik heb mijn ogen gedurende bijna de hele rit dicht gehad. Ik kan u niet vertellen hoe hard R. heeft gereden. Ik had wel het gevoel dat het harder was dan 80 km/uur. Ik weet nog wel dat we op enig moment die rotonde in Zuidhorn naderden. Volgens mij reed R. toen met een normale snelheid.
Ik weet niet waarom hij toen die botsing heeft gemaakt. Het kan zijn dat de regen hem parten speelde. Ik heb niet gezien dat voorafgaand aan het ongeval plotseling iets, bijvoorbeeld dieren, de weg overstak. Wat ik wel weet is dat we op een gegeven moment stil stonden op die rotonde.
U houdt mij voor dat er als productie 4 een schriftelijke verklaring bij de gedingstukken zit, waarin ik een andere lezing geef over de gebeurtenissen die hier aan de orde zijn. Die lezing is in hoofdlijnen niet juist. Mij zijn toen woorden in de mond gelegd. De verklaring die ik zojuist hier heb afgelegd is de waarheid. Bij de politie heb ik nooit een verklaring afgelegd.
De heer R. en ik waren vroeger vrienden. Dat was in groep 8 en in de brugklas. De laatste jaren zien we elkaar nauwelijks. De schriftelijke verklaring die u mij zojuist heeft voorgehouden, is door Q. getypt, op zijn laptop, bij mij thuis aan de keukentafel. Ik weet niet waarom ik die verklaring toen zo heb ondertekend.
Bij conclusie van antwoord is een zogenaamde 'tegenverklaring' van mij overgelegd. Deze is volgens mij opgesteld door R. R. is daarmee bij mij thuis gekomen om deze te laten ondertekenen. Als in die verklaring de werkgever van R. wordt geciteerd, is dat niet juist. Ik heb zojuist immers verklaard dat ik niet zelf heb gehoord wat de werkgever aan de telefoon tegen R. heeft gezegd. Indien er in die verklaring verder nog passages voorkomen die niet stroken met hetgeen ik hiervoor heb verklaard, dan zijn die passages niet juist. Als ik heb verklaard dat wij werden gelanceerd bij die rotonde, dan bedoel ik niet dat we daar als een raket overheen schoten. Ik bedoelde te zeggen dat de auto omhoog kwam.”
8. De getuige C. heeft onder meer verklaard:
“In de vroege ochtend van 1 juni 2008 ben ik met vrienden op stap geweest in Groningen. Om een uur of vijf hebben wij een taxi besteld om ons naar Zuidhorn te brengen. Die taxi verscheen ook en werd bestuurd door de hier aanwezige R.
Ik had die nacht niet gedronken, maar was wel erg moe. Ik was zwanger. De jongens hadden wel gedronken. Ze waren niet dronken, maar waren wel in een jolige stemming doordat ze een paar biertjes hadden gedronken. Omdat ik moe was, heb ik gedurende de rit naar Zuidhorn mijn ogen veelvuldig gesloten. In die zin heb ik van de hele rit niet veel mee gekregen. Ik herinner mij nog dat het regende en dat R. naar mijn gevoel te hard reed. Hoe hard, weet ik niet meer. Ik heb dat ook niet gecontroleerd op de snelheidsmeter.
Gekomen ter hoogte van de rotonde had ik de ogen open. Ik constateerde dat R. die rotonde met, voor mijn gevoel, te hoge snelheid naderde. Hoewel hij nog remde, kon hij de bocht niet meer houden. Ook dat geeft volgens mij wel aan dat hij te hard reed. We reden hard de rotonde op en kwamen met een kleine knal tot stilstand. Ik moest me vast houden.
U houdt mij de schriftelijke verklaring voor die bij dagvaarding als productie 4 in het geding is gebracht en die door mij is ondertekend. Ik wil daarop de volgende nuanceringen aanbrengen. Ik heb niet gezegd dat ik de rit doodeng vond. Ik heb daar niet veel van mee gekregen, zoals ik al heb gezegd. Dat ik overstuur was klopt wel, maar dat kwam omdat ik zwanger was en geschrokken was. Dat had niets te maken met het rijgedrag van de chauffeur.
Ik heb die verklaring ondertekend, hoewel ik het daar niet in alle opzichten mee eens was. Q. had ons gezegd dat hij die verklaring niet tegen R. zou gebruiken. Om van alle rompslomp af te zijn hebben we toen maar getekend.”
9. De getuige A. heeft onder meer verklaard:
“In de vroege ochtend van 1 juni 2008 was ik met vrienden en vriendinnen op stap geweest in Groningen. Om een uur of 5 die ochtend hebben wij een taxi besteld om naar Zuidhorn te gaan. Ik was aangeschoten en verlangde wel naar mijn bed. Het was niet zo dat ik niet meer op mijn benen kon staan, maar aangeschoten was ik zeker. De taxi werd bestuurd door de mij bekende R. Hij en ik waren vroeger met elkaar bevriend.
Wij zijn via de Bedumerweg de Friesestraatweg op gereden in de richting van Zuidhorn. Ik had het gevoel dat we te hard reden, althans harder dan was toegestaan. Als ik, op mijn gevoel, een indicatie moet geven, dan schat ik dat wij 120 km/uur reden. Dat voelde goed. Taxichauffeurs rijden wel vaker te hard. Op enig moment naderden wij de rotonde bij Zuidhorn. Voor mijn gevoel reed R. niet te hard. Vlak voordat wij de rotonde op gingen, week R. uit en even later ging hij niet om de rotonde heen, maar rechtdoor. R. verzuimde de bocht te nemen. Wij kwamen daarom op die rotonde tot stilstand.
U houdt mij voor dat ik eerder een schriftelijke verklaring heb ondertekend met een andere lezing dan die ik zojuist heb gegeven. De laatste versie is de juiste. De verklaring die ik, op verzoek van Q., heb ondertekend bevat tal van onjuistheden. Hij is in ieder geval te zwaar aangezet. Ik heb dat al laten weten in mijn zogenaamde 'tegenverklaring'. Ik heb de verklaring voor Q. ondertekend, omdat hij zei dat hij deze niet in strafrechtelijke zin tegen R. zou gebruiken. Hij zei dat hij de verklaring alleen voor zijn advocaat nodig had. Ik heb er verder niet bij stil gestaan wat dat zou kunnen impliceren. Anders had ik die verklaring nooit zo van mijn handtekening voorzien.
De tweede verklaring, de zogeheten 'tegenverklaring' is opgesteld door R., die daarmee bij mij aan de deur kwam en die daarna door mij is getekend.”
10. De getuige F. heeft onder meer verklaard:
“Ik ben niet bij het ongeval als zodanig betrokken geweest. Ik kan u over de toedracht daarvan dan ook niets verklaren. Ik kan u alleen het een en ander vertellen over hetgeen Q. mij in de nasleep van het ongeval persoonlijk heeft laten weten. Ik heb dat al schriftelijk verklaard. Ik verwijs u in dit opzicht naar mijn verklaring van 16 juni 2010, die als productie 13 bij de conclusie van dupliek zit. Ik heb de verklaring, voordat ik hier kwam, nog eens doorgelezen en sta daar nog steeds voor 100% achter.
Ik ben 6 jaar lang bevriend geweest met Q. Wij gingen praktisch dag en nacht met elkaar om. In mei vorig jaar hebben wij ruzie gekregen. De reden daarvan heeft overigens niets te maken met deze affaire.
Zoals ik in mijn schriftelijke verklaring al heb aangegeven, heeft Q. mij verteld dat hij heeft gemanipuleerd met de bonnen die hij aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd. Hij heeft mij verteld dat hij hoogstens € 1000 aan D. zou hebben betaald. Niettemin tracht hij veel meer op R. te verhalen. Hij doet dat, zo liet hij mij weten, om op die manier extra inkomsten te verwerven. Hij had in die periode namelijk geen taxipas en kon dus niet werken.”
11. De getuige E. heeft onder meer verklaard:
“Over de gebeurtenissen in de nacht van 1 op 2 juni kan ik u het volgende zeggen. Ik was toen aan het werk als taxichauffeur in één van de twee auto's van Taxi Q. Het zal een uur of 4 's nachts zijn geweest toen ik Q., dat is de heer Q., eisende partij in deze zaak, van een verjaardagsfeestje heb opgehaald. Op enig moment werden wij onderweg gebeld door R., die ik hierna R. zal noemen. R. gaf aan dat hij onderweg naar Zuidhorn een lekke band had gekregen. Hij vroeg zich af hoe hij dat moest oplossen. Waarom hij met mij contact opnam, weet ik niet. Het gesprek kwam binnen op de carkit, zodat alle aanwezigen in de auto het konden horen. Q. heeft toen aan R. gezegd dat hij de band wel kon verwisselen. Daarmee was het gesprek afgelopen.
Een half uur later belde R. nogmaals. Hij zei toen dat de motor niet wilde starten en dat de auto olie lekte. Op de vraag van Q. hoe dat kwam, zei R. dat hij een stoeprandje had geraakt, waardoor ook de band lek was gegaan. Q. zei toen dat we naar hem toe zouden komen. Daarvoor hebben we nog even een sleepkabel geregeld. We zijn vervolgens via de rotonde bij Zuidhorn, richting de Hoofdstraat gereden.
Bij het passeren van de rotonde zag ik sporen en olievlekken op de vluchtheuvel. Ik had die sporen en olie nog niet in verband gebracht met een mogelijke aanrijding van R., want ik ging er op dat moment nog vanuit dat hij een lichte aanrijding met de stoeprand had gehad. Bij de Hoofdstraat aangekomen zagen we R. en de taxi staan. We zijn toen uitgestapt. Q. heeft de auto geïnspecteerd. Nadat hij de sleutel in het contact had gestoken gingen er allerlei waarschuwingslampjes branden. We hebben de auto niet gestart, maar ik heb deze vervolgens weggesleept naar het huis van R. in Groningen. Toen wij ter plekke kwamen hebben wij niet met R. gesproken over het ongeval, dat kennelijk op de rotonde had plaatsgevonden. Ik heb daar althans niets van meegekregen.”
12. De getuige D. heeft onder meer verklaard:
“U wijst mij op een door mij ondertekende verklaring van 20 januari 2010, die bij de stukken zit. Ik heb die verklaring zelf gemaakt en ondertekend. Ik heb daarin waarheidsgetrouw opgetekend wat ik me van deze kwestie herinner. Ik blijf bij die verklaring.
Even voor de zomervakantie in 2008 stond er 's ochtends toen ik om half 8 op mijn bedrijf kwam een grijze VW Passat op mijn terrein. Ik zag dat het sleepoog er nog in zat, zodat ik er vanuit ging dat deze er naartoe was gesleept. Ik zag dat het de auto van Q. was.
Ik verwachtte die auto al, omdat daarvoor contact was geweest met Q. Hij heeft me gebeld of gesmst. Toen heeft hij mij gezegd dat de VW Passat defect was en heeft hij mij gevraagd om een en ander te controleren. Ik heb dat vervolgens gedaan. Ik zag toen dat de motor was losgeslagen van de steunen en dat er een enorm gat zat in het oliecarter. Mijn conclusie was dat de auto was doorgereden zonder olie. Ik baseerde die conclusie op mijn waarneming dat de drijfstangkappen en de krukas droog waren. Reparatie leek mij niet meer mogelijk.
Ik heb toen contact met Q. opgenomen en de mogelijkheden met hem doorgenomen. Er waren twee opties, het plaatsen van een ruilmotor of het reviseren van de motor. Wij hebben gekozen voor een ruilmotor. Niet alleen moest de auto zo snel mogelijk weer op de weg, maar bovendien is revisie ook duurder. Ik heb toen een ruilmotor gekocht bij [naam] in [plaatsnaam]. Het was een jong gebruikte motor. Ik denk dat hij pakweg 100.000 kilometer heeft gelopen. Die motor was uit 2004/2005. De Passat is van het bouwjaar 2000/2001. Nadat ik de motor had ontvangen heb ik hem geplaatst en dat was op 14 juni. Daarbij heb ik ook nog enkele andere noodzakelijke reparaties uitgevoerd, die samenhangen met het in gebruik nemen van een dergelijke ruilmotor. U kunt die werkzaamheden terugvinden op de werkbon en op de factuur. De factuur van € 2664,33 is overigens per bank door Q. aan mij betaald.”
13. Op grond van de getuigenverklaringen en de overige gedingstukken, in het bijzonder de schriftelijke verklaringen die Q. als productie 4 bij dagvaarding in het geding heeft gebracht en de zogeheten tegenverklaringen die R. bij conclusie van antwoord als productie 11 heeft overgelegd, is de kantonrechter van oordeel dat Q. erin is geslaagd te bewijzen dat er zijdens R. sprake is geweest van bewuste roekeloosheid als bedoeld in artikel 6:170 lid 3 juncto artikel 7:661 lid 1 BW, zodat hij aansprakelijk kan worden gehouden voor de door Q. als gevolg van het onderhavige ongeval geleden schade. Daartoe overweegt de kantonrechter nader het volgende.
14. Om de toedracht van het ongeval te kunnen reconstrueren is met name de wetenschap van de passagiers A., B. en C. van doorslaggende betekenis. Het probleem is evenwel dat A., B. en C. zich, zacht gezegd, niet hebben ontpopt als de meest betrouwbare kennisbronnen.
15. Alvorens Q. de onderhavige procedure initieerde heeft hij A., B. en C. gevraagd hun bevindingen aan hem kenbaar te maken. Terwijl zij hun verhaal deden heeft Q. dat geboekstaafd, waarna zij deze schriftelijke verklaringen van hun handtekeningen hebben voorzien. Daarbij is geen (onoorbare) druk op hen uitgeoefend.
16. De hiervoor bedoelde verklaringen laten aan duidelijkheid niets te wensen over. A., B. en C. hebben het rijdrag van hun (jeugd) vriend en kennis R. unaniem omschreven als buitengewoon roekeloos.
17. Zo heeft A. onder meer verklaard dat R. vlak voor de rotonde 150 kilometer per uur reed en dat R. niet tijdig remde.
18. B. heeft onder meer verklaard dat R. op enig moment meer dan 160 kilometer per uur reed en dat hij met zeer hoge snelheid op de rotonde afreed.
19. C. beschrijft dat zij de rit naar Zuidhorn als doodeng heeft ervaren en dat R. steeds harder ging rijden. Ook bij het benaderen van de rotonde reed R. naar haar gevoel veel te hard.
20. Nadat R. in de procedure kennis had genomen van de voor hem belastende verklaringen heeft hij zich tot zijn oude vrienden A., B. en C. gewend met het verzoek een door hem opgestelde tegenverklaring te ondertekenen. In die verklaringen van A. en B. relativeren zij het gedrag van R. en zeggen zij beiden dat R. voor de rotonde niet te hard reed.
21. Toen A., B. en C. als getuigen onder ede werden gehoord gooiden zij het plotseling over een geheel andere boeg. De rode draad van hun verklaringen was toen dat zij niet veel van de desbetreffende rit hadden meegekregen. Daarvoor waren zij te dronken en/of te moe.
22. De kantonrechter acht de tegenverklaringen en de getuigenverklaringen van A., B. en C. volstrekt onbetrouwbaar en houdt het ervoor dat deze zijn ingegeven door de wens om R. alsnog uit de wind te houden toen zij zich realiseerden dat hun ten overstaan van Q. afgelegde verklaringen, anders dan zij kennelijk hadden gedacht toen zij deze ondertekenden, weleens ten nadele van R. zou kunnen uitpakken.
23. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal de kantonrechter A., B. en C. dan ook (alsnog) houden aan hun aanvankelijk afgelegde schriftelijke verklaring.
24. Zoals reeds overwogen zal R. hebben in te staan voor de door Q. geleden schade.
25. Bij de bepaling van de hoogte van die schade zal de kantonrechter aansluiting zoeken bij de nota van D. van 18 juni 2008, die sluit op een bedrag van € 2.238,93 exclusief BTW en die naar behoren is toegelicht middels de schriftelijke verklaring van D. van 20 januari 2010 en diens getuigenverklaring.
26. De kantonrechter gaat voorbij aan de stelling van R. dat hij van Q. groen licht had gekregen om door te rijden en dat er derhalve geen causaliteit is tussen het ongeval en de noodzaak om, bijvoorbeeld, de motor te vervangen. Deze door Q. gemotiveerd betwiste stelling wordt immers alleen gedragen door de verklaring van R. zelf en vindt overigens geen steun in de gedingstukken en de diverse getuigenverklaringen.
27. Ook kent de kantonrechter geen betekenis toe aan de verklaring van F. die in niet onaanzienlijke mate lijkt te zijn ingegeven door rancune jegens haar ex-vriend.
28. Mede gelet op de verklaringen van D. is naar het oordeel van de kantonrechter genoegzaam aannemelijk geworden dat er sprake is van causaliteit tussen het ongeval en de noodzaak om de motor te vervangen en de overige in de factuur van 18 juni 2008 genoemde herstelwerkzaamheden.
29. Onvoldoende is echter uit de verf gekomen dat de eerst in november 2008 gemaakte kosten van € 195,76 en € 52,48 ook samenhangen met het in het geding zijnde ongeval. Voor zover de vordering daarop ziet zal deze worden afgewezen.
30. Daarnaast is onweersproken gebleven dat Q. de schade van de wegbeheerder heeft voldaan van € 401,50. Ook dat bedrag ligt voor toewijzing gereed.
31. De kantonrechter overweegt verder nog dat de gevorderde buitengerechtelijke kosten de dubbele redelijkheidtoets kunnen doorstaan, nu de incassowerkzaamheden meer hebben omvat dan het redigeren en verzenden van een (herhaalde) standaardsommatie en tevens inhoudelijk van aard zijn geweest. Bovendien zijn deze kosten in overeenstemming met de tarieven als bedoeld in het Rapport Voorwerk II. Het ter zake gevorderde bedrag zal worden toegewezen.
32. Aangezien R. grotendeels in het ongelijk wordt gesteld, zal hij ook de proceskosten van Q. hebben te dragen.
veroordeelt R. om tegen behoorlijk bewijs aan Q. te betalen de somma van € 2.447,53 exclusief BTW, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt R. om tegen behoorlijk bewijs aan Q. te betalen de somma van € 401,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt R. om tegen behoorlijk bewijs aan Q. te betalen de somma van € 300,00 aan buitengerechtelijke kosten exclusief BTW;
veroordeelt Q. in de kosten van de procedure aan de zijde van Q. gevallen en begroot deze op € 72,25 aan explootkosten, € 208,00 aan vastrecht, € 150,00 aan taxe getuigen en € 350,00 aan salaris van de (voormalige) gemachtigde;
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en op 27 oktober 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.