ECLI:NL:RBGRO:2011:BU6818

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
28 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18-670489-10
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord en brandstichting met gemeen gevaar voor personen en goederen

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 28 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord, brandstichting met gemeen gevaar voor personen en goederen, en (gekwalificeerde) diefstal. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], was op het moment van de uitspraak preventief gedetineerd in de P.I. HvB Ter Apel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 29 november 2010 in Groningen met voorbedachten rade een vrouw, genaamd [slachtoffer 1], van het leven wilde beroven door brandspiritus door de brievenbus van haar woning te gieten en deze in brand te steken. Dit leidde tot gemeen gevaar voor de woning en de aanwezige personen, waaronder drie kinderen van het slachtoffer.

Daarnaast heeft de verdachte op verschillende momenten in november 2010 een auto en bankpas van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gestolen. De rechtbank heeft de verdachte volledig toerekeningsvatbaar geacht, ondanks een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, en heeft hem veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 1.000,-- aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] opgelegd, die door de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade die door het strafbare feit is veroorzaakt. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670489-10 (promis)
datum uitspraak: 28 november 2011
op tegenspraak
raadsman: mr. C. Eenhoorn
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans preventief gedetineerd in de P.I. HvB Ter Apel, Ter Apelervenen 10 te Ter Apel.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
14 maart, 9 juni, 27 juni, 5 september en 14 november 2011.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 november 2010,
te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk en
al dan niet met voorbedachten rade
een vrouw, genaamd [slachtoffer 1],
van het leven te beroven,
met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
een hoeveelheid brandspiritus, althans brandversnellende vloeistof,
door de brievenbus van de woning,
waarin die [slachtoffer 1] toen aanwezig was,
heeft gegoten en/of (vervolgens) die brandspiritus,
althans die brandversnellende vloeistof,
in brand heeft gestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare
stof(fen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
EN/OF
hij op of omstreeks 29 november 2010,
te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
opzettelijk brand heeft gesticht
in de woning [straat en huisnummer], te Groningen
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
een hoeveelheid brandspiritus, althans brandversnellende vloeistof,
door de brievenbus van die woning gegoten en/of
(vervolgens) die brandspiritus, althans die brandversnellende vloeistof,
in brand gestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare
stof(fen),
ten gevolge waarvan de (voor)deur van die woning,
een of meer in die woning hangende gordijnen en/of
een in die woning liggende deurmat
geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand,
in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of
in die woning aanwezige goederen,
in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een in die woning aanwezige vrouw, te weten [slachtoffer 1],
en/of overige in die woning aanwezige personen,
te weten drie kinderen van die [slachtoffer 1], in de leeftijd van 8, 13 en 21
jaar,
in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel
voor een ander of anderen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 24 november 2010,
althans in de periode van 19 tot en met 26 november 2010,
te [pleegplaats], althans in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen
een personenauto, merk Suzuki, type Baleno, kleur grijs, kenteken [nummer],
en/of een bankpas, van de Rabobank, behorende bij rekeningnr [nummer],
in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 24 november 2010,
althans in de periode van 22 tot en met 26 november 2010,
te [pleegplaats], althans in Nederland,
opzettelijk
een auto, merk Suzuki, type Baleno, kleur grijs, kenteken [nummer],
en/of een bankpas, van de Rabobank, behorende bij rekeningnr [nummer],
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich heeft toege-eigend;
3.
hij op of omstreeks 24 november 2010,
althans in de periode van 19 tot en met 26 november 2010,
te Arnhem, althans in Nederland,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
EURO 1000, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik
heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 (cumulatief), 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Met betrekking tot de onder 1 ten laste gelegde voorbedachte raad heeft de officier van justitie opgemerkt dat verdachte zich goed heeft voorbereid; hij heeft spiritus gekocht en op de bewuste avond gewacht tot het licht zowel in de woning van het slachtoffer als bij de buren uit was, alvorens hij tot actie over ging. Verdachte heeft verklaard dat hij het slachtoffer iets aan wilde doen. Hij heeft er bewust rekening mee gehouden dat zij gedood zou worden door zijn actie. Hij is pas weggereden toen hij had gezien dat er daadwerkelijk brand was ontstaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het bewijs van het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde
De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 29 november 2010, opgenomen vanaf pagina 27 van dossier nummer PL01KN2010116926 d.d. 13 december 2010, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1]
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 7 december 2010, opgenomen vanaf pagina 70 van voornoemd dossier, inhoudende de aanvullende verklaring van aangeefster [slachtoffer 1]
Een proces-verbaal van brandonderzoek d.d. 7 december 2010, opgenomen vanaf pagina 47 van voornoemd dossier, opgemaakt door [verbalisant]
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 26 november 2010, opgenomen vanaf pagina 17 van het proces-verbaal van aanvulling behorende bij dossier nummer PL01KN2010116926 d.d. 13 december 2010, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2], namens [slachtoffer 3]
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 30 november 2010, opgenomen vanaf pagina 23 van het proces-verbaal van aanvulling behorende bij dossier nummer PL01KN2010116926 d.d. 13 december 2010, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2]
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde
De bekennende verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 26 november 2010, opgenomen vanaf pagina 17 van het proces-verbaal van aanvulling behorende bij dossier nummer PL01KN2010116926 d.d. 13 december 2010, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2], namens [slachtoffer 3]
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 januari 2011, opgenomen vanaf pagina 13 van het proces-verbaal van aanvulling behorende bij voornoemd dossier
Bewezenverklaring
Gelet op voorgaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 29 november 2010, te Groningen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade een vrouw, genaamd [slachtoffer 1], van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, een hoeveelheid brandspiritus, door de brievenbus van de woning, waarin die [slachtoffer 1] toen aanwezig was, heeft gegoten en vervolgens die brandspiritus in brand heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
EN
hij op 29 november 2010, te Groningen, opzettelijk brand heeft gesticht in de woning [straat en huisnummer], te Groningen, immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk
een hoeveelheid brandspiritus, door de brievenbus van die woning gegoten en vervolgens die brandspiritus in brand gestoken, ten gevolge waarvan de voordeur van die woning, een of meer in die woning hangende gordijnen en een in die woning liggende deurmat geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en in die woning aanwezige goederen, en levensgevaar voor een in die woning aanwezige vrouw, te weten [slachtoffer 1], en overige in die woning aanwezige personen, te duchten was;
2.
hij op 24 november 2010, te [pleegplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een personenauto, merk Suzuki, type Baleno, kleur grijs, kenteken [nummer], en een bankpas, van de Rabobank, behorende bij rekeningnr [nummer], toebehorende aan [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3];
3.
hij op 24 november 2010, te Arnhem, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen EURO 1000, toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van de feiten
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1. Poging tot moord
EN
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
EN
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is
2. Diefstal
3. Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 20 juni 2011, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 10 juni 2011, opgemaakt door drs. J.M. de Jonge, psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte niet lijdt aan een ziekelijke stoornis der geestvermogens, maar wel een gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens heeft, namelijk een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. Ondanks deze gebrekkige ontwikkeling had verdachte wel voldoende inzicht in het ongeoorloofde van het ten laste gelegde en was hij voldoende in staat zijn wil overeenkomstig zijn inzichten te bepalen. Verdachte wordt dan ook volledig toerekeningsvatbaar geacht.
De rechtbank kan zich, gelet op de onderbouwing daarvan, met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte volledig kan worden toegerekend. De rechtbank heeft daarbij tevens de ter zitting door de getuige-deskundige De Jonge gegeven toelichting meegewogen.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat de ernst van de feiten een langdurige gevangenisstraf eist. Het is enkel aan het feit dat het slachtoffer beneden in haar woning nog wakker was te danken dat het niet veel ernstiger is afgelopen. Voor een voorwaardelijk strafdeel is geen plaats. Een eventuele behandeling kan plaatsvinden in het kader van de voorwaardelijke invrijheidstelling,
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten, gepleit voor matiging van de door de officier van justitie gevorderde straf. Verdachte was in de loop der jaren langzamerhand in een situatie van isolement beland doordat hij zich had vastgebeten in de kwestie omtrent de ex-pleegmoeder van zijn kinderen. Hij is er van overtuigd dat zijn kinderen door haar mishandeld zijn en was obsessief bezig via alle mogelijke wegen te bewerkstelligen dat deze vrouw geen pleegkinderen meer zou krijgen. Zijn situatie bevatte elementen van enerzijds overmacht in de zin van noodtoestand en anderzijds van psychische overmacht. Sinds verdachte vast zit heeft hij echter een proces doorgemaakt waardoor hij nu inziet dat niet alles zijn verantwoordelijkheid is. Hij erkent zijn fouten en wil de situatie achter zich laten. Het voegt weinig toe wanneer verdachte nu nog lange tijd vast moet blijven zitten. Het is belangrijk dat verdachte, zodra hij vrij komt, hulp krijgt.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport en de psychiatrische en psychologische rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een drietal strafbare feiten waarbij de poging tot moord door middel van brandstichting een feit betreft dat als zeer ernstig wordt aangemerkt. Verdachte heeft, mede ingegeven door zijn sterk ontwikkeld rechtvaardigheidsgevoel, zijn leven jarenlang in het teken gesteld van het bestrijden van het onrecht dat hem en zijn kinderen zou zijn aangedaan door de (vermeende) mishandeling van zijn kinderen door het slachtoffer in deze zaak. Verdachte wilde voorkomen dat het slachtoffer opnieuw pleegkinderen zou mishandelen en wilde dit bereiken door er voor te zorgen dat zij geen pleegkinderen meer toegewezen zou krijgen. Toen hij alle mogelijke (legale) wegen die hem ten dienste stonden had bewandeld, en dit niet resulteerde in het door hem gewenste resultaat, is hij overgegaan tot het plegen van zeer ernstige delicten. Verdachte heeft hiermee voor eigen rechter gespeeld en geen enkel respect getoond voor het leven van anderen. Hij is goed voorbereid te werk gegaan, heeft enkele dagen rondgereden met het idee in zijn hoofd en uiteindelijk, hoewel hij zich bewust was van de mogelijke gevolgen van zijn handelen, de keuze gemaakt zijn voornemen uit te voeren. Hij heeft zich er rekenschap van gegeven dat zijn handelen daadwerkelijk tot een brand leidde en het is niet aan hem te danken dat het niet veel ernstiger is afgelopen. Als de brand tot volle ontwikkeling had kunnen komen, was er niet alleen voor de woning van het slachtoffer en de in die woning verder aanwezige personen, maar ook voor de aangrenzende woningen en de daarin aanwezige personen direct gevaar geweest. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort feiten nog lange tijd gevoelens van onrust, angst en onveiligheid voelen. Dit feit op zichzelf rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank dan ook al een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur.
Verdachte heeft zich bovendien schuldig gemaakt aan de diefstal van een auto en een pinpas, met welke pas hij een aanzienlijk geldbedrag heeft gepind. Deze goederen behoorden toe aan de mensen waar verdachte bij verbleef en die verdachte vertrouwden. Door zijn handelen heeft verdachte het in hem gestelde vertrouwen van hem nota bene behulpzame mensen op grove wijze beschaamd en geen respect getoond voor hun eigendommen. Ook deze feiten zijn daarom als ernstig aan te merken.
De rechtbank houdt rekening met de conclusies die zowel de psychiater als de psycholoog hebben getrokken voorzover inhoudende dat verdachte leidt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, namelijk een gemengde persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale trekken. De rechtbank is van oordeel dat de persoonlijkheid van verdachte, hoewel indirect, een rol heeft gespeeld in de (langdurige) aanloop naar het delict. Verdachte heeft in zijn verhoor van december 2010 nog verklaard dat hij zijn klus af zou maken. Later, ook ter terechtzitting d.d. 14 november 2011, heeft hij zich anders opgesteld en juist aangegeven geen verantwoordelijkheid meer te willen nemen voor zaken die niet zijn verantwoordelijkheid zijn. De reclassering concludeert in het rapport van 21 juni 2011 dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat gezien het feit dat verdachte sterk strijdt voor eigen rechten, de focus vasthoudt en de strijdbijl niet neer kan leggen. Psycholoog De Jonge heeft ter terechtzitting d.d. 14 november 2011 verklaard dat het risico op herhaling op korte termijn niet direct aanwezig is. Het recidiverisico kan echter, gezien de persoonlijkheid van verdachte, wanneer hij wederom in situaties terecht komt waarin hij de strijd met (vermeend) onrecht aanbindt, groter worden. De rechtbank acht het daarom van belang dat er aandacht wordt besteed aan de vastgestelde persoonlijkheidsstoornis, zodat deze uiteindelijk een minder grote invloed op verdachtes leven zal uitoefenen. De rechtbank is echter van oordeel dat dit in voldoende mate gewaarborgd kan worden in het kader van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidsstelling en ziet dan ook geen aanleiding een gedeelte van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te noemen duur moet worden opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij (met betrekking tot het onder 3 bewezen verklaarde)
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de vordering.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering van € 1.000,-- (duizend euro) zal worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 55, 57, 157, 289, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij (m.b.t. het onder 3 bewezen verklaarde)
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.000,-- (zegge duizend euro).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 1.000,-- (zegge duizend euro) ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. F. Sijens, voorzitter, G. Eelsing en Th.A. Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Baren als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 november 2011.