ECLI:NL:RBGRO:2011:BU6493

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
17 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18-670117-11
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verkrachting na onvoldoende bewijs en inconsistenties in verklaringen

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, heeft de rechtbank Groningen op 17 november 2011 uitspraak gedaan. De verdachte werd verweten dat hij op 28 februari 2010 in Groningen de aangeefster door middel van geweld en bedreiging had gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de aangifte onvoldoende werd ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. De officier van justitie had aangevoerd dat de aangifte betrouwbaar was, gebaseerd op de consistentie van de verklaringen van de aangeefster en de emotionele toestand waarin zij zich bevond na het incident. Echter, de rechtbank vond dat de verklaringen van de verdachte en getuigen, die stelden dat de handelingen met wederzijdse instemming plaatsvonden, meer gewicht in de schaal legden.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er een lange tijdsverloop was tussen het incident en de aangifte, en dat de aangeefster pas na therapie besloot om aangifte te doen. De verdediging betoogde dat de verklaringen van de aangeefster niet betrouwbaar waren, vooral gezien het feit dat zij en de verdachte op de avond van het incident middelen hadden gebruikt, wat hun herinneringen kon beïnvloeden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor verkrachting en sprak hem vrij van alle ten laste gelegde feiten.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte vrijgesproken werd. De rechtbank benadrukte dat de kosten voor zowel de benadeelde partij als de veroordeelde voor eigen rekening kwamen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechters de zaak zorgvuldig hebben beoordeeld en tot de conclusie zijn gekomen dat de aangifte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670117-11 (promis)
datum uitspraak: 17 november 2011
op tegenspraak
raadsman: mr. A.M.G. Wolffs
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 november 2011.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 28 februari 2010, in de gemeente Groningen, door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) [aangeefster] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster] , hebbende verdachte
-zijn vinger(s) en/of penis in haar vagina geduwd/gebracht, en/of
-zijn tong in haar mond geduwd/gebracht,
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte, terwij1 die [aangeefster] tegen verdachte heeft gezegd: "Nee, daar heb ik geen zin in" en/of terwij1 die [aangeefster] verdachte van zich probeerde af te duwen en/of probeerde los te komen,
-op agressieve wijze haar armen en benen heeft vastgepakt en/of
-haar heeft proberen te zoenen terwijl zij elke keer haar hoofd wegdraaide en/of
-haar broek heeft afgescheurd en/of
-haar op haar buik heeft neergelegd en/of
-terwijl hij bovenop haar lag haar pols(en) boven haar hoofd heeft vastgehouden,
en/of (aldus) voor die [aangeefster] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen gelet op de aangifte van [aangeefster], de verklaring van verdachte, de door hem geschreven excuusbrief en verstuurde sms'jes. De officier acht de aangifte betrouwbaar omdat de verklaringen van aangeefster bij de politie en ter zitting consistent zijn en omdat zij authentiek overkomt. Daarnaast hebben enkele voormalige huisgenoten van aangeefster bij de politie verklaard over de (emotionele) toestand waarin zij zich de dag na het incident bevond.
Er is weliswaar sprake van een lang tijdsverloop tussen het incident en de aangifte, maar hier heeft aangeefster een goede verklaring voor. Aangeefster heeft eerst geen aangifte gedaan omdat zij verdachte en zijn gezin niet wilde belasten. Pas nadat aangeefster zich onder behandeling heeft gesteld van een therapeut heeft zij op eigen initiatief besloten om aangifte te doen.
De officier ziet in de excuusbrief een bekentenis door verdachte van het incident. Verdachte wist dat hij te ver was gegaan en daarvoor heeft hij in de brief zijn excuses aangeboden. Bij de politie heeft verdachte vaag over de brief verklaard omdat hij doorhad wat de brief impliceerde. Ter zitting heeft verdachte zich kennelijk gerealiseerd dat hij niet om deze brief heen kan en verklaart hij dat hij in de brief het gebeurde heeft aangedikt om aangeefster te helpen bij de verwerking. De officier acht deze uitleg niet geloofwaardig.
Standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en pleit voor vrijspraak gelet op de volgende omstandigheden.
Ten aanzien van het met de tong de mond van aangeefster binnendringen geldt dat enkel aangeefster heeft verklaard dat dit tegen haar wil heeft plaatsgevonden, terwijl verdachte en [getuige 1] verklaren dat het zoenen met instemming van de aangeefster heeft plaatsgevonden. Gelet hierop kan niet overtuigend worden bewezen dat verdachte de aangeefster tegen haar wil heeft gezoend.
Met betrekking tot het met de vingers en de penis de vagina binnendringen ligt er enkel de verklaring van aangeefster. Deze onderdelen kunnen dan ook niet wettig bewezen worden. De getuigen die over het feit een verklaring hebben afgelegd bij de politie hebben hun informatie uit één bron, namelijk de aangeefster. De andere bewijsmiddelen bevestigen enkel dat er die avond iets naars gebeurd is, maar ook niet meer dan dat.
Uit de verklaring van verdachte, de brief en de sms’jes blijkt dat er gezoend en gestreeld is, dat aangeefster op enig moment heeft laten blijken niet verder te willen gaan met het vrijen en dat verdachte vervolgens is gestopt met deze handelingen. Verdachte heeft aangegeven dat hij spijt heeft over hetgeen is voorgevallen, dat hij het erg vindt dat aangeefster er zo mee zit en dat hij misschien niet direct heeft gereageerd op het ‘nee’ van aangeefster. Verdachte wist niet dat hem verkrachting werd verweten door aangeefster en uit de bewijsmiddelen kan dan ook niet worden afgeleid dat verdachte excuses heeft gemaakt voor een gepleegde verkrachting.
[Getuige 2] en [getuige 3] hebben verklaard dat aangeefster de dag na het incident erg geëmotioneerd was. Op basis hiervan kan niet de conclusie worden getrokken dat aangeefster is verkracht. Er speelden immers ook nog andere problemen in de privésfeer van aangeefster.
Tot slot acht de raadsvrouw de verklaring van aangeefster onvoldoende betrouwbaar. Haar eerste inhoudelijke gesprek met de politie vond pas een half jaar na het incident plaats. Bovendien komen de verklaring van aangeefster en de verklaringen van de getuigen niet met elkaar overeen. Doordat zowel verdachte als aangeefster op de bewuste avond middelen hebben gebruikt, zijn hun beleving van en de herinneringen aan de bewuste avond wellicht beïnvloed. Bovendien kan de therapie die aangeefster heeft gehad, hebben bijgedragen aan het in stand houden van aangeefsters beleving.
Beoordeling
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan de vraag wanneer aan het bewijsminimum van artikel 342, lid 2 van het Wetboek van Strafvordering is voldaan, niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt dit een beoordeling van het concrete geval.
Een aangifte, welke wordt ondersteund door een getuigenverklaring of ander bewijs kan voldoende wettig bewijs opleveren om tot een veroordeling te komen. Dit bewijs dient te bestaan uit een objectief bewijsmiddel dat de aangifte bevestigt.
In het onderhavige geval wordt naar het oordeel van de rechtbank de aangifte onvoldoende ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het met de tong de mond van aangeefster binnendringen overweegt de rechtbank dat het steunbewijs voor het delictsbestanddeel dwang ontbreekt. Enkel aangeefster heeft verklaard dat het zoenen op enig moment onder dwang heeft plaatsgevonden. [Getuige 2] en [getuige 3] hebben hierover in het geheel niet verklaard, terwijl zowel verdachte als [getuige 1] verklaren dat er met wederzijdse instemming is gezoend. De rechtbank acht de verklaringen van verdachte en [getuige 1] betrouwbaar nu deze elkaar op dit punt ondersteunen en [getuige 1] haar verklaring naar horen zeggen van aangeefster heeft afgelegd. De rechtbank neemt op basis van deze verklaringen met betrekking tot hetgeen er eerder die avond tussen aangeefster en verdachte heeft plaatsgevonden voorts aan dat er een seksuele spanning is ontstaan die ertoe heeft geleid dat aangeefster en verdachte, gelegen in aangeefsters bed, gestreeld en gezoend hebben. Daarnaast overweegt de rechtbank dat, om bewezen te kunnen verklaren dat het zoenen inderdaad op enig moment inging tegen de wil van aangeefster, dit voor verdachte voldoende duidelijk moet zijn geweest. Aangeefster heeft weliswaar aan verdachte gevraagd of hij dit wel kon maken, maar hieruit heeft verdachte niet (direct) hoeven begrijpen dat aangeefster zelf niet (meer) wilde zoenen.
Met betrekking tot het met de vingers binnendringen van de vagina van aangeefster overweegt de rechtbank eveneens dat er geen steunbewijs voorhanden is. Noch verdachte, noch de getuigen hebben hierover verklaard, terwijl omtrent een opvallend detail dat bij dit onderdeel van de aangifte een rol speelt -het afscheuren van de voorpijp van een boxershort- geen bewijs voorhanden is.
Tot slot geldt ook ten aanzien van het met de penis binnendringen van de vagina van aangeefster dat de verklaring van aangeefster onvoldoende wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen.
De brief en de sms’jes die verdachte aan aangeefster heeft gestuurd kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet als steunbewijs gelden. De rechtbank overweegt dat noch in de brief, noch in de sms’jes bevestiging kan worden gevonden dat er sprake is geweest van seksueel binnendringen in welke vorm dan ook en dat dáár excuses voor worden gemaakt. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij het einde van de avond als vervelend heeft ervaren en dat hij hier met aangeefster over wilde praten. Toen hij geen contact met haar kon krijgen en via anderen hoorde dat zij de avond als heel erg vervelend had ervaren en er erg mee zat, heeft hij haar een brief geschreven. In deze brief heeft hij het gebeurde aangedikt om bij de belevingswereld van aangeefster aan te sluiten zodat het makkelijker voor haar zou zijn om het gebeurde een plek te geven. Enerzijds heeft hij hiermee geprobeerd om de band met aangeefster te herstellen en anderzijds heeft hij geprobeerd zo te voorkomen dat zijn vriendin er achter zou komen dat hij met aangeefster seksuele contacten was aangegaan. Ook ten aanzien van de sms’jes geeft verdachte deze verklaring. De rechtbank acht het niet onwaarschijnlijk dat verdachte de brief en de sms’jes inderdaad zo heeft bedoeld.
De getuigenverklaringen van [getuige 2] en [getuige 3] over de emotionele gesteldheid van aangeefster op de dag na het incident kunnen eveneens niet als steunbewijs worden gebruikt. De getuigen hebben weliswaar verklaard dat aangeefster de dag na het incident suf, stil, schichtig en geëmotioneerd was, maar deze emoties kunnen ook een andere oorzaak hebben gehad. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat aangeefster op de bewuste avond alcohol heeft gedronken en cocaïne heeft gebruikt en dat zij problemen in de privésfeer had. Bovendien passen deze emoties ook bij de uitleg van verdachte over de bewuste avond. Verdachte heeft immers verklaard dat na een avond met seksuele spanning tussen hem en aangeefster de stemming aan de zijde van aangeefster plotseling omsloeg en dat zij niet verder wilde gaan. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich afvraagt of hij te laat de signalen van aangeefster dat zij niet verder wilde gaan heeft opgepikt, hetgeen voor haar een vervelende ervaring kan zijn geweest.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van verkrachting te kunnen komen. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van al hetgeen hem ten laste is gelegd.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [aangeefster], wonende te [plaats]. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd van de vordering benadeelde partij [aangeefster] tot een bedrag van € 5.871,00 waarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde partij in zijn vordering niet ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Beoordeling
Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het ten laste gelegde, zal de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] , wonende te [plaats], in de vordering niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.J. Bastin, voorzitter, G. Eelsing en M.J.B. Holsink, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Groenewegen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 17 november 2011.