ECLI:NL:RBGRO:2011:BU6493
Rechtbank Groningen
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van verkrachting na onvoldoende bewijs en inconsistenties in verklaringen
In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting, heeft de rechtbank Groningen op 17 november 2011 uitspraak gedaan. De verdachte werd verweten dat hij op 28 februari 2010 in Groningen de aangeefster door middel van geweld en bedreiging had gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de aangifte onvoldoende werd ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. De officier van justitie had aangevoerd dat de aangifte betrouwbaar was, gebaseerd op de consistentie van de verklaringen van de aangeefster en de emotionele toestand waarin zij zich bevond na het incident. Echter, de rechtbank vond dat de verklaringen van de verdachte en getuigen, die stelden dat de handelingen met wederzijdse instemming plaatsvonden, meer gewicht in de schaal legden.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er een lange tijdsverloop was tussen het incident en de aangifte, en dat de aangeefster pas na therapie besloot om aangifte te doen. De verdediging betoogde dat de verklaringen van de aangeefster niet betrouwbaar waren, vooral gezien het feit dat zij en de verdachte op de avond van het incident middelen hadden gebruikt, wat hun herinneringen kon beïnvloeden. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor verkrachting en sprak hem vrij van alle ten laste gelegde feiten.
Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, de aangeefster, niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte vrijgesproken werd. De rechtbank benadrukte dat de kosten voor zowel de benadeelde partij als de veroordeelde voor eigen rekening kwamen. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de rechters de zaak zorgvuldig hebben beoordeeld en tot de conclusie zijn gekomen dat de aangifte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden.