ECLI:NL:RBGRO:2011:BU3998

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
10 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670085-10
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en veroordeling tot 12 jaar gevangenisstraf voor doodslag na fatale steekpartij

Op 10 november 2011 heeft de Rechtbank Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord op zijn ex-vrouw, gepleegd op 4 maart 2010 in Hoogezand. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn ex-vrouw met meerdere messteken heeft verwond, wat leidde tot haar overlijden. De officier van justitie stelde dat er sprake was van voorbedachte raad, maar de rechtbank oordeelde dat het aantal steekwonden en de aard van het letsel niet automatisch duiden op voorbedachte raad. De verdachte verklaarde dat hij in een vlaag van verstandsverbijstering handelde na een beledigende opmerking van zijn ex-vrouw. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastegelegde moord en sprak de verdachte vrij van deze aanklacht. Echter, de rechtbank oordeelde dat doodslag wel wettig en overtuigend kon worden bewezen. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte de nabestaanden veel leed had berokkend en dat zijn handelen getuigde van gebrek aan respect voor het slachtoffer. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 12 jaar voor doodslag, met inachtneming van de tijd die hij al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Tevens werd het mes dat bij de daad was gebruikt verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670085-10 (promis)
datum uitspraak: 10 november 2011
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. S. Dogan
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en land] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in [naam PI ].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
14 juni 2010, 6 september 2010, 2 december 2010, 24 februari 2011, 23 mei 2011,
11 augustus 2011 en 27 oktober 2011.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 4 maart 2010, te Hoogezand, in de gemeente
Hoogezand-Sappemeer, opzettelijk en met voorbedachten rade, [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet en na kalm beraad en
rustig overleg die [slachtoffer] meermalen met een mes in haar hals en/of rug en/of
elders in het lichaam gesneden en/of gestoken, tengevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] is overleden.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, zakelijke weergeven, het navolgende aangevoerd.
Verdachte verklaart dat hij op 4 maart 2010 heeft gezien dat zijn zoon bij de school onvoorzichtig de weg overstak. Nadat hij had gezien dat zijn ex-vrouw hun dochter naar school had gebracht, is hij naar de woning van zijn ex-vrouw gegaan. In de keuken heeft zij volgens verdachte een beledigend woord tegen hem gezegd waarop verdachte zijn ex-vrouw heeft gestoken met een mes. Tussen het moment dat verdachte had besloten om naar zijn ex-vrouw toe te gaan en de daadwerkelijke confrontatie in de keuken is enige tijd verstreken. Uit het sectierapport blijkt dat er sprake is van 11 steekwonden, zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van het lichaam, en er is ook afweerletsel op de handen en armen van het slachtoffer. Gelet hierop moet er enige tijd gemoeid zijn geweest met het toebrengen van de verwondingen en heeft verdachte tijdens het steken tijd gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn handelen na te denken. Verdachte heeft getuige [naam getuige] gevraagd of hij een wapen kon regelen.
Ook het motief van verdachte is een belangrijke aanwijzing voor de voorbedachte raad. Verdachte heeft zich alleszins rekenschap gegeven van de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad. Ook uit het handelen na het delict leidt de officier van justitie af dat verdachte zich bewust was van hetgeen hij heeft gedaan. De officier van justitie verwijst verder naar het rapport van het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld volgens welk rapport het aannemelijk is dat verdachte zich aangetast voelde in zijn mannelijke eer.
Het opzettelijk en met voorbedachte raad [slachtoffer] van het leven beroven, kan derhalve wettig en overtuigend worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd. Op 4 maart 2010 kwam verdachte langs de school van zijn kinderen en zag hij dat zijn zoontje bijna werd aangereden. Verdachte wilde zijn ex-vrouw hierover spreken en is daarom naar het huis van het slachtoffer gegaan. In de keuken van haar woning is het vervolgens uit de hand gelopen. Volgens verdachte wilde zijn ex-vrouw niet praten en begon zij te schreeuwen en schold zij verdachte onder meer uit voor “pooier”, ”idioot” en ”klootzak.”De raadsvrouw merkt hierbij op dat zij uit eigen wetenschap weet dat het woord “pooier”in de Turkse gemeenschap ongeveer betekent: Je weet dat ik met een ander ga en je zegt er niets van, dus wat heb je dan nog te zeggen. Doordat verdachte onder meer voor “pooier” werd uitgemaakt, voelde hij zich vernederd en beledigd, raakte hij buiten zichzelf en begon hij te steken. Verdachte handelde in een vlaag van verstandsverbijstering dan wel in een opwelling. Van voorbedachte raad of een vooropgezet plan en dus van moord is in dit geval geen sprake. De door verdachte afgelegde verklaringen wijzen onvoldoende op een situatie waarin zijn handelen het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en op grond van zijn verklaringen kan niet worden gezegd dat hij tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Ook de inhoud van het dossier geeft geen ander beeld. Er is derhalve geen sprake van moord.
Doodslag kan naar de mening van de raadsvrouw wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 27 oktober 2011 afgelegd, zakelijk weergegeven:
Ik heb op 4 maart 2010 mijn vrouw met een mes doodgestoken.
Een NFI rapport nr. 2010.03.05.017 d.d. 8 maart 2010, opgemaakt door dr. B. Kubat, arts en patholoog, bijlage A, zakelijk weergegeven:
De overledene, [slachtoffer], is op 4 maart 2011 dood aangetroffen te Hoogezand.
Bij de sectie waren er tekenen van uitwendig mechanisch perforerend geweld -vele steekletsels en een snijverwonding. Alle letsels waren bij leven toegebracht door een of meerdere harde vlak(ke) en (ten dele) eenzijdig snijdend(e)voorwerp(en) zoals bijvoorbeeld één of meerdere messen. De letsels hebben geleid tot extreme verbloeding waarbij alle letsels hieraan hebben bijgedragen. Er dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheid dat na doorklieving van de halsslagader het slachtoffer minder of niet handelingsbekwaam was. Daarnaast dient er rekening gehouden te worden met het feit dat een klieving van deze slagader binnen maximaal meerdere minuten tot verbloeding en dus de dood leidt. Er waren (op grond van de bij de sectie tot dusver verkregen informatie) geen aanwijzingen voor ziekelijke orgaanafwijkingen die het intreden van de dood zouden kunnen verklaren of hiervoor van betekenis geweest zouden kunnen zijn.
Het overlijden van [slachtoffer], wordt volledig verklaard door verbloeding en weefselschade ontstaan ten gevolge van multipele steekletsels.
De rechtbank overweegt het navolgende.
Uit de voornoemde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [slachtoffer] op 4 maart 2011 meermalen met een mes in het lichaam is gesneden en gestoken ten gevolge waarvan zij is overleden. Verdachte heeft bekend dat hij degene is geweest die haar heeft gedood.
Voor een eventuele bewezenverklaring van de tenlastegelegde voorbedachte raad (moord) moet komen vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan de gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaringen die verdachte heeft afgelegd, alsmede op grond van de overige stukken in het dossier niet zonder meer de voorbedachte raad ten aanzien van de dood kan worden afgeleid.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat het aanzienlijk aantal steekwonden en de aard van het ontstane letsel op zichzelf niet hoeft te duiden op voorbedachte raad, nu het op grond van het NFI rapport niet mogelijk is om aan te geven welke steek op welk moment is toegebracht. Voorts staat op grond van het NFI rapport de tijdspanne waarbinnen het letstel is toegebracht niet vast. Ook verdachte heeft hier geen duidelijkheid over gegeven, nu hij zegt zich van het steken zelf weinig te kunnen herinneren.
De rechtbank is voorts van oordeel dat op grond van de verklaringen van verdachte niet eenduidig is vast te stellen waarom verdachte naar het huis van het slachtoffer is gegaan en wat het motief van verdachte is geweest voor het doden van het slachtoffer, nu verdachte hier in zijn verklaringen bij de politie d.d. 4 maart 2010 en d.d. 10 mei 2010 , zijn verklaring bij de rechter-commissaris d.d. 5 maart 2010 en zijn verklaringen op de terechtzittingen niet consequent en helder over heeft verklaard. Of verdachte zijn vrouw heeft gedood met voorbedachte raad kan hierdoor niet worden vastgesteld.
De officier van justitie heeft de voorgeschiedenis van verdachte en zijn ex-vrouw geschetst en betrokken bij haar overwegingen waarom er sprake zou zijn van voorbedachte raad, maar de rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van het dossier niet vast staat dat verdachte op grond van deze voorgeschiedenis zijn vrouw heeft gedood.
Dat verdachte zijn vrouw mogelijk uit eerwraak heeft gedood dan wel heeft gedood omdat hij was gekrenkt in zijn mannelijke trots, is naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier evenmin vast te stellen.
Ook in de verklaring van getuige [naam getuige] bij de politie en bij de rechter-
commissaris afgelegd vindt de rechtbank geen aanleiding om tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad te komen. Daargelaten of dit gesprek tussen verdachte en deze getuige daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat uit niets blijkt dat dit gesprek iets met de uiteindelijke dood van het slachtoffer te maken heeft, te meer nu deze getuige ook heeft verklaard dat verdachte nooit heeft aangegeven dat hij zijn vrouw iets wilde aandoen.
Nu, gelet op vorenstaande, niet zonder meer de voorbedachte raad ten aanzien van de dood kan worden afgeleid, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde moord.
De doodslag kan naar het oordeel van de rechtbank op grond van voornoemde bewijsmiddelen wel wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 maart 2010, te Hoogezand, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer]meermalen met een mes in haar hals en rug en elders in het lichaam gesneden en gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Doodslag
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de rapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, d.d. 31 augustus 2010 opgesteld door A.T. Spangenberg, psycholoog en A.C. Bruijns, psychiater. Verdachte is in het Pieter Baan Centrum opgenomen geweest na een bevel observatie, maar wenste voor een belangrijk deel niet mee te wer¬ken aan het onderzoek. Daardoor is het niet mogelijk gebleken om een gefundeerde uitspraak te doen ten aanzien van de vraag of er bij verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde sprake is geweest van een gebrekkige ont¬wikkeling of ziekelijke stoornis der geestvermogens. Ook kon door de rapporteurs daardoor geen uitspraak worden ge¬daan over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Nu er zich in het dossier ook overigens geen rapporten bevinden die tot de conclusie zouden moeten leiden dat verdachte ten tijde van het plegen van de feiten (gedeeltelijk) ontoerekeningsvatbaar was, acht de rechtbank verdachte strafbaar.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde moord wordt veroordeeld tot 18 jaren gevangenisstraf, met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht. Gelet op de ernst van het feit, de omstandigheden waardonder het feit is begaan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte is naar het oordeel van de officier van justitie een gevangenisstraf van zeer lange duur aan de orde.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank moord bewezen mocht achten, gepleit voor een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd en wel een gevangenisstraf voor de duur van ongeveer 12 jaren. Mocht de rechtbank, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, doodslag bewezen achten, dan zal aan verdachte een nog lagere straf moeten worden opgelegd dan voornoemde 12 jaren. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat bij het bepalen van de strafmaat van belang is dat verdachte contact heeft met zijn kinderen en dat zij hem vrij regelmatig in de gevangenis bezoeken.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt een ernstig strafbaar feit, doodslag. Op 4 maart 2010 is verdachte naar de woning van zijn ex-echtgenote toegegaan. Blijkens de verklaring van verdachte wilde het slachtoffer verdachte niet binnen laten, maar is hij de woning wel binnen gegaan en heeft het slachtoffer in haar eigen woning met meerdere meststeken om het leven gebracht. De wijze waarop de verdachte dit feit heeft gepleegd, is gruwelijk en gewelddadig. Uit het eerder genoemde rapport van het NFI blijkt dat het letsel dat het slachtoffer aan haar handen had, past bij afweerletsel. De laatste minuten van het leven van het slachtoffer moeten voor haar dan ook zeer angstig zijn geweest. De rechtbank neemt het verdachte voorts kwalijk dat hij de nabestaanden van het slachtoffer heeft gebeld en hen op een ongepaste wijze heeft gezegd dat zij binnen enkele dagen een “cargo” konden ophalen in Ankara, hiermee naar het oordeel van de rechtbank doelend op het slachtoffer. Ook de wijze waarop verdachte na het steken van het slachtoffer heeft gehandeld, getuigt niet van respect voor het slachtoffer en van berouw. In plaats van het onmiddellijk hulp zoeken voor het slachtoffer door bijvoorbeeld 112 te bellen heeft verdachte ervoor gekozen te bellen met zijn broer in verband met een zakelijke aangelegenheid. Door zijn handelen heeft verdachte de nabestaanden van het slachtoffer veel leed berokkend en de kinderen hun moeder ontnomen.
Het opzettelijk benemen van het leven behoort tot de zwaarste strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. Een langdurige vrijheidsstraf voor een dergelijk zeer ernstig feit acht de rechtbank passend en geboden.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat tevens de justitiële documentatie van verdachte meegewogen, alsmede de rapportages die er over verdachte zijn opgemaakt.
Gelet op vorenstaande zal de rechtbank verdachte en gevangenisstraf van na te noemen duur opleggen.
Verbeurdverklaring
De rechtbank is van oordeel dat het inbeslaggenomene, te weten een mes, moet worden verbeurd verklaard. Uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken dat het strafbare feit met behulp hiervan is begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 33, 33a en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd: een mes
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. G. Eelsing, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en
Th. A.Wiersma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. de Jong, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 november 2011.