ECLI:NL:RBGRO:2011:BT5860
Rechtbank Groningen
- Eerste aanleg - meervoudig
- H.L. Stuiver
- P.H.M. Smeets
- D.M. Schuiling
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak wegens onvoldoende bewijs en onduidelijkheden in het dossier
In de zaak voor de Rechtbank Groningen, uitgesproken op 26 september 2011, is de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met geweld en afpersing. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen. De officier van justitie had aangevoerd dat de verdachte medeplichtig was aan afpersing, verwijzend naar het aangetroffen geld en de strippenkaarten bij de verdachte, evenals het letsel van de aangever. De verdachte had de aangever naar een afgelegen plek gelokt, waar hij door de medeverdachte werd beroofd. De verdachte had aanvankelijk gezwegen, maar later verklaard dat de aangever haar had geprobeerd te verkrachten, wat door de officier van justitie als ongeloofwaardig werd bestempeld.
De verdediging betoogde dat er geen wettig bewijs was voor medeplichtigheid aan afpersing en dat de verdachte zich op haar zwijgrecht mocht beroepen. De rechtbank stelde vast dat de aangifte onvoldoende werd ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. De verklaringen van de aangever en de verdachte waren tegenstrijdig en er was onduidelijkheid over de herkomst van het geld en de strippenkaart. De rechtbank concludeerde dat er te veel onduidelijkheid was over de gebeurtenissen om tot een bewezenverklaring te komen. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
De rechtbank verklaarde de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De beslissing om de voorlopige hechtenis op te heffen werd ook genomen. Het vonnis werd uitgesproken door een meervoudige kamer voor strafzaken, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de openbare zitting.