ECLI:NL:RBGRO:2011:BT2537

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
29 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/999
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag bouwleges gemeente Groningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 29 september 2011 uitspraak gedaan in een beroep tegen een aanslag bouwleges van de gemeente Groningen. Eiseres, die een reguliere bouwvergunning had aangevraagd voor het oprichten van 164 appartementen, kreeg een aanslag van € 192.305,00 opgelegd. Deze aanslag werd door de heffingsambtenaar gehandhaafd na een uitspraak op bezwaar. Eiseres stelde dat de Legesverordening onverbindend was en dat de aanslag vernietigd moest worden, omdat de geraamde baten van de leges niet in verhouding stonden tot de kosten. De rechtbank heeft het procesverloop en de ingediende stukken van beide partijen bestudeerd, waarbij ook deskundigen zijn gehoord. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht had gegeven in de geraamde baten en lasten en dat de Legesverordening niet in strijd was met de wet. De rechtbank oordeelde dat de aanslag bouwleges in stand kon blijven en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor gemeenten om transparant te zijn over de kostendekkendheid van leges en de verhouding tussen baten en lasten.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector bestuursrecht, belastingkamer
procedurenummer: AWB 09/999
uitspraak van de meervoudige kamer van 29 september
2011 als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eiseres,
gemachtigde [gemachtigde eiseres],
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Groningen, verweerder,
gemachtigde [gemachtigde verweerder].
Procesverloop
Bij nota van 8 mei 2007 heeft verweerder aan eiseres een aanslag bouwleges opgelegd van € 192.305,00 wegens het in behandeling nemen van een aanvraag voor een reguliere bouwvergunning. Bij uitspraak op bezwaar van 3 april 2009 heeft verweerder de aanslag gehandhaafd. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig behandeld met AWB 09/1000 en 09/1001, plaatsgevonden op 19 mei 2011 te Leeuwarden.
Namens eiseres is de voornoemde gemachtigde, bijgestaan door [bijstand], verschenen. Namens verweerder is voornoemde gemachtigde verschenen, bijgestaan door
[bijstand], beiden werkzaam bij verweerder en [deskundige] als deskundige, werkzaam bij [vennootschap] ([X]).
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Motivering
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1.1 Eiseres heeft op 15 maart 2007 een reguliere bouwvergunning (2e fase) aangevraagd voor het oprichten van 164 appartementen, plaatselijk bekend [adres]. De bouwkosten bedragen volgens de bouwaanvraag € 24.500.000,00, exclusief BTW.
1.2 Voor het in behandeling nemen van de bij 1.1 vermelde bouwaanvraag heeft verweerder eiseres een aanslag bouwleges opgelegd van € 192.305,00. De heffing is gebaseerd op de Legesverordening 1995 van de Gemeente Groningen (Legesverordening) en de Tarieventabel 2007 (tarieventabel) behorende bij de Legesverordening.
1.3 Op 2 mei 2011 heeft verweerder in de beroepsfase het nadere stuk "Gemeente Groningen, Rapport van bevindingen inzake de kostendekkendheid van de legesverordening 2006 tot en met 2009", gedagtekend 4 april 2011 (hierna: rapport) overgelegd, alsmede het nadere stuk "Gemeente Groningen, Uitkomsten controle en overige informatie onderzoek kostendekkendheid legesverordening", gedagtekend 19 april 2011 (hierna oplegnotitie). Beide stukken zijn in opdracht van verweerder opgemaakt door [X].
1.4 [X] schrijft in de begeleidende brief van 4 april 2011 - voor zover hier van belang - het volgende:
"In het kader van de door u verstrekte opdracht is onderzoek verricht naar de
kostendekkendheid van de legesverordening van de gemeente Groningen over de jaren 2006 tot en met 2009. Deze rapportage bevat de beschrijving van onze werkzaamheden en de feitelijke bevindingen die wij daarbij hebben opgedaan."
1.5 De samenvatting van het rapport luidt - voor zover hier van belang - als volgt:
"Samenvatting
In deze rapportage doen wij verslag van ons onderzoek naar de kostendekkendheid van de legesverordening van de gemeente Groningen over de jaren 2006 tot en met 2009. Daarbij is onderzocht op welke wijze de geraamde baten en lasten tot stand zijn gekomen, wat de kostendekkendheid op begrotingsbasis is, wat de kostendekkendheid op realisatiebasis is, wat mogelijke oorzaken voor verschillen zijn, wat de methode van kostentoedeling is en wat de onderbouwing bij de begrote bedragen is.
Daarbij is de legesverordening getoetst aan de handreiking kostentoerekening leges en tarieven van het ministerie van Buitenlandse Zaken (2010, 2008 en 2007) en het handboek financieel beheer van de gemeente Groningen.
Wij hebben bij ons onderzoek geconstateerd dat de gevolge methode van kostentoerekening van de gemeente Groningen in de periode 2006 tot en met 2009 conform de handreiking kostentoerekening en het handboek financieel beheer is geweest. Dit met uitzondering van enkele in dit rapport benoemde onderdelen, waarbij wij echter hebben geconstateerd dat ook na correctie de kostendekkendheid van de legesverordening op begrotingsbasis onder de 100% blijft.
Op basis van onze werkzaamheden blijkt (uit de opstelling van de begrote baten en lasten over de jaren 2006 tot en met 2009) dat de kostendekkendheid van de legesverordening over deze jaren onder de 100% blijft en daarmee niet meer dan maximaal kostendekkend is.
De legesopbrengsten die worden geheven op basis van de Legesverordening van de gemeente Groningen zijn in de afgelopen jaren begroot op circa € 9 miljoen tot ruim € 11,5 miljoen.
(…)
Wij hebben een drietal bevindingen bij de begrote baten en lasten en hebben daarbij tevens het effect van deze bevindingen op de kostendekkendheid van de legesverordening weergegeven.
Ten eerste blijkt uit paragraaf 5.6.4. van dit rapport dat bij de HVD sprake is van kosten die worden toegerekend aan de leges die niet mogen worden toegerekend (kosten voor beleidsvoorbereiding).
Het effect van een correctie van deze kosten (circa € 11.000 per jaar) op de kostendekkendheid van de legesverordening als geheel is nihil, (…)
Daarnaast heeft de Milieudienst een inschatting van de kosten gemaakt, de kosten zijn niet rechtstreeks te herleiden uit de begroting of de administratie.
Tot slot kan bij de APV verkeer (RO/EZ) niet met zekerheid worden gesteld dat de toegerekende kosten geen kosten bevatten die niet mogen worden toegerekend.
Mogelijk totaal financieel effect
In het geval alle kosten van de MD (circa € 45.000 per jaar) en een deel van de kosten van de HVD (ad circa € 11.000 per jaar) en alle kosten betreffende de APV verkeer (RO/EZ) buiten beschouwing worden gelaten, heeft dat het volgende effect op de begrote kostendekkendheid:
Tabel 1
1.6 De opdracht aan [X] is in de oplegnotitie als volgt - voor zover hier van belang - verwoord:
"1 Inleiding en opdracht
(…) Naar aanleiding van tussentijds rapportages, en gedurende de periode van totstandkoming van het rapport van bevindingen, heeft de gemeente een verschillenanalyse uitgevoerd op de informatie omtrent de begrote baten en lasten zoals die uiteindelijk in het rapport [X] is opgenomen en de cijfermatige informatie in de uitspraken op bezwaar. Daarbij is een aantal veerschillen geconstateerd. Om discussie over verschillen in deze cijfers zo veel mogelijk te voorkomen, heeft de gemeente gevraagd deze verschillen te analyseren.
We hebben een aantal specifieke werkzaamheden verricht inzake de geconstateerde verschillen tussen de baten en lasten in het rapport d.d. 4 april 2011 en de eerder verstrekte informatie van de gemeente aan de wederpartijen in deze bezwaar- en beroepszaken. De verschillen zijn onderzocht en wij geven in deze notitie een toelichting op de geconstateerde verschillen.".
1.7 De samenvatting van de oplegnotitie luidt als volgt:
"4 Samengevat
Op basis van de uitgevoerde werkzaamheden hebben wij vastgesteld dat de geconstateerde verschillen tussen cijfermatige informatie in de uitspraken op bezwaar van de gemeente en ons rapport te verklaren zijn.
In een aantal gevallen is de informatie in de uitspraken op bezwaar door de gemeente abusievelijk onjuist weergegeven. Op een aantal onderdelen is hierdoor de kostendekkendheid te laag weergegeven in de uitspraken op bezwaar.
Wij constateren dat de nadere analyse van de verschillen niet leidt tot een andere conclusie omtrent de kostendekkendheid van de legesverordening, zoals weergegeven in ons rapport d.d. 4 april 2011.".
1.8 In onderdeel "1.1.5 Het vastleggen en bespreken van de bevindingen in een rapportage" van het rapport schrijft [X]:
"Het onderzoeksdossier met daarin de verzamelde detailgegevens en bijbehorende analyses
en argumentatie is afgestemd met de betreffende diensten en concernfinanciën.
De bevindingen naar aanleiding van dit onderzoek zijn vastgelegd in deze rapportage. Deze rapportage is afgestemd en besproken met:
- de coördinator een aanspreekpunt per dienst (in een gezamenlijke bijeenkomst);
- de concerncontroller."
1.9 In de uitspraak op bezwaar heeft verweerder twee overzichten opgenomen. Met het eerste overzicht geeft verweerder aan dat de gemeente streeft naar maximaal 100% kostendekkendheid voor alle legestarieven. Het tweede overzicht geeft de lasten en baten per onderdeel van de legesverordening op begrotingsbasis weer. Dit tweede overzicht kent de volgende onderverdeling:
1. Leges op basis van APVG, 2. Drank, horeca e.a., 3. Ontheffingen verkeer, 4. Leges Burgerzaken, 5. Bouwleges, 6. Leges brandbeveiliging en 7. Milieuleges.
Geschil
2.1 In geschil is het antwoord op de vraag of de Legesverordening verbindend is en de daarop gebaseerde aanslag bouwleges in stand kan blijven. Het geschil spitst zich daarbij toe op de vragen of de geraamde baten van de in de Legesverordening geregelde leges uitgaan boven de kosten die in de raming aan deze leges zijn toegerekend (de zogenaamde "lasten ter zake") (de opbrengstlimiet) en of sprake is van een onredelijke en willekeurige belastingheffing.
Eiseres beantwoordt deze vragen bevestigend en verweerder ontkennend.
2.2 Ter onderbouwing van haar standpunt dat de Legesverordening onverbindend is en de aanslag moet worden vernietigd heeft eiseres het volgende aangevoerd. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 212 van de Gemeentewet, omdat hij eiseres geen inzicht heeft willen verschaffen in de berekende kosten ter bepaling van de tarieven voor bouwleges, waardoor geen (volledige) toetsing van de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet heeft kunnen plaatsvinden. Doordat de gemeenteraad enkel inzicht heeft gehad in de begroting en doordat de begrotingscijfers geen onderscheid maken tussen kosten die wel en niet toerekenbaar zijn aan de leges, heeft ook de gemeenteraad de Legesverordening niet kunnen toetsen aan de opbrengstlimiet. Van de uiteindelijk door verweerder in de bezwaarfase verstrekte gegevens, waar hij de ramingen van de bouwleges voor het jaar 2007 heeft opgesplitst in een aantal kostenposten, is de status volstrekt onduidelijk en ook zijn die gegevens niet controleerbaar. Uit niets blijkt dat aan de gemeenteraad ramingen bij het voorstel tot vaststelling van de legestarieven zijn overgelegd. Tevens blijkt niet dat de in de uitspraak op bezwaar opgenomen specificaties ten grondslag hebben gelegen aan de vaststelling van de legestarieven door de gemeenteraad. De tariefstelling is in strijd met de opbrengstlimiet, omdat uit de specificatie blijkt dat aan de leges indirecte kosten zijn toegerekend die daaraan niet toegerekend hadden mogen worden. Ook het in de beroepsfase overgelegde rapport van [X] brengt hier naar de mening van eiseres geen verandering, omdat het rapport slechts een weergave is van de voorschriften is, slechts op totaal niveau inzicht geeft en verwoordt op welke wijze de toerekening van de kosten bij de verschillende afdelingen plaatsvindt.
Er is sprake van een onredelijke en willekeurige belastingheffing, omdat de kostendekkendheid per legessoort zonder afdoende motivering sterk uiteenloopt en geen degressief tarief of tariefplafond wordt gehanteerd. Het zorgvuldigheidsbeginsel wordt geschonden bij de ramingen van de baten. De gerealiseerde baten wijken in het onderhavige jaar ruim 100% af van de geraamde baten en het beleid van verweerder is dat de baten structureel te laag worden geraamd ten opzichte van de gerealiseerde baten. Dit wordt mede veroorzaakt doordat verweerder geen rekening houdt met de inkomsten uit bouwprojecten groter dan € 8.000.000,00. Hierdoor vallen de gerealiseerde baten ter zake van bouwleges uiteindelijk gemiddeld over een aantal jaren 55% hoger uit dan geraamd.
De gemeente handelt in strijd met het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat de meeropbrengsten van de bouwleges jaar in, jaar uit niet ten gunste van de daarvoor ingestelde egalisatiereserve komen, maar dat daarmee andere kosten worden gedekt. Tevens is eiseres van mening dat het zorgvuldigheidsbeginsel met zich meebrengt dat een overschrijding met 85%, van de door de Hoge Raad in zijn arrest van 14 augustus 2009 gestelde bovengrens van 1,4%, niet is toegestaan.
Eiseres heeft geconcludeerd dat de gehele Legesverordening onverbindend moet worden verklaard en dat de gehele aanslag bouwleges moet worden vernietigd.
2.3 Verweerder stelt zich op het standpunt dat van strijd met artikel 212 en artikel 229b van de Gemeentewet geen sprake is. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat verschillen in kostendekkendheid tussen verschillende legescategorieën geoorloofd zijn en dat het ontbreken van een degressief tarief of een plafond niet leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing. Van een schending van enig rechtsbeginsel is geen sprake.
Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
2.4 Eiseres heeft desgevraagd ter zitting bevestigd dat zij haar standpunt met betrekking tot het degressieve tarief en tariefplafond niet meer handhaaft en deze daarmee niet meer tot het geschil behoort. Ook trekt zij haar standpunt met betrekking tot de werkelijke proceskosten vergoeding in.
2.5 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
Opbrengstlimiet
3.1 Ingevolge artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet worden in verordeningen op grond waarvan rechten als bedoeld in artikel 229, eerste lid, onder a en b, worden geheven, de tarieven zodanig vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
3.2 Ingevolge artikel 1 van de Legesverordening worden onder de naam "leges" rechten geheven ter zake van het door of vanwege de gemeente verlenen van diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. Ingevolge artikel 3 van de Legesverordening worden de leges geheven naar de tarieven, opgenomen in de tarieventabel behorende bij de Legesverordening.
3.3 Ingevolge artikel 5.2.4 van de tarieventabel bedraagt het tarief voor het verlenen van een bouwvergunning tweede fase, als bedoeld in artikel 56a, derde lid, van de Woningwet, een bedrag in verhouding tot de bouwkosten en wel indien de bouwkosten bedragen:
"5.2.4.2 Meer dan € 455.000,00 € 4.754,00 vermeerderd met € 7,80 voor elk
geheel bedrag van € 1.000,00 van de bouwkosten boven de € 455.000,00."
3.4 De rechtbank overweegt dat bij een geschil over de opbrengstlimiet niet de partij die het geschilpunt opwerpt, maar de heffingsambtenaar de partij is die beschikt over de gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van dat geschilpunt. Die omstandigheid leidt tot verzwaarde eisen aan de motivering die verweerder geeft voor zijn standpunt dat de opbrengstlimiet niet is overschreden. In dit geval heeft eiseres in bezwaar aangevoerd dat sprake is van overschrijding van de opbrengstlimiet. Daarom diende de heffingsambtenaar inzicht te verschaffen in de ramingen van de baten en lasten ter zake van de in de Legesverordening geregelde leges. De rechtbank verwijst in dit kader naar een uitspraak van de Hoge Raad van 24 april 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BI1968).
3.5 Verweerder heeft bij de uitspraak op bezwaar (zie 1.9) twee overzichten gevoegd van de geraamde lasten en baten van de Legesverordening over het jaar 2007 waarin de belangrijkste kostendekkingspercentages zijn opgenomen. Met het overleggen van het rapport van [X] (zie 1.3) en de overigens verstrekte stukken verschaft verweerder naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzicht in de geraamde baten van de leges en de geraamde "lasten ter zake".
3.6 Het betoog van eiseres dat het rapport onder 1.3 niet kwalificeert als rapport van een onafhankelijk deskundige kan de rechtbank niet volgen. Indien en voor zover eiseres bepleit dat de feitelijke bevindingen die [X] heeft gedaan anders zijn dan die zijn neergelegd in het rapport, is de rechtbank van oordeel dat zij daarvoor geen bewijsmiddelen heeft aangedragen en derhalve niet aan haar stelplicht heeft voldaan. De rechtbank neemt de geconstateerde feitelijke bevindingen voor juist aan. Op basis van de feitelijke bevindingen heeft [X] geconcludeerd dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake. Dat eiseres bepleit dat [X] geen onafhankelijke deskundige is, onder verwijzing naar de passage in het rapport onder 1.1.5 (zie 1.8), kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank is van oordeel dat het logisch is dat onderzoeksresultaten worden afgestemd en besproken met de opdrachtgever. Indien eiseres, met haar stelling dat het rapport niet afkomstig van een onafhankelijke deskundige, bepleit, dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende last om aannemelijk te maken dat niet wordt voldaan aan artikel 229b van de Gemeentewet, kan de rechtbank haar niet volgen. Het staat verweerder vrij op welke wijze hij het bewijs daarvoor wil leveren. De rechtbank is van oordeel dat verweerder door het overleggen van het rapport voldaan heeft aan de op hem rustende bewijslast.
3.7 De rechtbank is van oordeel dat het betoog van eiseres, met betrekking tot de diverse productgroepen, zoals 7.02 Woningbouwlocaties, 7.03 Particuliere woningverbetering, 7.04 Bouwtoezicht, Precariorechten, Bouwleges en Burgerzaken, wat er ook overigens van zij, in het licht van het rapport, hetgeen door verweerder is verklaard ter zitting en in overgelegde stukken, voldoende door verweerder is weersproken.
3.8 In reactie op het betoog van eiseres dat verweerder ten onrechte geen inzicht heeft gegeven in de ramingen en kosten per dienst afzonderlijk, is de rechtbank van oordeel dat in het kader van de beoordeling van de opbrengstlimiet niet van verweerder mag worden verlangd dat hij van alle in de verordening en de tarieventabel opgenomen diensten afzonderlijk op controleerbare wijze vastlegt hoe de kosten daarvan zijn geraamd. De rechtbank verwijst in dit kader naar een arrest van de Hoge Raad van 16 april 2010 (LJN BM1236).
3.9 Voor zover eiseres van mening is dat verweerder haar op grond van artikel 212 van de Gemeentewet meer of uitgebreidere gegevens had moeten verstrekken, volgt de rechtbank dit standpunt niet. Op grond van artikel 212 van de Gemeentewet moet de gemeenteraad bij verordening de uitgangspunten voor het financiële beleid, alsmede voor het financiële beheer en voor de inrichting van de financiële organisatie vaststellen. Deze bepaling is gericht aan de gemeenteraad en daaruit kan geen verplichting voor de heffingsambtenaar worden afgeleid om derden in het kader van de toetsing van de tarieven in de Legesverordening aan de opbrengstlimiet meer gegevens te verstrekken dan verweerder in dit geval heeft gedaan.
3.10 De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de Legesverordening onverbindend is, omdat de gemeenteraad enkel inzicht heeft gehad in de begroting en dat aan de gemeenteraad in het geheel geen ramingen bij het voorstel tot vaststelling van de legestarieven zijn overgelegd. Daartoe overweegt de rechtbank dat de wijze en het tijdstip waarop inzicht is geboden in de geraamde baten en lasten ter zake van de diensten niet bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of de geraamde opbrengsten de geraamde lasten overtreffen. Verweerder kan inzicht verschaffen in de ramingen van de baten en de lasten op basis van de gemeentelijke begroting, maar ook op basis van andere gegevens, waaronder ook gegevens die niet bekendgemaakt zijn ten tijde van de vaststelling van de verordening. De rechtbank verwijst in dit kader opnieuw naar de uitspraak van de Hoge Raad van 16 april 2010.
3.11 Op basis van de onder 1.5 en 1.7 opgenomen samenvattingen van [X] en vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder is geslaagd in de op hem rustende bewijslast dat de door verweerder gehanteerde tarieven zodanig zijn vastgesteld dat de geraamde baten van de rechten niet uitgaan boven de geraamde lasten ter zake.
Algemene rechtsbeginselen
3.12 Zoals ook tijdens de parlementaire behandeling is opgemerkt, kunnen gemeenten op grond van artikel 219, tweede lid, van de Gemeentewet, behoudens het verbod op het hanteren van draagkracht als verdelingsmaatstaf en de in de wet gegeven nadere regelen, zelf invulling geven aan de in de belastingverordeningen op te nemen heffingsmaatstaven voor de gemeente belastingen en rechten. Het staat hun in beginsel vrij die heffingsmaatstaven op te nemen die zich het beste verstaan met het gemeentelijk beleid en de praktijk van belastingheffing (Kamerstukken II 1989/90, 21 591, nr. 3, blz. 65-67 en 77-78). Voor het onverbindend verklaren van een verordening is slechts plaats indien een regeling is getroffen die in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel.
3.13 Bij de toetsing van de opbrengstlimiet van artikel 229b van de Gemeentewet gaat het niet om het kostendekkingspercentage per dienst of groep van diensten, maar om de kostendekking van alle in de Legesverordening opgenomen diensten. Gegeven de vrijheid die de wetgever aan de gemeentebesturen heeft willen toekennen bij het kiezen van heffingsmaatstaven en het bepalen van de aan die maatstaven gekoppelde tarieven, is zelfs een geraamde winst op de leges welke voor bepaalde verleende diensten worden geheven, op zichzelf bezien geoorloofd, mits geen winst wordt geraamd op het totaal van de leges welke voor alle in de Legesverordening genoemde diensten worden geheven. Dit brengt met zich mee dat onderlinge verschillen in - op zichzelf geoorloofde - kostendekkingspercentages tussen groepen van diensten niet in strijd zijn met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel. Een motivering voor die verschillen is, anders dan eiseres meent, niet vereist. De rechtbank verwijst in dit kader naar het arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2009 (gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BI1943).
3.14 Het standpunt van eiseres dat de incidentele inkomsten en kosten uit bouwprojecten groter dan € 8.000.000,00 niet zijn begrepen in de ramingen, kan de rechtbank niet volgen. Weliswaar kan eiseres worden nagegeven dat in een voetnoot bij de gemeentebegroting over de jaren 2006, 2007 en 2008 staat dat voor de bepaling van de bouwleges de incidentele kosten en opbrengsten (die voor grote bouwprojecten met een bouwsom groter dan
€ 8.000.000,00) worden geëlimineerd, maar in onderdeel 5.2.4 van het rapport wordt over dit aspect het volgende - voor zover relevant - geschreven:
"De methode tot de begroting voor 2009 was als volgt: voor het ramen van de baten werd gekeken naar de realisatie van de afgelopen vijf jaren (voor het jaar 2008 was dat dus de realisatie van 2002 tot en met 2006). Daarin zitten alle legesbaten die in werkelijkheid gerealiseerd zijn van die jaren, dat is dus inclusief de leges van de grote projecten. Deze methode wordt 'het vijfjaarsgemiddelde' genoemd.".
Ter zitting heeft de deskundige desgevraagd (nogmaals) verklaard en de rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig, dat alle projecten mee zijn genomen bij haar feitelijke bevindingen in het rapport. De rechtbank is op grond hiervan van oordeel dat verweerder, op wie te dezen de bewijslast rust, aannemelijk heeft gemaakt dat de incidentele inkomsten en kosten van de grote bouwprojecten in de ramingen als bedoeld in artikel 229b van de Gemeentewet zijn begrepen.
3.15 Het betoog van eiseres dat niet is toegestaan dat de door verweerder geheven bouwleges de bovengrens, die de Hoge Raad stelt in zijn arrest van 14 augustus 2009, met ruim 85% overschrijdt, kan de rechtbank niet volgen. Daartoe overweegt de rechtbank dat tussen de hoogte van de geheven leges enerzijds en de omvang van de door de gemeente verstrekte diensten dan wel de door de gemeente gemaakte kosten anderzijds geen rechtstreeks verband vereist is. De bouwleges voor het in behandeling nemen van een bouwaanvraag als bedoeld in 1.1 worden berekend naar het tarief opgenomen in artikel 5.2.4 van de tarieventabel (zie 3.3). Het hanteren van een tarief naar een vast percentage van de bouwkosten - zonder maximering en zonder toepassing van een degressief tarief - kan niet worden gekenschetst als onredelijk of willekeurig. Ook overigens bieden de gedingstukken naar het oordeel van de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de hoogte van de geheven bouwleges van ongeveer 1,8% bij bouwsommen groter dan € 455.000 in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel. Ook indien de verschillen in dekkingspercentages enerzijds en de hoogte van de geheven leges anderzijds tezamen en in hun onderlinge verband worden bezien, is er geen grond om artikel 5.2.4 van de tarieventabel onverbindend te verklaren wegens strijd met enig algemeen rechtsbeginsel. De rechtbank verwijst in dit kader opnieuw naar het voormelde arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2009. Hieraan doet naar het oordeel van de rechtbank niet af dat het in de tarieventabel gehanteerde tarief circa 85% hoger is dan het percentage van de bouwsom (1,4%) waar het om ging in de zaak die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 14 augustus 2009.
3.16 Het betoog van eiseres dat het vertrouwensbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel wordt geschonden door de meeropbrengsten uit de bouwleges die ten gunste van de daarvoor ingestelde egalisatiereserve komen, maar vrij zijn gevallen ten gunst van de algemene middelen, kan de rechtbank niet volgen. Eiseres stelt wel dat sprake is van een schending van deze rechtsbeginselen, maar motiveert haar stelling niet. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat het de gemeenteraad vrij staat te beslissen aan de tot de egalisatiereserve toegevoegde gelden een andere bestemming te geven, dan waarvoor in eerste aanleg de gelden aan de egalisatiereserve zijn toegevoegd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat eiseres, op wie in deze de bewijslast rust, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de genoemde rechtsbeginselen door verweerder zijn geschonden door de gelden uit de egalisatiereserve ten gunste van de algemene middelen te laten vallen.
3.17 Het voorgaande brengt de rechtbank tot de conclusie dat er geen grond bestaat om de Legesverordening geheel of gedeeltelijk onverbindend te verklaren en dat het thans door verweerder verdedigde bedrag aan bouwleges van € 192.305,00 in stand kan blijven.
Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.F. Germs-de Goede, voorzitter, en mr. A.T. de Kwaasteniet en mr. M. van den Bosch, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Bijmolt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2011.
H. Bijmolt
w.g. A.F. Germs-de Goede
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.