ECLI:NL:RBGRO:2011:BT2391
Rechtbank Groningen
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging wegens ontuchtige handelingen met minderjarige
In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 22 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van ontuchtige handelingen met een minderjarige. De rechtbank heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging, omdat niet is voldaan aan het vereiste van artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering, dat het hoorrecht van de minderjarige waarborgt. De verdachte werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige, geboren op 31 oktober 1995, in de periode van 23 november 2009 tot 19 februari 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige niet in de gelegenheid is gesteld om haar mening over de vervolging kenbaar te maken, wat in strijd is met de wet. Dit was van bijzonder belang, aangezien uit de verklaringen van de minderjarige bleek dat de seksuele handelingen met de verdachte met wederzijdse instemming hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de ouders van de minderjarige aangifte wilden doen, maar dat zij daartegen bezwaar had gemaakt. Hierdoor concludeerde de rechtbank dat de vervolging vanuit het perspectief van de minderjarige niet wenselijk was.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar de omstandigheden waaronder de contacten tussen de verdachte en de minderjarige hebben plaatsgevonden. De officier van justitie heeft niet duidelijk gemaakt welke gronden tot vervolging nopen, ondanks de belangenafweging die gemaakt had moeten worden. Gezien deze tekortkomingen heeft de rechtbank besloten om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging van de verdachte voor beide ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van het hoorrecht en de bescherming van minderjarigen in strafzaken.