ECLI:NL:RBGRO:2011:BS1181

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
14 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
120758 - HA ZA 10-762
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad door Bureau Jeugdzorg jegens pleeggezin met betrekking tot financiële vergoeding voor opvang van jeugdige

In deze zaak vorderden eisers, een pleeggezin, betaling van een bedrag van EUR 20.412,00 van Bureau Jeugdzorg Groningen (BJG) wegens onrechtmatige daad. Eisers hadden de minderjarige [de minderjarige] opgevangen, maar kregen geen duidelijkheid over de financiële vergoeding voor de zorg die zij verleenden. De rechtbank oordeelde dat BJG onzorgvuldig had gehandeld door geen tijdige duidelijkheid te geven over de financiële compensatie, wat leidde tot schade voor eisers. De rechtbank stelde vast dat er geen overeenkomst was tot stand gekomen tussen eisers en BJG, maar dat BJG wel aansprakelijk was voor de onrechtmatige daad van haar medewerker [M]. De rechtbank kende eisers een schadevergoeding toe van EUR 5.075,00, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde BJG in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van BJG in het kader van jeugdzorg en de noodzaak voor tijdige communicatie over financiële vergoedingen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GRONINGEN
Sector civielrecht
Meervoudige kamer
zaaknummer / rolnummer: 120758 / HA ZA 10-762
Vonnis van 14 september 2011
in de zaak van
1. [eiser]
wonende te [woonplaats],
2. [eiseres]
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J. Faas te Groningen,
tegen
STICHTING BUREAU JEUGDZORG GRONINGEN,
gevestigd te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. S. Vos te Groningen.
Eisers zullen gezamenlijk als [eisers] worden aangeduid en afzonderlijk als [eiser] en [eiseres]. Gedaagde zal BJG genoemd worden.
1.1De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 december 2010,
- het proces-verbaal van comparitie van 31 maart 2011,
- de akte overlegging producties van [eisers] van 18 mei 2011,
- de antwoordakte van BJG van 1 juni 2011.
1.2De zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.
1.3.Ten slotte is vonnis bepaald.
2.De feiten
2.1.BJG fungeert als de centrale toegang tot de jeugdzorg. BJG onderzoekt welke zorg een jeugdige nodig heeft en legt dit vast in een indicatiebesluit. Op grond van dit indicatiebesluit kan aanspraak worden gemaakt op zorg.
2.2.[X] (hierna: [de minderjarige]), geboren op 30 juli 1994, is een jongen die is gediagnosticeerd met onveilige hechting en een trauma. [de minderjarige] heeft veel begeleiding en structuur nodig en kan niet goed alleen zijn. Hij heeft in verschillende instellingen verbleven.
2.3.In april 2008 is de moeder van [de minderjarige], die het ouderlijk gezag over hem heeft, verhuisd naar de provincie Groningen. Hierdoor is [de minderjarige] komen te vallen onder BJG. De heer [M] van BJG is aangesteld als case-manager van [de minderjarige]. [M] is ook belast met het maken van indicatiebesluiten.
2.4.[eisers] zijn in 2008 in [woonplaats] een kinder- en jeugdopvang gestart, genaamd "El Pandarosa". Zij hadden op dat moment al ongeveer 15 jaar ervaring met pleegouderschap en kinderopvang. [eisers] staan als pleeggezin ingeschreven bij Elker (voorheen: Base Groep Zorgaanbieder Groningen).
2.5.[eisers] hebben [de minderjarige] leren kennen via een bevriend pleeggezin, de familie [A.], bij wie [de minderjarige] van oktober 2007 tot januari 2008 heeft verbleven. Daarna is [de minderjarige] naar een instelling in Broeksterwoude (hierna: de instelling) gegaan. De instelling valt onder behandelcentrum Woodbrookers te Kortehemmen. [de minderjarige] heeft in juli 2008 een week bij [eisers] verbleven omdat het volgens de behandelaars van de instelling goed voor hem was om er even tussen uit te zijn.
2.6.Op 18 augustus 2008 is [eiseres] gebeld door de heer [P.] van het behandelcentrum Woodbrookers. [P.] vertelde dat [de minderjarige] wegens een geweldsincident per direct de instelling moest verlaten en dat de instelling, in overleg met BJG, enige dagen de tijd nodig had om nieuwe opvang voor [de minderjarige] te regelen.
2.7.In de avond van 18 augustus 2008 is [de minderjarige] bij [eisers] gekomen.
2.8. Bij brief van 20 augustus 2008 heeft de instelling [M] op de hoogte gesteld van het vertrek van [de minderjarige] en geadviseerd om [de minderjarige] voor een kortdurende gesloten behandeling op te nemen in jeugdinrichting "Het Poortje".
2.9.Omstreeks 28 augustus 2008 heeft [eiseres] de instelling gebeld. Zij hoorde dat was geadviseerd om [de minderjarige] te plaatsen in Het Poortje. [eisers] waren het niet eens met dit advies.
2.10.Op 1 september 2008 heeft, op initiatief van [eiseres], een bijeenkomst plaatsgevonden waarbij [de minderjarige], [eiseres], de heer [H.] van het behandelcentrum Woodbrookers, de heer [Y.] van Pleegzorg Friesland en mevrouw [A.] aanwezig waren. Tijdens deze bijeenkomst is gesproken over de noodzakelijke zorg voor [de minderjarige]. [eiseres] heeft aangegeven dat [de minderjarige] bij hen kon worden opgevangen maar dat hiervoor een pleegzorgvergoeding, gezien de omvang van de problematiek van [de minderjarige] en de intensieve zorg en begeleiding die hij nodig heeft, niet toereikend zou zijn. De opvang zou moeten worden vergoed op grond van het daarvoor gangbare persoonsgebonden budget (pgb).
2.11.Op 2 september 2008 heeft [eiseres] naar de instelling gebeld. Zij hoorde dat [de minderjarige] niet naar Het Poortje hoefde. [eiseres] heeft vervolgens [M] gebeld die vertelde dat [de minderjarige] bij [eisers] mocht blijven. [eiseres] heeft hierop aangegeven dat zij een pgb-bedrijf heeft en de daarbij behorende tarieven hanteert, die op ongeveer EUR 200,00 per dag komen. [M] heeft geantwoord dat hij dit zou gaan onderzoeken.
2.12.De instelling heeft vanaf 2 september 2008 de behandelrelatie met [de minderjarige] beëindigd.
2.13.[de minderjarige] ging niet naar school toen hij bij [eisers] kwam. [eisers] hebben hierover veelvuldig contact gehad met het Ministerie van Onderwijs. Half oktober 2008 kon [de minderjarige], na door diverse andere scholen te zijn afgewezen, terecht op het HHC in Winsum, een VMBO-school. [eisers] hebben [de minderjarige] diverse keren van school opgehaald omdat er moeilijkheden waren. Ook bleek [de minderjarige] te spijbelen. [eiseres] heeft hierover diverse gesprekken gevoerd met de coördinator van het HHC.
2.14.[eisers] hebben schoolboeken, kleding en een fiets voor [de minderjarige] gekocht. Dit hebben zij gemeld aan [M]. [eisers] hebben van BJG geen vergoeding gekregen voor deze kosten.
2.15.Op 12 september 2008 was het concept-indicatiebesluit van [M] gereed. De indicatie was een combinatie van vierentwintig uur per dag (pleeg)zorg en crisishulp.
2.16.Vanaf omstreeks 22 september 2008 is [M] gaan onderzoeken of de opvang van [de minderjarige] bij [eisers] zou kunnen worden betaald vanuit een pgb.
2.17. Op 29 september 2008 is het indicatiebesluit vastgesteld, door ondertekening door de moeder van [de minderjarige]. In het besluit staat dat [de minderjarige] bij [eisers] kan worden geplaatst.
2.18.[M] heeft vervolgens samen met de moeder van [de minderjarige] een pgb-aanvraag ingevuld, die beoordeeld zou worden door de betreffende afdeling van BJG. Half oktober 2008 bleek dat, op grond van de hoogte van het IQ van [de minderjarige], niet BJG maar het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) deze aanvraag diende te beoordelen. [M] heeft vervolgens de aanvraag uitbesteed aan Adviesbureau Wierdsma in Winsum. Dit adviesbureau heeft de aanvraag ingediend bij het CIZ.
2.19.[eisers] hebben [M] de volgende nota's gezonden:
28-09-2008 EUR 5.244,00 Betreft periode: 11 augustus 2008 t/m 14 september 2008
28-09-2008 EUR 2.688,00 Betreft periode: 15 september 2008 t/m 28 september 2008
13-10-2008 EUR 2.688,00 Betreft periode: 29 september 2008 t/m 12 oktober 2008
28-10-2008 EUR 2.688,00 Betreft periode: 13 oktober 2008 t/m 26 oktober 2008
09-11-2008 EUR 2.688,00 Betreft periode: 27 oktober 2008 t/m 9 november 2008
23-11-2008 EUR 2.688,00 Betreft periode: 10 november 2008 t/m 23 november 2008
31-12-2008 EUR 1.728,00 Betreft periode: 24 november t/m 3 december 2008
Er wordt voor verblijf EUR 92,00 per etmaal gefactureerd en voor intensieve begeleiding en dagbesteding EUR 100,00 per dag. De nota's bedragen in totaal EUR 20.412,00.
2.20. [M] heeft de nota's in het dossier opgeborgen. De nota's zijn niet betaald.
2.21.Op 26 november 2008 is [M], wegens vakantie, vervangen door mevrouw [N.].
2.22.Op 2 december 2008 heeft [eiseres] van het CIZ vernomen dat het pgb zou worden toegekend vanaf 1 december 2008, maar niet met terugwerkende kracht.
2.23.Op 2 december 2008 heeft [N.] telefonisch aan [eiseres] meegedeeld dat BJG niet de financiële verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] kon dragen.
2.24.Op 3 december 2008 is [de minderjarige] bij [eisers] weggegaan.
2.25.Elker, toen nog genaamd Base Groep Zorgaanbieder Groningen, heeft een evaluatieverslag met betrekking tot [de minderjarige] gemaakt. Dit verslag, dat ziet op de periode 20 november 2008 tot 5 december 2008, is op 16 december 2008 ondertekend door [de minderjarige], [eiseres], Mevrouw [N.] (plaatsvervangend case-manager), mevrouw [D.] (Base groep), mevrouw [S.] (Base Groep) en mevrouw [Z.] (eindverantwoordelijk unithoofd). In het evaluatieverslag - voor zover relevant - staat het volgende:
"Opvangmoeder vertelt dat er volgens haar op verschillende gebieden toezeggingen zijn gedaan door de heer [M], waaronder afspraken over financiën. Opvangmoeder heeft op 26-11-2008 een gesprek met de leidinggevende van de heer [M] en uit hierin haar ontevredenheid. Op 02-12-2008 heeft Bureau Jeugdzorg contact met opvangmoeder over de financiële vergoedingen (vanuit een pgb en vanuit pleegzorg) die wel en/of niet mogelijk zijn. Bureau Jeugdzorg laat weten niet de financiële verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] te kunnen dragen. Bureau Jeugdzorg laat weten dat opvangmoeder heeft besloten dat [de minderjarige] per direct het opvanggezin moet verlaten. Opvangmoeder zegt dat Bureau Jeugdzorg op 2 december de beslissing heeft genomen dat [de minderjarige] per direct uit het opvanggezin moest.
Op 03-12-2008 is [de minderjarige] naar Bureau Jeugdzorg gegaan en nadien naar de gezinsbehandelaar. [de minderjarige] heeft veel vragen over zijn vertrek uit het opvanggezin. Opnieuw laat hij weten duidelijkheid nodig te hebben.
Tot 19 december kan [de minderjarige] verblijven op B6T. (...) Bureau Jeugdzorg gaat een pleeggezin zoeken voor [de minderjarige].
Zowel uit de informatie van Bureau Jeugdzorg over de voorgeschiedenis van [de minderjarige], als uit zijn gedrag blijkt duidelijk dat [de minderjarige] een zeer belaste voorgeschiedenis heeft, veel veranderingen qua omgeving heeft meegemaakt en hierdoor in zijn algehele ontwikkeling wordt bedreigd. [de minderjarige] zegt meerdere malen niemand meer te vertrouwen. Hij heeft het gevoel dat hij als een vuilniszak telkens weer ergens anders wordt neergezet.
Het meest belangrijk voor [de minderjarige] op dit moment is dat er stabiliteit in zijn leven komt door duidelijkheid over zijn verblijfplaats en de contactmogelijkheden met zijn biologische familie. Op dit moment is [de minderjarige] een jongen die er alleen voor staat, terwijl hij niets liever wil dan ergens een thuis hebben."
2.26. Eind december 2008 hebben [eisers] van Elker een bedrag van EUR 500,00 ontvangen met de vermelding "pleegvergoeding". Dit betreft een vergoeding voor de maand november en de eerste twee dagen van december 2008. [eisers] hadden met Elker geen pleegovereenkomst gesloten.
2.27.In maart 2009 is [de minderjarige] weer bij [eisers] geplaatst. Dit maal op grond van een pgb.
2.28.Op 20 maart 2009 is BJG door [eisers] gesommeerd EUR 20.142,00 te betalen. BJG heeft mondeling aangegeven dit bedrag niet te zullen betalen.
2.29.Op 22 maart 2009 is tussen de moeder van [de minderjarige] en [eisers] een zorgovereenkomst gesloten. Overeengekomen is dat [eisers] [de minderjarige] twee dagen per week ondersteunende begeleiding en tijdelijk verblijf bieden tegen een vergoeding, op grond van de AWBZ, van EUR 1.450,00 per maand.
2.30. Op 18 november 2009 is [M] door deze rechtbank gehoord in het kader van een voorlopig getuigenverhoor. [M] heeft - voor zover relevant - het volgende verklaard:
"Met [eiseres] heb ik voortdurend contact over dit alles gehouden, ik schat één keer per 14 dagen. Het ging ook wel over inhoudelijke zaken, ook wel over het financiële gedeelte. Ik heb mevrouw eens en andermaal gezegd dat ik het zou uitzoeken en dat ik daar mee bezig was. Ik ontken met nadruk dat ik heb gezegd dat alles wel goed zou komen
(...)
Ik vond niet dat de nota's bij ons thuis hoorden en heb dit mondeling met [eiseres] gecommuniceerd (...)"
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1.[eisers] vorderen bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. veroordeling van BJG om aan [eisers] een bedrag van EUR 20.412,00 te betalen, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag;
2. te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat de betalingstermijn van de nota's is overschreden, althans een door de rechtbank te bepalen datum, tot aan de dag der algehele voldoening;
3. BJG te veroordelen in de proceskosten.
3.2.[eisers] leggen primair aan hun vordering ten grondslag de mondelinge overeenkomst met BJG, in de persoon van [M], inhoudende dat [eisers] voor de opvang van [de minderjarige] een vergoeding zouden krijgen op grond van het gebruikelijke pgb-tarief. Subsidiair hebben [eisers] aan hun vordering ten grondslag gelegd dat BJG jegens hen een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
3.3.BJG heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering dan wel afwijzing daarvan met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
3.4.Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De rechtbank zal eerst vaststellen binnen welk juridisch kader de opvang van jeugdigen, en de financiële vergoeding(en) daarvoor, geplaatst dient te worden.
Jeugdzorg
4.2.In de Wet op de jeugdzorg (Wjz) wordt de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van de jeugdzorg geregeld.
4.3. Op grond van artikel 4, lid 1 Wjz dienen Gedeputeerde Staten van iedere provincie er zorg voor te dragen dat in de provincie één Bureau Jeugdzorg werkzaam is. In Groningen is dat BJG.
4.4.In artikel 1, onder d Wjz staat dat onder cliënt wordt verstaan een jeugdige, zijn ouders of stiefouders of anderen die de jeugdige als behorend tot hun gezin verzorgen en opvoeden.
4.5.In artikel 5 Wjz - voor zover relevant - staat dat Bureau Jeugdzorg tot taak heeft te bezien of een cliënt zorg nodig heeft in verband met opgroei-, opvoedings- of psychiatrische problemen. Tot deze taak behoort het vaststellen of een cliënt is aangewezen op jeugdzorg ingevolge de Wjz of de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
4.6.In artikel 7 Wjz is bepaald dat Bureau Jeugdzorg een besluit neemt waarin wordt vastgesteld op welke zorg de cliënt is aangewezen.
4.7.In het Besluit Zorgaanspraken AWBZ staat - samengevat - dat AWBZ-zorg omvat persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, behandeling en lang of kort verblijf in een instelling.
4.8.De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 17 februari 2010 (LJN: BL7152) geoordeeld dat uit het samenstel van artikel 9a en 9b AWBZ, artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit, artikel 4, 5 en 7 Wjz en artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg dient te worden afgeleid dat indien een jeugdige vanwege een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of een psychisch of psychosociaal probleem is aangewezen op AWBZ-zorg het Bureau Jeugdzorg het bevoegde bestuursorgaan is om een indicatiebesluit af te geven op grond waarvan aanspraak op die AWBZ-zorg bestaat, voor zover deze zorg verband houdt met genoemde aandoeningen of problemen. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) is bevoegd, wat betreft het indiceren van jeugdigen, ter zake van zorg die geen verband houdt met een psychiatrische aandoening of beperking, een gedragsprobleem of een psychisch of psychosociaal probleem.
4.9.Degene die in aanmerking komt voor zorg op grond van de AWBZ kan volgens deze wet kiezen of hij de zorg in natura wil ontvangen of deze zelf wil inkopen. In het laatste geval ontvangt hij een geldbedrag, het pgb, waarmee hij zelf de zorgverlener betaalt. Er dient met de zorgverlener een zorgovereenkomst te worden gesloten.
4.10.Het zorgkantoor, het regionaal uitvoeringsorgaan van de AWBZ, stelt op grond van het indicatiebesluit van Bureau Jeugdzorg of het CIZ, de hoogte van het pgb vast en is tevens belast met de uitkering daarvan. De ontvanger legt periodiek verantwoording af aan het zorgkantoor.
4.11.De indicatie Wjz-zorg door Bureau Jeugdzorg kan inhouden dat de jeugdige in aanmerking komt voor opvang in een pleeggezin.
4.12.De daadwerkelijke uitvoering van Wjz-zorg gebeurt door verschillende zorgaanbieders. In de provincie Groningen kan zorgaanbieder Elker, op grond van het indicatiebesluit, een jeugdige plaatsen in een pleeggezin.
4.13.In artikel 22, lid 1 Wjz is bepaald dat de zorgaanbieder met de pleegouder een pleegcontract dient te sluiten. In art 23, lid 1 Wjz is bepaald dat de zorgaanbieder aan de pleegouder waarmee een pleegcontract is gesloten een subsidie (pleegvergoeding) verstrekt voor de opvoeding en verzorging van de jeugdige.
4.14.In bijlage 4 van de Regeling Pleegzorg, zoals geldend ten tijde hier van belang, staat dat pleegouders voor een jeugdige in de leeftijdscategorie 12 t/m 15 jaar een vergoeding krijgen van EUR 499,00 per maand. In artikel 5 van de Regeling Pleegzorg staat dat dit bedrag kan worden vermeerderd met een toeslag van ten hoogste EUR 3,99 per dag indien er kosten zijn gemaakt waarvan wordt aangetoond dat zij niet uit dit basisbedrag kunnen worden voldaan.
Overeenkomst
4.15.De eerste vraag die dient te worden beantwoord is of er tussen [eisers] en BJG een overeenkomst tot stand is gekomen, inhoudende dat [eisers] voor de opvang van [de minderjarige] van BJG een vergoeding zouden ontvangen op grond van het gangbare pgb-tarief.
4.16.BJG betwist dat er een overeenkomst tot stand is gekomen en heeft daartoe het volgende aangevoerd. BJG heeft geen opdracht gegeven tot de plaatsing van [de minderjarige] bij [eisers]. Dat door [P.], werkzaam voor behandelcentrum Woodbrookers, in dit verband enige toezegging zou zijn gedaan aan [eisers] kan BJG niet binden nu [P.] niet werkzaam is voor BJG. Daarnaast wordt door [M] stellig ontkend dat hij toezeggingen heeft gedaan over betalingen door BJG. Dat hij de door hem ontvangen nota's in het dossier heeft opgeborgen betekent geenszins dat BJG hiermee een verplichting jegens [eisers] is aangegaan. [M] heeft de nota's namelijk mondeling van de hand gewezen. Voor [M] was het bovendien evident dat de nota's van [eisers] niet voor BJG bestemd konden zijn. BJG keert immers zelf geen vergoedingen uit. Indien wel vast komt te staan dat er door [M] toezeggingen over betalingen zijn gedaan, stelt BJG zich op het standpunt dat dit BJG niet kan binden omdat [M] niet bevoegd is om enige (financiële) verplichting namens BJG aan te gaan.
4.17. De rechtbank is, gelet op de gemotiveerde betwisting van BJG, van oordeel dat [eisers] hun stelling dat er tussen partijen een overeenkomst tot stand is gekomen onvoldoende feitelijk hebben onderbouwd. Dat [eisers] bij diverse gelegenheden mondeling te kennen hebben gegeven dat zij voor de opvang van [de minderjarige] een vergoeding wensten te ontvangen op grond van het gangbare pgb-tarief en zij diverse zelf opgestelde facturen naar BJG hebben gezonden, acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen aannemen dat er tussen beide partijen een overeenkomst tot stand is gekomen. Nu geen overeenkomst tot stand is gekomen kan de vraag of [M] vertegenwoordigingsbevoegd was buiten beschouwing blijven.
Onrechtmatige daad
4.18.De volgende vraag die moet worden beantwoord is of jegens [eisers] is gehandeld in strijd met de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid. BJG heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het beroep op een onrechtmatige daad niet blijkt uit de dagvaarding en daarom dient te worden afgewezen. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Uit de dagvaarding valt wel degelijk, hoewel summier, af te leiden dat [eisers] zich hierop beroepen. Bovendien heeft BJG de gelegenheid gehad hierop ter comparitie in te gaan en heeft zij dit ook daadwerkelijk gedaan.
4.19.De rechtbank is van oordeel dat BJG jegens [eisers] een onrechtmatige daad heeft gepleegd en overweegt daartoe het volgende.
4.20. [de minderjarige] is in april 2008, toen zijn moeder verhuisde naar de provincie Groningen, onder de verantwoordelijkheid van BJG komen te vallen. [M] is toen aangesteld als zijn case-manager. Op 18 augustus 2008 moest [de minderjarige] de instelling, waar hij op dat moment verbleef, wegens een geweldsincident verlaten. Bij schrijven van 20 augustus 2008 heeft de instelling [M] hiervan in kennis gesteld en geadviseerd om [de minderjarige] voor een gesloten behandeling op te laten nemen in Het Poortje. De rechtbank leidt hieruit af dat [M], in ieder geval kort na 20 augustus 2008, op de hoogte was van de ernst van de problematiek van [de minderjarige] en dat hij in deze crisissituatie moest worden opgevangen.
4.21.Op 18 augustus 2008 is [de minderjarige] bij [eisers] gekomen. Zij kenden [de minderjarige] al en wisten dat hij veel zorg en begeleiding nodig had. [eisers] waren het niet eens met het voorstel om [de minderjarige] in Het Poortje op te nemen en hebben aangegeven dat [de minderjarige] ook bij hen zou kunnen verblijven. Op 2 september 2008 heeft [M] telefonisch aan [eisers] meegedeeld dat dit kon. De behandelrelatie die [de minderjarige] had met de instelling is vervolgens beëindigd. Op grond hiervan en omdat geenszins duidelijk was op basis van welke indicatie en tegen welke financiële compensatie [de minderjarige] bij [eisers] verbleef is de rechtbank van oordeel dat [eisers] zich terecht - gelet op de wettelijke taak van BJG om ten behoeve van de jeugdige zorg te indiceren en [eisers] op grond van artikel 1 onder d Wjz in dit geval eveneens als cliënt van BJG waren aan te merken - ter verkrijging van duidelijkheid hebben gewend tot [M], de case-manager van [de minderjarige]. Hieruit volgt dat [M] ook ten opzichte van [eisers] de vereiste zorgvuldigheid in acht had te nemen.
4.22.Tijdens het telefoongesprek op 2 september 2008 heeft [eiseres] tegen [M] gezegd dat voor de opvang van [de minderjarige] een pleegzorgvergoeding, gelet op de grote zorgbehoefte van [de minderjarige], niet zou volstaan. Zij wilde daarom een vergoeding op grond van het daarvoor gangbare pgb. [M] heeft toegezegd dit te zullen onderzoeken en hij is hiermee naar eigen zeggen begonnen rond 22 september 2008, nadat hij zijn concept-indicatiebesluit waarin stond dat [de minderjarige] in aanmerking kwam voor (pleeg)zorg op grond van Wjz, had afgerond. De rechtbank leidt hieruit af dat [M], ondanks een daartoe strekkend verzoek van [eisers], bij het opstellen van het concept-indicatiebesluit niet heeft onderzocht of [de minderjarige] in aanmerking zou kunnen komen voor de indicatie AWBZ-zorg.
4.23.In oktober 2008 heeft [M] vervolgens - [de minderjarige] verbleef toen al ongeveer twee maanden bij [eisers] - samen met de moeder van [de minderjarige] een aanvraag voor AWBZ-zorg ingevuld. Deze aanvraag is door [M] overgedragen aan bureau Wierdsma te Winsum omdat half oktober 2008 was gebleken dat, vanwege de hoogte van het IQ van [de minderjarige], niet BJG maar het CIZ de aanvraag diende te behandelen. De rechtbank leidt hieruit af dat BJG zich tot half oktober 2008 bevoegd achtte zelf te beoordelen of AWBZ-zorg was geïndiceerd. Dit betekent dat BJG, in de persoon van [M], tot half oktober 2008 de aangewezen instantie was om aan [eisers] duidelijkheid te geven over de door hen gewenste vergoeding, hetgeen niet is gebeurd. De rechtbank merkt in dit verband op dat
het bevreemdingwekkend is dat de hoogte van het IQ van [de minderjarige], gelet op zijn voorgeschiedenis, pas half oktober 2008 bekend was bij BJG.
4.24.[eisers] hebben, vanaf 28 september 2008, voor de opvang van [de minderjarige] acht nota's aan [M] gezonden. Deze nota's zijn onbetaald gebleven en ook de kosten die [eisers] hebben gemaakt voor schoolboeken, kleding en de fiets voor [de minderjarige], hetgeen zij hebben gemeld aan [M], zijn niet vergoed. De ontvangen nota's zijn, in afwachting van het besluit van het CIZ en zonder daarop verder actie te ondernemen of daarop een schriftelijke reactie te geven, door [M] in het dossier gevoegd en eind november 2008 is hij op vakantie gegaan. [eisers], die [de minderjarige] inmiddels meer dan drie maanden in huis hadden en daarover zeker tweewekelijks telefonisch contact hadden gehad met [M], waarbij telkens is gevraagd naar de financiële vergoeding, hadden op dat moment nog steeds geen financiële vergoeding ontvangen dan wel enige duidelijkheid hierover gekregen.
4.25.[N.], die [M] tijdens zijn vakantie heeft vervangen, heeft deze duidelijkheid wel aan [eisers] gegeven. Zij heeft op 2 december 2008 aan [eisers] meegedeeld dat BJG de financiële verantwoordelijkheid voor [de minderjarige] niet kon dragen. De volgende dag is [de minderjarige], die daarover veel vragen had en aangaf duidelijkheid nodig te hebben, bij [eisers] weggegaan.
4.26.De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat [M], die werkzaam is bij een instelling die een centrale rol heeft binnen de jeugdzorg, onzorgvuldig heeft gehandeld jegens [eisers]. De rechtbank is van oordeel dat de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer is vereist - gelet op de problematiek van de betrokken jeugdige en de zorg, begeleiding en stabiliteit die hij nodig heeft - meebrengt dat degene die ten aanzien van de jeugdige is belast met het nemen van het besluit op grond waarvan de benodigde zorg en de financiële vergoeding daarvoor kan worden gerealiseerd, is gehouden er op toe te zien dat de stabiliteit voor de jeugdige wordt gehandhaafd en dat degene - het pleeggezin, in casu [eisers] - die zich voor de hulpbehoevende jeugdige inzet zo snel als redelijkerwijs mogelijk is duidelijkheid krijgt over de financiële compensatie, zodat het pleeggezin tijdig de keuze kan maken of zij de gevraagde zorg kan leveren. Nu [M] heeft nagelaten deze duidelijkheid te bieden heeft hij gehandeld in strijd met de in het maatschappelijk verkeer in acht te nemen zorgvuldigheid. Dat ook [eisers], zoals gesteld door BJG, enige kennis hebben van de procedures rondom pleegzorg en AWBZ-zorg is naar het oordeel van de rechtbank in dit verband niet relevant. Het gaat naar het oordeel van de rechtbank om een ingewikkelde materie waarbij juist de medewerkers van BJG degenen zijn die bij uitstek deskundig zijn op dit gebied. Voorts wordt ook van de medewerkers van BJG verwacht dat met voortvarendheid en nauwgezetheid aanvragen worden gedaan ter verkrijging van een pleegzorgvergoeding dan wel pgb. Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden blijkt niet van de nodige voortvarendheid en nauwgezetheid. Immers, niet gebleken is dat door BJG al het mogelijke is gedaan om het pgb eerder te laten ingaan dan op 1 december 2008.
4.27.Uit het voorgaande volgt dat door [M] ten opzichte van [eisers] onrechtmatig is gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. BJG kan hiervoor, op grond van artikel 6:170 BW, aansprakelijk worden gesteld.
Omvang schade
4.28.De rechtbank begroot de schade die [eisers] door de onrechtmatige daad van BJG hebben geleden op grond van artikel 6:97 BW op EUR 5.075,00. Hiertoe wordt overwogen dat [de minderjarige] drieënhalve maand, van 18 augustus 2008 tot 3 december 2008, bij [eisers] heeft verbleven. In maart 2009 is [de minderjarige] weer bij [eisers] geplaatst. Dit maal tegen een vergoeding, vanuit een pgb, van EUR 1.450,00 per maand. De rechtbank gaat er van uit dat dit bedrag minimaal nodig is voor de opvang van [de minderjarige]. Uitgaande van dit bedrag en de periode die [de minderjarige] bij [eisers] heeft verbleven komt de rechtbank uit op een bedrag van EUR 5.075,00. De rechtbank ziet geen aanleiding om hierop de door [eisers] - op welke grondslag is onduidelijk - van Elker ontvangen pleegvergoeding ten bedrage van EUR 500,00 in mindering te brengen, gelet op de overige, niet betwiste, kosten die [eisers] voor schoolboeken, kleding en een fiets voor [de minderjarige] hebben gemaakt.
4.29.BJG zal voorts als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding 87,93
- griffierecht 450,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.695,93
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.veroordeelt Bureau Jeugdzorg Groningen om aan [eisers] te betalen een bedrag van EUR 5.075,00 (vijfduizend vijfenzeventig euro en nul cent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag vanaf de dag van de dagvaarding, 9 augustus 2010, tot de dag van volledige betaling,
5.2.veroordeelt Bureau Jeugdzorg Groningen in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op EUR 1.695,93 (duizend zeshonderdvijfennegentig euro en drieënnegentig cent),
5.3.verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mrs. M. Griffioen (voorzitter), D.A. Flinterman en
D.W.J. Vinkes en in het openbaar uitgesproken op 14 september 2011.