RECHTBANK GRONINGEN
Sector Bestuursrecht
meervoudige kamer
Uitspraak in het geschil tussen
[eiser], wonende te Noordlaren,
eiser,
gemachtigde: mr. P.M.F. Jansen, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand te Tilburg,
de Minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder,
gemachtigden: mr. I.M. Kops en R. Hendriks, beiden werkzaam bij verweerders ministerie.
Bij besluit van 12 maart 2010 heeft verweerder eiser meegedeeld dat hij in aanmerking komt voor afgifte van een PART-66-Aircraft Maintenance Licence (AML).
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 20 april 2010 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 26 juli 2010 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij brief van 30 augustus 2010 heeft eiser tegen dit besluit beroep bij de rechtbank ingesteld, voorzien van gronden.
Verweerder heeft bij brief van 29 september 2010 een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank gezonden.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser toegezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Afschriften van de gedingstukken zijn, voor zover niet door hen ingediend, aan partijen toegezonden.
Bij brief van 12 januari 2011 heeft eiser een reactie op het verweerschrift gegeven.
Het geschil is behandeld ter zitting van de rechtbank van 1 juli 2011. Eiser is daar verschenen, bijgestaan door mr. S. Lehmour, kantoorgenote van eisers gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Ter zitting heeft verweerder een aantal stukken overgelegd.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Overwegingen
1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser was tot 29 oktober 2008 in het bezit van een nationaal AML, dat hem de bevoegdheid gaf om op eigen verantwoordelijkheid, binnen de strekking van de afgegeven bevoegdheidsverklaring, onderhoud te verrichten aan in Nederland geregistreerde luchtvaartuigen en deze op persoonlijke titel vrij te geven. Het betrof hier een nationale AML, de zogenoemde JAR-66-AML. Sinds 28 september 2006 is een vergelijkbaar Europees document, het PART-66-AML, verplicht voor onderhoud aan vliegtuigen in de Europese Unie en daarbuiten met een maximaal startgewicht van 5700 kg of hoger. Sinds 28 september 2008 is dit certificaat verplicht voor onderhoud aan vliegtuigen met een maximaal startgewicht van 5700 kg of lager.
Met ingang van 29 oktober 2008 is de Regeling Bijzondere bevoegdverklaringen AML en PART-66-AML (de Regeling) van kracht. In artikel 8 van de Regeling is vastgesteld dat houders van een nationaal AML (JAR-66-AML) in aanmerking komen voor conversie naar een PART-66-AML.
Bij besluit van 24 oktober 2008 heeft verweerder eiser middels conversie in het bezit gesteld van een PART-66-AML, geldig tot 24 oktober 2013, die eiser een aantal gewijzigde bevoegdheden geeft om onderhoud aan vliegtuigen te verrichten, zoals vermeld in de bijlagen bij dit besluit.
Bij voornoemd besluit van 12 maart 2010 heeft verweerder eiser een nieuwe PART-66-AML verleend, geldig van 18 februari 2010 tot 18 februari 2015.
2. Eiser heeft naar voren gebracht dat hij, anders dan verweerder in het besluit van 12 maart 2010 heeft gesteld, niet heeft verzocht om een nieuwe conversie per 18 februari 2010. Bovendien is in de tweede PART-66-AML per 18 februari 2010 het aantal bevoegdheden verminderd. Meer in het bijzonder doelt eiser op een aantal type vliegtuigen en een groep van vliegtuigen (nr. 9), waarvoor hij niet langer de bevoegdheid heeft om onderhoudswerkzaamheden aan te verrichten en vrij te geven. Ook is op een aantal bevoegdheden de toevoeging “limited” vermeld, wat zijn bevoegdheden ten opzichte van de eerste PART-66-AML verder inperkt.
Eiser heeft zich verder op het standpunt gesteld dat, nu zijn nationale AML al in 2008 is omgezet naar een PART-66-AML, verweerder niet nogmaals per 18 februari 2010 een conversie kon toepassen. Uit de geldende regelingen blijkt namelijk niet dat bestaande PART-66-AML documenten die in 2008 zijn afgegeven, opnieuw behoorden te worden gewijzigd. Eiser is op de hoogte van het bestaan van een omzettingsrapport 2010 aan de hand waarvan de tweede conversie heeft plaatsgevonden, maar dit is volgens hem slechts bedoeld voor degenen die na februari 2010 hun nationale AML wensen om te zetten in een PART-66-AML. Eiser acht de gang van zaken dan ook strijdig met het rechtszekerheidsbeginsel.
Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij de zogenoemde VOT-opleiding heeft gevolgd en succesvol heeft afgerond. Deze opleiding zou volgens de omzettingtabel 2010 voldoende zijn om de beperkingen weg te nemen.
Daarnaast heeft verweerder volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom de zogenoemde “class C voor non large aircraft” in de verstrekte PART-66-AML ontbreekt. Dit geldt evenzeer voor het weglaten van een aantal type-ratings van vliegtuigen en de extra beperkingen die hem zijn opgelegd in categorie B2 , waarover eiser in zijn bezwaarschrift heeft geklaagd.
3. Verweerder heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat, hoewel de PART-66-AML
die op 24 oktober 2008 is afgegeven geldig was tot 24 oktober 2013, verweerder tussentijds altijd de mogelijkheid heeft een nieuw besluit te nemen. De nieuwe conversie in 2010 is ingegeven door de omstandigheid dat in de praktijk en naar aanleiding van geluiden uit de “branche” de oude conversie te veel gebreken vertoonde en daarom hersteld diende te worden. Verweerder heeft vervolgens erkend dat bij de tweede omzetting een aantal wijzigingen is opgetreden ten opzichte van de bestaande PART-66-AML van eiser. Verweerder bestrijdt echter dat deze wijzigingen kunnen worden aangemerkt als extra beperkingen vergeleken met de situatie ten tijde van de “oude” nationale AML of de eerste conversie. Volgens verweerder is dan ook geen sprake van strijdigheid met het rechtszekerheidsbeginsel.
Voor zover eiser heeft aangevoerd dat in de nieuwe PART-66-AML een aantal vliegtuigtypes ontbreekt, heeft verweerder opgemerkt dat nog slechts één vliegtuigtype in groep 9 valt, namelijk de Diamond D42 Thielert.
Voor zover eiser heeft gesteld dat hem extra beperkingen zijn opgelegd in categorie B2, blijft verweerder erbij dat eiser niet minder bevoegdheden heeft dan voorheen en dat, waar dit wel het geval zou zijn, hij kennelijk op grond van zijn oude bevoegdheden meer heeft gekregen dan waar hij oorspronkelijk recht op had.
Ten aanzien van eisers betoog dat categorie C op het PART-66-AML ontbreekt, heeft verweerder opgemerkt dat het opnemen van deze categorie alleen mogelijk is indien een PART 145 organisatie voor 28 september 2008 heeft voldaan aan de criteria van Base Maintenance als bedoeld in PART 145.A.30.(h)2. Aangezien eiser niet in dienst is van een PART 145 organisatie, komt hij volgens verweerder niet in aanmerking voor categorie C.
4. Tussen partijen is in de eerste plaats in geschil of verweerder op 12 maart 2010 kon overgaan tot verlening van PART-66-AML, onder de in dit document gestelde voorwaarden en beperkingen.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij het besluit van 24 oktober 2008 het nationale AML document heeft omgezet naar een PART-66-AML, geldig tot 24 oktober 2013.
Vervolgens heeft verweerder eiser bij het besluit van 12 maart 2010 het volgende meegedeeld:
“Op 18 februari 2010 heb ik van u een aanvraag ontvangen om in aanmerking te komen voor afgifte van een PART-66 Aircraft Maintenance Licence. In deze brief breng ik u op de hoogte van mijn besluit en geef ik in de motivering aan op grond waarvan dit besluit is genomen
(…)
Besluit
Uw aanvraag wordt toegewezen.
Motivering.
U voldoet aan de eisen voor de conversie van uw nationale bewijs van bevoegdheid voor vliegtuigonderhoudstechnicus en/of bedrijfsautorisatie naar een PART-66-AML. Over de achtergrond en grondslag van dit besluit is informatie beschikbaar op de website van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.
(…)
De conversietabellen met betrekking tot de bedrijfsautorisatie zijn niet beschikbaar op de website.
(…)
U bent nu houder van een bewijs van bevoegdheid PART-66-AML.
(…)
Het bewijs van bevoegdheid treft u hierbij aan.
(…)”
6. De rechtbank stelt voorts vast dat verweerder in het bestreden besluit - alsmede desgevraagd ter zitting - heeft erkend dat eiser, in tegenstelling tot wat in het besluit van 12 maart 2010 is vermeld, geen aanvraag heeft gedaan om in aanmerking te komen voor een (nieuwe) PART-66-AML. Verweerder heeft eiser ambtshalve een nieuwe PART-66-AML verleend.
7. Ter zitting hebben de gemachtigden van verweerder, in aanvulling op het bestreden besluit, uiteengezet dat gebleken was dat organisaties in de vliegtuigsector niet uit de voeten konden met de conversie van de nationale AML naar de PART-66-AML die in 2008 heeft plaatsgevonden. Daarom heeft verweerder besloten alle conversies uit 2008 opnieuw tegen het licht te houden. Bij deze operatie is verweerder gebleken dat met het in 2008 verstrekte PART-66-AML document in het geval van eiser te veel bevoegdheden waren toegekend. Uitgangspunt is volgens verweerder dat de bevoegdheden die bij de nationale AML waren toegekend geconverteerd zouden worden. Eiser heeft in de PART-66-AML uit 2008 teveel bevoegdheden gekregen ten opzichte van de nationale AML. Desgevraagd hebben de gemachtigden van verweerder ter zitting verklaard dat de regelgeving in die periode niet is gewijzigd, maar dat de uitwerking is veranderd.
Gevraagd naar de status van het besluit van 12 maart 2010 hebben de gemachtigden van verweerder ter zitting voorts verklaard dat dit een besluit is waarin de fouten, die met het besluit van 24 oktober 2008 zijn gemaakt, zijn hersteld.
8. De rechtbank stelt verder vast dat de gemachtigden van verweerder ter zitting geen uitsluitsel hebben kunnen geven op de vraag of het besluit van 24 oktober 2008 is ingetrokken.
9. De gedingstukken en het verhandelde ter zitting brengen rechtbank tot de conclusie dat aan het primaire besluit en het bestreden besluit essentiële motiveringsgebreken kleven. Verweerder heeft niet duidelijk kunnen maken of het besluit van 12 maart 2010 een herzieningsbesluit is van het besluit van 24 oktober 2008, dan wel een tweede opvolgend conversiebesluit, hetgeen mede van belang is voor het toetsingskader. Bovendien is niet gebleken dat het besluit van 24 oktober 2008 is ingetrokken. Daarmee is het onduidelijk wat de status is van het PART-66-AML van 12 maart 2010 en van het PART-66-AML dat op 24 oktober 2008 aan eiser is verstrekt en dat geldig is tot 24 december 2013.
10. Voorts heeft verweerder in het primaire, noch in het bestreden besluit, duidelijk gemaakt wat de juridische grondslag is van het besluit van 12 maart 2010. Weliswaar heeft verweerder in het bestreden besluit een wettelijk kader weergegeven en hebben de gemachtigden van verweerder ter zitting de Regeling bijzondere bevoegdheidsverklaringen AML en deel 66 en deel 145 van het Publicatieblad van de Europese Unie overgelegd, maar uit de toelichting die de gemachtigden ter zitting op deze regelingen hebben gegeven heeft de rechtbank niet kunnen opmaken aan welke wettelijke bepalingen en/of daaruit voortvloeiende regelingen verweerder heeft getoetst bij het tot stand komen van het besluit van 12 maart 2010. Evenmin kan de rechtbank, zonder nadere toelichting, de opmerking van de zijde van verweerder plaatsen dat in de regelgeving niets is veranderd ten opzichte van 2008. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat de gemachtigden ter zitting in dit verband hebben verklaard dat “het jammer is dat wij bepaalde stukken nu niet bij ons hebben”, wat er op duidt dat verweerder kennelijk een toetsingskader heeft gebruikt waarnaar in de gedingstukken niet is verwezen.
11. Ten slotte stelt de rechtbank vast dat de gemachtigden van verweerder ter zitting hebben verklaard dat de conversie van 24 december 2008 heeft plaatsgevonden in het kader van Europese wetgeving. Eiser heeft daarop naar voren gebracht dat in andere landen van de Europese Unie soepeler zou worden omgegaan met het omzetten van nationale AML documenten naar PART-66-AML documenten. Desgevraagd hebben de gemachtigden van verweerder verklaard dat ieder land zijn eigen methode heeft voor de conversieoperatie. De rechtbank gaat er van uit dat verweerder in het nieuw te nemen besluit zal ingaan op de door eiser betrokken stelling en de consequenties daarvan.
12. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven wegens motiveringsgebreken. De rechtbank zal dit besluit vernietigen en tevens, teneinde een einde te maken aan de gerezen onduidelijkheden ten aanzien van de PART-66-AML en met het oog op de rechtszekerheid, het besluit van 12 maart 2010 schorsen. Bovendien zal de rechtbank een voorlopige voorziening treffen, als bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), inhoudende dat aan het besluit van 24 oktober 2008 werking toekomt tot zes weken na het nieuwe besluit op het bezwaar van eiser van 20 april 2010. Bovendien zal de rechtbank verweerder een termijn van tien weken stellen voor het nemen van een nieuw besluit op bezwaar.
13. Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, dient ingevolge artikel 8:74, eerste lid, Awb te worden bepaald dat het door eiser betaalde griffierecht ad € 150,= door verweerder aan eiser dient te worden vergoed.
14. De rechtbank acht verder termen aanwezig verweerder op de voet van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken en bepaalt dat verweerder die kosten dient te vergoeden.
Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalt de rechtbank deze kosten op € 874,=, zoals nader aangegeven op een bij de uitspraak gevoegde bijlage.
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit van 26 juli 2010 gegrond;
- schorst het besluit van 12 maart 2010;
- vernietigt dat besluit en bepaalt dat verweerder ter zake binnen tien weken na de dag van verzending van deze uitspraak opnieuw op het bezwaar dient te beslissen, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- treft de voorlopige voorziening dat aan het besluit van 24 oktober 2008 werking toekomt tot zes weken na de dag van verzending van het nieuw te nemen besluit op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder eiser het griffierecht ad € 150,= vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, welke zijn vastgesteld op € 874,= en bepaalt dat verweerder deze kosten aan eiser dient te betalen.
Aldus gegeven door mr. D.M. Schuiling, voorzitter, mr. E. Gottschal en mr. P. Mendelts, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.H. Pot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 augustus 2011.
w.g. de griffier, w.g. de voorzitter,
De rechtbank wijst er op dat partijen en andere belanghebbenden binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak daartegen hoger beroep kunnen instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage.