ECLI:NL:RBGRO:2011:BR7051

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
7 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18-630652-10
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in brandstichtingszaak met onvoldoende bewijs en onduidelijkheid over de brandduur

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 7 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van brandstichting. De verdachte, geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] en thans preventief gedetineerd, werd ervan verdacht opzettelijk brand te hebben gesticht in een houten garage/schuur in de gemeente Stadskanaal op 21 november 2010. De aanklacht omvatte het gebruik van thinner, een brandversnellend middel, en het in gevaar brengen van omwonenden, waaronder kinderen.

De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen. De belangrijkste bewijsmiddelen waren videobeelden waarop de verdachte te zien was met een fles thinner, maar de verdediging betoogde dat deze beelden niet als bewijs mochten worden gebruikt omdat ze in strijd met de wet waren verkregen. Bovendien werd gesteld dat de beelden slechts aantoonden dat de verdachte een uur voor de brand in de buurt was, wat niet voldoende was om zijn betrokkenheid bij de brand te bewijzen.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte schuldig te verklaren. De verklaringen van de verdachte, hoewel wisselend, werden niet als bewijswaardevol beschouwd. Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) over de brandduur was niet deugdelijk onderbouwd en liet ruimte voor andere verklaringen. De rechtbank oordeelde dat de brand mogelijk kort voor de eerste melding was ontstaan, waardoor de aanwezigheid van de verdachte in de buurt niet als bewijs voor zijn schuld kon worden gebruikt.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend was bewezen dat hij de brand had gesticht. De benadeelde partijen, die zich in het proces hadden gevoegd, werden in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank bepaalde dat ieder de eigen kosten zou dragen.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/630652-10 (promis)
datum uitspraak: 7 september 2011
op tegenspraak
raadsman: mr. J.M. Keizer
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gedetineerd in de P.I. Noord – De Grittenborgh, Kinholtsweg 7 te Hoogeveen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 maart 2011, 23 mei 2011 en 1 september 2011.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij
in de gemeente Stadskanaal,
op of omstreeks 21 november 2010,
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/bij een (houten) garage/schuur,
staande achter/bij de woning [straat] [nummer a] te [pleegplaats],
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een of meermalen thinner,
in elk geval een brandversnellend middel, op/aan/bij die houten garage/schuur
gesprenkeld of gebracht en/of (vervolgens) (open) vuur in aanraking gebracht
met die houten garage/schuur, althans met (een) brandbare stof(fen) en/of die
thinner, althans die/dat brandversnellende middel(en),
waardoor brand in en/of aan die houten garage/schuur is ontstaan en/of (het)
vuur is overgeslagen naar
de/een belendende houten garage/schuur van perceel [straat] [nummer b] en/of
naar de/een belendende houten garage/schuur van perceel [straat] [nummer c],
tengevolge waarvan
- die garage/schuur staande achter/bij [straat] [nummer a] en/of de daarin
aanwezige goederen zijn verbrand en/of een schutting staande op perceel
[straat] [nummer a] geheel of gedeeltelijk is verbrand en/of alle, althans
een aantal, ruiten aan de achterzijde van die woning [straat] [nummer a] zijn
gebarsten en/of de boeidelen en/of de dakgoot aan de achterzijde van die
woning (deels) zijn weggesmolten en/of
- die belendende houten garage(s)/schu(u)r(en) van perceel [straat] [nummer b]
en/of [straat] [nummer c] en/of daarin aanwezige goederen deels zijn/is
verbrand
en/of
- een of meer ruiten aan de achterzijde van perceel [straat] [nummer c] zijn
gebarsten,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die houten garage(s)/schu(u)r(en) van de
perce(e)l(en) [straat] [nummer a] en/of [straat] [nummer c] en/of [straat]
[nummer b] en/of die woning(en) [straat] [nummer a] en/of [straat] [nummer c] en/of de
daarin aanwezige goederen en/of die schutting
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de in die
woning [straat] [nummer a] aanwezige bewoners, waaronder een of meer kinderen,
te duchten was.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Er is een houten garage helemaal afgebrand, de brand is overgeslagen naar de garage van de buren, er zijn boeidelen van belendende woningen aangetast en er zijn ruiten gesprongen. Er was dan ook sprake van levensgevaar voor in de woningen aanwezige gezinnen met kinderen. Er zijn videobeelden van de gang achter de woningen waarop verdachte te zien is. Hij loopt drie maal door het beeld met een witte fles thinner in zijn handen. Eén van de brandmonsters kan afkomstig zijn van de thinner die verdachte in zijn schuur had staan. De verklaringen van verdachte zijn steeds anders. Hij heeft geen goede verklaring voor het in zijn handen hebben van een fles thinner. De laatste keer dat hij in beeld loopt is om 4:32 uur, een uur voordat men wakker wordt van de brand. De conclusie van het brandtechnisch onderzoek is dat het het meest waarschijnlijk is dat de brand is ontstaan door menselijk handelen en dat het mogelijk is dat de brand een uur voor de ontdekking ervan al is ontstaan. Deze conclusie ondersteunt het standpunt dat verdachte degene moet zijn die schuldig is aan de brandstichting. De brand staat niet op zichzelf. Er zijn vele branden gesticht, waarbij opvalt dat dit branden zijn bij mensen waar verdachte iets tegen heeft. Ook de match van verlof en ziekte van verdachte op zijn werk met de branden sterkt de overtuiging. Het was een ernstige brand met veel gevaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde. Er is onvoldoende bewijs voorhanden. Het belangrijkste bewijs dat voorhanden is, zijn de videobeelden. Deze mogen naar de mening van de verdediging niet voor het bewijs worden gebruikt omdat zij in strijd met de wet verkregen zijn. De beelden kunnen bovendien niet bijdragen aan een bewezenverklaring omdat ze slechts aantonen dat verdachte een uur voor de ontdekking van de brand in de buurt van de plaats van de brand was. Verdachte heeft daar een goede verklaring voor. Zijn verklaring wordt ondersteund door andere informatie in het dossier. Dat verdachte zich heeft vergist in het tijdstip dat hij naar buiten ging is niet verwonderlijk. Hij was soms aan het internetten of tv aan het kijken en viel dan weer in slaap. Hij heeft niet op de klok gekeken. Zijn verklaring wordt bovendien bevestigd door de verklaring van zijn vrouw die verdachte heeft horen zeggen dat hij nog buiten was geweest voor de brand omdat hij iets had gehoord, en door de verklaring van de buurman, bij wie inderdaad een verkeersbord in de tuin is aangetroffen. Verdachte was ook op de hoogte van het aanwezig zijn van een camera bij [betrokkene]. Het is daarom onaannemelijk dat verdachte juist op die plek brand zou stichten.
Daar komt nog bij dat slechts één van de twee genomen brandmonsters wat samenstelling betreft mogelijk overeenkomt met de thinner die bij verdachte in beslag is genomen. Het andere monster is niet afkomstig van de thinner van verdachte.
In de tenlastelegging wordt beschreven dat verdachte brandversnellend middel heeft gesprenkeld bij de houten schuur en vervolgens open vuur hiermee in aanraking heeft gebracht. Dat onderdeel valt op geen enkele manier te bewijzen.
Los van het voorgaande heeft de verdediging betoogd dat van levensgevaar geen sprake is geweest. De schuur stond niet rechtstreeks in verbinding met de woning. De in de woning aanwezige personen zijn niet daadwerkelijk in gevaar geweest.
Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) over de tijdsduur van de brand is wat conclusie betreft niet deugdelijk onderbouwd en gebaseerd op aannames en veronderstellingen. De rapporteur weet niet of de brand zich snel of langzaam heeft ontwikkeld nu hij uit het strafdossier niet kan afleiden of de houten wand van de schuur of de spullen in de schuur eerst vlam hebben gevat. Als verdachte al de brand zou hebben aangestoken, dan moet eerst de houten wand vlam hebben gevat, zo is het immers ten laste gelegd en er is geen enkele aanwijzing dat verdachte eerst in het schuurtje is geweest om brand te stichten. Uitgaande van de conclusies van de rapporteur is het dan aannemelijker dat de brand 10 minuten heeft geduurd, zodat verdachte niet ten tijde van het ontstaan van de brand op de plaats delict gesitueerd kan worden.
Beoordeling
De rechtbank overweegt het volgende.
Op de camerabeelden is te zien dat in de nacht van 20 op 21 november 2010 een man drie maal heen en weer loopt in de gang achter de woningen aan de [straat] te [pleegplaats]. Uit onderzoek van het NFI is gebleken dat dit is geweest tussen 4:07 uur en 4:32 uur. Verdachte heeft zichzelf herkend op de beelden. Hij heeft erkend dat hij een fles thinner in zijn handen had. Verdachte heeft wisselende verklaringen afgelegd over het tijdstip waarop hij buiten is geweest. Dat verdachte niet van meet af aan gehele openheid van zaken heeft gegeven over dit tijdstip is opmerkelijk, maar heeft op zichzelf geen bewijswaarde. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor het feit dat hij midden in de nacht in de gang achter zijn woning loopt met een fles thinner in zijn hand, welke verklaring niet zonder meer als onaannemelijk terzijde kan worden gesteld.
Uit onderzoek van het NFI naar de beide brandmonsters die bij de afgebrande houten schuur zijn genomen, is gebleken dat slechts één van deze monsters qua samenstelling overeenkomsten vertoont met de bij verdachte in beslag genomen thinner. Het NFI concludeert dat het mogelijk is dat de vluchtige stoffen in dit brandmonster afkomstig zijn van een thinner met een samenstelling als de bij verdachte in zijn schuur aangetroffen thinner. Er is geen aanwijzing dat het andere brandmonster afkomstig is van de thinner van verdachte. Het dossier bevat naar het oordeel van de rechtbank voorts geen duidelijke aanwijzingen voor de aanname dat de brand daadwerkelijk met thinner is gesticht. Al met al constateert de rechtbank dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om als vaststaand aan te nemen dat de brand is gesticht met de bij verdachte in zijn schuur aangetroffen thinner.
Verdachte is op basis van de camerabeelden als laatste om 4:32 uur te situeren in de buurt van de afgebrande schuur. De eerste brandmelding is om 5:36 uur ontvangen bij de hulpverleningsdienst. Om meer duidelijkheid te verkrijgen over het tijdstip en de wijze van ontstaan van de brand en het verloop van de brand tot de komst van de brandweer, heeft de rechtbank bij vonnis van 6 juni 2011 het onderzoek heropend om het NFI nader onderzoek te laten doen. Het NFI heeft naar aanleiding hiervan gerapporteerd dat het goed mogelijk is dat de brand, vanaf het ontstaan totdat deze door de getuigen werd opgemerkt, een uur heeft gewoed. Er zijn volgens het NFI-rapport twee mogelijkheden voor de duur van de brand, afhankelijk van de locatie van de thinner. Het kan zo zijn dat eerst de houten wand van de schuur vlam heeft gevat, in welk geval het waarschijnlijk is dat de ontwikkelingsfase van de brand minder dan 45 minuten is geweest. Het kan ook zo zijn dat eerst het brandbaar materiaal in de schuur vlam heeft gevat, in welk geval deze fase van de brand waarschijnlijk tussen de circa 10 en 45 minuten heeft geduurd. Wat de daadwerkelijke duur van de ontwikkelingsfase in dit geval is geweest, is onbekend en afhankelijk van allerlei (onbekend gebleven en voor een belangrijk deel niet meer te achterhalen) factoren, zoals de inrichting van de schuur, de aard van het materiaal in de schuur, de ventilatie en dergelijke. Voorts is niet goed in te schatten hoe lang de brandperiode heeft geduurd, maar mogelijk is dit 15 minuten geweest, zo rapporteert het NFI. Uit het rapport valt naar het oordeel van de rechtbank af te leiden dat de brand een uur gewoed kan hebben voor deze werd opgemerkt en gemeld. Het is dus allerminst zeker dat de brand al is ontstaan om, op zijn laatst, 4:32 uur. De conclusie van het NFI sluit geenszins de mogelijkheid uit dat de brand kort voor het tijdstip van de melding bij de hulpverleningsdienst is ontstaan. De aanwezigheid van verdachte in de buurt van de brandhaard ruim een uur voor de eerste brandmelding levert in dat geval geen betrouwbaar bewijs voor (strafbare) betrokkenheid bij de brand.
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat er weliswaar ernstige bezwaren tegen verdachte bestaan en dat verdachte daar door zijn wisselende verklaringen een bijdrage aan heeft geleverd, maar dat niet vaststaat en dus niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte degene is geweest die onderhavige brand heeft gesticht. Bovengenoemde omstandigheden en conclusies sluiten immers een andere gang van zaken, waarin verdachte geen rol speelt, niet voldoende uit. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het hem ten laste gelegde.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Als benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd [benadeelde a], [benadeelde b], en [benadeelde c], allen wonende te [pleegplaats].
De benadeelde partijen hebben schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen gedeeltelijk tot een bedrag van
€ 300,-- zullen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vorderingen moeten worden afgewezen dan wel niet-ontvankelijk moeten verklaard nu hij heeft gepleit voor vrijspraak. De vorderingen zijn bovendien te summier onderbouwd, er blijkt onvoldoende waar het causale verband uit bestaat. Mocht de rechtbank tot bewezenverklaring komen, dan dienen de vorderingen te worden gematigd en slechts te worden toegewezen tot een bedrag van € 150,--.
Beoordeling
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het hem ten laste gelegde en zal daarom bepalen dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk zijn.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde a], [benadeelde b], en [benadeelde c], allen wonende te [pleegplaats], in de vorderingen niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, F. Sijens en K.K. Lindenberg,
in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Baren, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 september 2011.