ECLI:NL:RBGRO:2011:BR6678

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
1 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18-670086-11
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afpersing en diefstal met geweld door een 16-jarige in vereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 1 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1987, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afpersing en diefstal. De feiten vonden plaats in de periode van 8 tot en met 9 februari 2011 in de gemeente Groningen. De verdachte heeft samen met een mededader geprobeerd om een geldbedrag van 34.000 euro af te persen van de benadeelde, door middel van bedreiging met geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn mededader zich intimiderend hebben gedragen en bedreigende woorden hebben geuit, wat heeft geleid tot een angstige situatie voor de benadeelde en zijn familie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden.

Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal door het gebruik van een valse pinpas van de moeder van een 16-jarige jongen, de stiefzoon van de benadeelde. Met deze pinpas heeft de verdachte geld van de bankrekening van de benadeelde en zijn echtgenote afgehaald, wat heeft geleid tot financiële problemen voor hen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van 1.600 euro, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft de verdachte verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de rol van de verdachte in de gepleegde feiten. De verdachte heeft gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht, wat de rechtbank als een negatieve factor heeft meegewogen in de beoordeling van zijn strafbaarheid.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670086-11 (promis)
datum uitspraak: 1 september 2011
op tegenspraak
raadsman: mr. V.P.J. Tuma
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
wonende te [woonplaats]
thans preventief gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 mei 2011 en 18 augustus 2011.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij
in of omstreeks de periode van 8 februari 2011 tot en met 9 februari 2011
in de gemeente Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld een of meer personen, te weten [benadeelde 1] en/of [betrokkene 1], te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag van 34.000 euro,
althans hoeveelheden of een hoeveelheid een geld, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1], in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
met dat oogmerk met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, aan die
[benadeelde 1] en/of die [betrokkene 1] en/of een persoon, genaamd [betrokkene 2] en/of
een persoon, genaamd [betrokkene 3], heeft medegedeeld
- dat [betrokkene 2], zijnde de/een (stief)zoon van genoemde [benadeelde 1], geld van hem/hen,
verdachte en/of verdachtes mededader(s), had geleend en dat hij/zij, verdachte
en/of verdachtes mededader(s), dat nu terug wilde(n) hebben, en/of
- dat als [betrokkene 2] gaat liegen dat het niet waar is dan heeft hij een groot
probleem, en/of
- dat er bij hem/hen, verdachte en/of verdachtes mededader(s), thuis ook nog
wat personen waren die geld kregen en/of dat deze personen helemaal klaar
waren met [betrokkene 2] en dat hij/zij, verdachte en/of verdachtes mededader(s), deze
personen nog maar net tegen kon(den) houden omdat deze jongens [betrokkene 2] wel wat
aan wilden doen, en/of
- dat wanneer de scooter - hiermee doelend op een scooter die door genoemde
[betrokkene 2] zou zijn geleend van ene [eigenaar scooter] - weg zou zijn hij, die [betrokkene 2], een kogel in zijn hoofd zou krijgen, en/of
- ik doe nooit wat voor de rechter af en/of
- dat je (die [betrokkene 2]) in de kofferbak tussen vier plankjes of in een houten
kistje belandt,
althans (telkens) woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
daarbij intimiderend en/of agressief gedrag tegenover die [benadeelde 1] en/of die
[betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] ten toon
hebben/heeft gespreid,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij
in of omstreeks de periode van 8 februari 2011 tot en met 9 februari 2011
in de gemeente Groningen
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een
valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige
kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde 1] en/of [betrokkene 1] te bewegen tot de afgifte van een geldbedrag van 34.000 euro, althans
enig geldbedrag, in elk geval van enig goed, en/of tot het aangaan van een of
meer schulden,
met vorenomscheven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk
en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid met een of meer van zijn
mededader(s), althans alleen,
aan die [benadeelde 1] en/of die [betrokkene 1] en/of een persoon, genaamd [betrokkene 2] en/of een persoon, genaamd [betrokkene 3], heeft medegedeeld
- dat [betrokkene 2], zijnde de/een (stief)zoon van genoemde [benadeelde 1], geld van hem/hen,
verdachte en/of verdachtes mededader(s), had geleend en dat hij/zij, verdachte
en/of verdachtes mededader(s), dat nu terug wilde(n) hebben, en/of
- dat er bij hem/hen, verdachte en/of verdachtes mededader(s), thuis ook nog
wat personen waren die geld kregen en/of dat deze personen helemaal klaar
waren met [betrokkene 2] en dat hij/zij, verdachte en/of verdachtes mededader(s), deze
personen nog maar net tegen kon(den) houden omdat deze jongens [betrokkene 2] wel wat
aan wilden doen, en/of
- dat [betrokkene 2] een scooter van [eigenaar scooter] geleend zou hebben,
althans (tekens) woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 326 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij
in of omstreeks de periode van 10 januari 2011 tot en met 16 januari 2011
in de gemeente(n) Rotterdam en/of Groningen en/of elders in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen,
althans eenmaal, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een
of meer geld- en/of betaalautomaten heeft weggenomen hoeveelheden of een
hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich (telkens) de toegang tot de
plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen
goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een
valse sleutel nl. een onrechtmatig verkregen, althans een onbevoegd gebruikte,
pinpas met bijbehorende pincode;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat met betrekking tot feit 1 afpersing niet bewezen kan worden. Met name voor het bestandsdeel “bedreiging met geweld” is onvoldoende bewijs. Het grootste gedeelte van de gebezigde woorden vormt geen bedreiging zoals bedoeld in artikel 317 Wetboek van Strafrecht. Hetgeen met betrekking tot de scooter is gezegd – 4e gedachtestreepje – is weliswaar bedreigend, maar slaat niet op het terugkrijgen van het verschuldigde geld en kan daarom niet voor de bewezenverklaring worden gebruikt. De woorden “dat je (die [betrokkene 2]) in de kofferbak tussen vier plankjes of in een houten kistje belandt” zijn niet in de verklaring van aangever [benadeelde 1] terug te vinden, zodat eraan moet worden getwijfeld of deze woorden daadwerkelijk gebezigd zijn. Verdachte moet daarom van het primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Dit geldt ook voor het subsidiair ten laste gelegde. De geldende jurisprudentie vereist dat, wil er sprake zijn van oplichting, iemand zijn normale verstandelijke vermogens dient te gebruiken. Uit het dossier blijkt niet dat bij [betrokkene 2] sprake is van een verstandelijke beperking, terwijl uit de verklaring van [betrokkene 2] bij de rechter-commissaris naar voren komt dat er verschillende momenten zijn geweest waarop bij hem een belletje had moeten rinkelen. Bovendien ziet [betrokkene 2] het zelf ook niet als oplichting.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van wederrechtelijke toe-eigening, gelet op de verklaring van [betrokkene 2] en de verklaring van [benadeelde 1] dat zijn vrouw [benadeelde 2] € 12.500,- had overgemaakt omdat zij de vriendenkring van [betrokkene 2], kansarme jongens, wilde helpen. Verdachte moet van feit 2 worden vrijgesproken.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
(ten aanzien van feit 1)
Een proces-verbaal d.d. 10 februari 2011, opgenomen op pagina 108 t/m 117 van dossier nr. PL01KE/2011013916 d.d. 28 maart 2011, inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde 1], zakelijk weergegeven:
(p 113) Dinsdag 8 februari kwamen [bijnaam medeverdachte] en [bijnaam verdachte] aan de deur.
(p 114) Ik ben samen met [bijnaam medeverdachte], [bijnaam verdachte] en [betrokkene 3] naar café [naam café] gegaan. Dit café ligt schuin tegenover de [straatnaam].
[bijnaam medeverdachte] en [bijnaam verdachte] vertelden dat [betrokkene 2] geld van ze had geleend en dat ze dat nu terug wilden hebben. [bijnaam verdachte] vertelde dat hij 7.000 euro kreeg en [bijnaam medeverdachte] vertelde dat hij 27.000 euro kreeg.
Vervolgens hoorde ik [bijnaam medeverdachte] het volgende zeggen "als [betrokkene 2] gaat liegen dat het niet waar is dan heeft hij een groot probleem".
Vervolgens vertelde [bijnaam medeverdachte] dat er thuis ook nog wat personen waren die geld kregen. [bijnaam medeverdachte] vertelde dat deze jongens helemaal klaar waren met [betrokkene 2] en dat hij ze nog maar net tegen kon houden, dit omdat deze jongens [betrokkene 2] wel wat aan wilde doen. [betrokkene 2] zou van [eigenaar scooter] een scooter ter waarde van 3000 euro hebben geleend. Ik hoorde dat [bijnaam medeverdachte] zei "als die scooter weg is krijg je een kogel in je hoofd.”
(p 115) De volgende dag … ben ik samen met [betrokkene 3] en mijn schoonvader naar het café gelopen. Ik hoorde dat [bijnaam verdachte] zei “ik doe nooit wat voor de rechter”. Ik zag dat [bijnaam medeverdachte] in zijn eigen taal [bijnaam verdachte] tot kalmte maande.
Een proces-verbaal d.d. 12 februari 2011, opgenomen op pagina 121 t/m 131 van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
(p 122) Ik woon aan de [adres].
(p 127) Op 8 februari 2011 werd ik door mijn stiefvader aangesproken. Er waren twee mannen aan de deur geweest, [bijnaam medeverdachte] en [bijnaam verdachte]. Ik wist dat dit [medeverdachte] en [verdachte] waren.
(p 129) Vervolgens hoorde ik dat [verdachte] tegen mij zei "je kunt maar vast een kistje kopen."
Ik hoorde dat [medeverdachte] zei "je zal in de kofferbak belanden" en "dat als het niet goed kwam met de scooter hij mij wel neer zou knallen voordat hij neergeknald zou worden."
Door [medeverdachte] en [verdachte] werd duidelijk gemaakt dat er snel betaald moest worden.
Een proces-verbaal d.d. 12 februari 2011, opgenomen op pagina 132 t/m 139 van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
(p 133) Mijn schoonzoon [benadeelde 1] en kleinzoon [betrokkene 2] wonen op de [straatnaam] in Groningen. Op 8 februari 2011 zag ik dat er twee donkere jongens bij [benadeelde 1] voor
(p 134) de deur stonden. De eerste jongen stelde zich voor als [bijnaam medeverdachte]. Ik weet dat het broers van elkaar zijn.
(p 135) Het kwam er volgens mij op neer dat [betrokkene 2] ongeveer 50.000 euro schuld bij diverse personen had. Ik hoorde dat [bijnaam medeverdachte] zei " als A het geld niet krijgt dan stopt hij je in de kofferbak." Ik hoorde dat [bijnaam medeverdachte] zei " B stopt je in een houten kistje" en “als C zijn geld niet krijgt dan heb je een kogel door je kop.”
(p 137) Ik vond dat de situatie heel erg bedreigend was. Ergens in het gesprek ging het ook over een scooter. Ik hoorde dat [bijnaam medeverdachte] met echte stemverheffing sprak en dat hij heel erg kwaad was. In het hele gesprek beaamde de broer van [bijnaam medeverdachte] alles.
(p 138) De volgende dag, 9 februari 2011, zijn [benadeelde 1], [betrokkene 3] en ik naar het café gegaan. Ik hoorde de broer van [bijnaam medeverdachte] zeggen “ik krijg mijn geld wel en ik ga dat niet regelen via de rechter.”
Een proces-verbaal d.d. 11 februari 2011, opgenomen op pagina 144 t/m 150 van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
(p 145) Ik ben de buurman van [benadeelde 1], wonende aan de [straatnaam].
(p 146) Op 8 februari staan er twee getinte jongens voor de deur. De eerste jongen noemde zich [bijnaam medeverdachte]. De tweede jongen noemde zich [bijnaam verdachte]. Ze spraken elkaar aan alsof ze broertjes van elkaar waren. Beide mannen verklaarden dat ze nog geld van [betrokkene 2] kregen. Na wat aandringen begreep ik dat [bijnaam medeverdachte] 1000 euro had geleend aan [betrokkene 2] en [bijnaam verdachte] had 700 euro geleend aan [betrokkene 2].
(p 147) Vervolgens hoorde ik [bijnaam medeverdachte] zeggen "het is geen 1000 euro maar 23000 euro".
(p 148) Hierop zegt [bijnaam verdachte] het is geen 700 euro maar 7000 euro”.
Vervolgens werd mij verteld dat we een groot probleem hadden.
Ik hoorde dat [bijnaam medeverdachte] zei "ik heb thuis allemaal mannen zitten, die niet zo mild zijn als ik. Ik begreep hieruit dat er nog meer schuldeisers waren, en dat daar slechte jongens tussen zaten, dat werd mij wel duidelijk gemaakt. In mijn perceptie wilden deze mannen alles doen om het geld te krijgen, en er alles voor over te hebben om dit doel te bereiken. Wel was duidelijk dat ze ons iets aan wilden doen als er niet betaald werd.
(p 149) Ik hoorde dat [bijnaam medeverdachte] zei: “Je belandt in de kofferbak, tussen vier plankjes”.
Vervolgens kwam er een scooter ter sprake van personage C. Ik begreep van [bijnaam medeverdachte] dat [betrokkene 2] deze scooter in zijn bezit had gehad en deze personage C ([eigenaar scooter]) helemaal over de rooie zou gaan. Het bedrag liep op naar 40000 euro. Ik zag dat [bijnaam medeverdachte] erg intimiderend was naar [betrokkene 2]. Ik had het gevoel dat de situatie levensbedreigend was.
Een proces-verbaal d.d. 14 februari 2011, opgenomen op pagina 151 t/m 155 van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 3], zakelijk weergegeven:
(p 152) Op 9 februari zijn we omstreeks 17:00 uur naar café [naam café] gegaan.
(p 153) Ik hoorde [bijnaam verdachte] zeggen "ik heb niks met rechters ik los mijn zaken zelf wel op".
Een proces-verbaal d.d. 9 februari 2011, opgenomen op pagina 161 t/m 163 van voormeld dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2], zakelijk weergegeven:
(p 161) Wij verbalisanten hadden de informatie ontvangen dat er op woensdag 9 februari 2011 te 17:00 uur een tweede contact zou plaatsvinden tussen de aangever/benadeelde [benadeelde 1] en de twee personen welke zich uit zouden geven als "[medeverdachte]" en "[verdachte]".
Op woensdag 9 februari 2011 omstreeks 16:45 uur liepen wij, verbalisanten over de [straatnaam] en zagen ter hoogte van het eetcafé [naam café] twee getinte jongens staan, die voorddurend om zich heen keken.
(p 162) Op woensdag 9 februari 2011 omstreeks 17:00 uur zag ik verbalisant [verbalisant 2] dat de aangever/benadeelde [benadeelde 1] met twee andere personen het eetcafé [naam café] naar binnen ging. Ik verbalisant [verbalisant 2] ben achter hen aangelopen en ben ook het eetcafé binnengegaan.
Ik verbalisant [verbalisant 2] heb achterin het eetcafé [naam café] plaatsgenomen en had goed zicht op de aangever/benadeelde en de personen die bij hem waren.
Op een gegeven moment zag ik verbalisant [verbalisant 2] dat de twee lichtgetinte jongens die kort hiervoor voor het eetcafe [naam café] stonden binnen kwamen.
Ik verbalisant [verbalisant 2] zag dat de twee lichtgetinte jongens aangever/benadeelde en de andere personen een hand gaven en vervolgens bij deze personen aan tafel gingen zitten.
Ik verbalisant [verbalisant 1] ben vervolgens ook het eetcafé [naam café] binnengegaan en zag dat bovengenoemde personen samen met twee lichtgetinte jongens aan tafel zaten.
Wij verbalisanten konden het gesprek niet geheel goed volgen. Op een gegeven moment zagen en hoorden wij verbalisanten dat er met stemverheffing werd gesproken en dat de getinte jongens naast de personen aan tafel gingen staan, kennelijk om intimiderend over te komen.
Wij verbalisanten hebben vervolgens de signalementen van de onbekende getinte jongens doorgegeven aan de overige teamleden die zich in de nabije omgeving ophielden.
Gezien de voornoemde feiten en omstandigheden kon worden aangenomen dat deze twee lichtgetinte jongens de door aangever bedoelde verdachten waren van de eerdere bedreiging.
(ten aanzien van feit 2)
Een proces-verbaal d.d. 10 februari 2011, opgenomen op pagina 108 t/m 117 van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van aangever [benadeelde 1], zakelijk weergegeven:
(p 111) Op 16 januari zag ik dat vanaf 10 januari in een rap tempo geld van onze rekening was afgehaald. In totaal zag ik dat er een bedrag van 15.300 euro van onze rekening was afgehaald. Ik wist niet waar [betrokkene 2] was, en doordat ik op de rekening zag dat er geld gepind was in Rotterdam, had ik sterk het vermoeden dat [betrokkene 2] daar was. Ik zei tegen [betrokkene 2] dat ik hem wel op wilde halen. [betrokkene 2] vertelde mij dat hij in Schiedam was.
(p 112) Ik ben gaan rijden en omstreeks 19:15 uur was ik op de plaats van bestemming. Omstreeks 20:00 uur heb ik [betrokkene 2] gebeld. Hij vertelde mij dat zijn vrienden zijn pinpas nog hadden.
Een proces-verbaal, inhoudende de verklaring van [benadeelde 1] bij de rechter-commissaris op 26 juli 2011, zakelijk weergegeven:
[benadeelde 2] heeft pas 13 en ik pas 12.
Een proces-verbaal d.d. 12 februari 2011, opgenomen op pagina 121 t/m 131 van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van getuige [betrokkene 2], zakelijk weergegeven:
(p 122) Ik ben 16 jaar oud.
(p 124) Op een gegeven moment werd ik door [verdachte] onder druk gezet. Hij wilde dat ik de gegevens van het internetbankieren bekend maakte. Hierop heb ik mijn bankpas en alle gegevens overhandigd aan [verdachte].
(p 125) Op een gegeven moment werd ik door [verdachte] uitgenodigd om mee te gaan naar Rotterdam. [verdachte] had op dat moment de pincode van mijn moeders bankpas.
(p 126) In Rotterdam zijn we naar een nachtclub gegaan. Ik ben achtergebleven in de auto, want ik mocht de club niet in. Vervolgens ben ik in slaap gevallen in de auto.
Ik zag dat mijn stiefvader [benadeelde 1] had gebeld. We hebben afgesproken dat ik opgehaald zou worden uit Schiedam. Het vervelende was dat ik mijn bankpas nog niet terug had, die had [verdachte] nog steeds.
Een schriftelijk stuk, te weten een overzicht van pintransacties betreffende de bankrekening van [benadeelde 2] en [benadeelde 1], los opgenomen in voormeld dossier, zakelijk weergegeven:
Datum Naam/Omschrijving Af Bij Bedrag Mededelingen
18-1-2011 15-01-11 17:27 betaalautomaat Af 300 Rotterdam 013
18-1-2011 15-01-11 17:26 betaalautomaat Af 300 Rotterdam 013
17-1-2011 Rotterdam Af 200 pasvolgnr 013 16-01-2011 02:11
17-1-2011 Rotterdam Af 200 pasvolgnr 013 16-01-2011 02:12
17-1-2011 Rotterdam Af 200 pasvolgnr 013 16-01-2011 02:08
17-1-2011 Rotterdam Af 200 pasvolgnr 013 16-01-2011 01:32
17-1-2011 Rotterdam Af 200 pasvolgnr 013 16-01-2011 02:10
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Met betrekking tot feit 1 acht de rechtbank op grond van bovenvermelde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met zijn broer heeft schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing, het primair ten laste gelegde. Uit de bewijsmiddelen is genoegzaam gebleken dat verdachte en/of zijn broer de in de tenlastelegging opgenomen woorden hebben gebezigd en dat zij zich daarbij intimiderend en/of agressief hebben gedragen. De rechtbank acht de door verdachten geuite woorden bedreigend in de zin van artikel 317 Wetboek van Strafrecht. Alle in de tenlastelegging opgenomen door verdachten geuite woorden zijn terug te vinden in de verklaringen en hebben bijgedragen aan de bedreigende sfeer. Deze woorden waren bedoeld om [benadeelde 1] te bewegen geld af te geven aan verdachten.
De rechtbank acht daarbij voorts redengevend dat verbalisanten vlak voorafgaand aan de aanhouding van verdachte aanwezig waren in het café [naam café] en daarbij getuige zijn geweest van het gesprek waarover aangever en getuigen [betrokkene 1] en [betrokkene 3] hebben verklaard. Tevens hecht de rechtbank in dit verband betekenis aan het feit dat verdachte, geconfronteerd met de bewijsmiddelen, die zeer sterk vragen om een verklaring van zijn kant, ervoor heeft gekozen zich te beroepen op zijn zwijgrecht.
Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beziend, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en/of zijn mededaders op het moment dat zij met [betrokkene 2] in Rotterdam verbleven, in het bezit waren van de pinpas van de moeder van [betrokkene 2]. De verklaring van [betrokkene 2] hieromtrent wordt ondersteund door de verklaring van zijn stiefvader. De rechtbank gaat uit van de verklaring van [betrokkene 2], die verklaard heeft dat hij de pinpas en pincode heeft afgegeven aan verdachte en zijn mededaders, dat laatstgenoemden in Rotterdam nog steeds deze pas in bezit hadden en voorts dat uit de bankafschriften van de rekening van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] blijkt dat er in Rotterdam daadwerkelijk is gepind. Met deze pinpas, waarvan verdachte en zijn mededaders onbevoegd – immers, zij hadden daartoe geen (voorafgaande) toestemming van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] – gebruik maakten, is in Rotterdam zeven keer geld van de rekening van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] afgehaald. Dat geld behoorde niet toe aan verdachte of zijn mededaders. Daarmee is sprake van wederrechtelijke toe-eigening. De overtuiging van de rechtbank dat verdachte feit 2 heeft begaan wordt nog eens versterkt door de omstandigheid dat verdachte door te zwijgen nalaat het aangevoerde bewijs te ontkrachten.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij in de periode van 8 februari 2011 tot en met 9 februari 2011 in de gemeente Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen, door bedreiging met geweld [benadeelde 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan [benadeelde 1], met dat oogmerk met zijn mededader aan die [benadeelde 1] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3], heeft medegedeeld
- dat [betrokkene 2], zijnde de/een (stief)zoon van genoemde [benadeelde 1], geld van hen, verdachte en
verdachtes mededader, had geleend en dat zij, verdachte en verdachtes mededader, dat nu
terug wilden hebben, en
- dat als [betrokkene 2] gaat liegen dat het niet waar is dan heeft hij een groot probleem, en
- dat er bij hem/hen, verdachte en/of verdachtes mededader, thuis ook nog wat personen
waren die geld kregen en dat deze personen helemaal klaar waren met [betrokkene 2] en dat hij/zij, verdachte en/of verdachtes mededader, deze personen nog maar net tegen kon(den) houden omdat deze jongens [betrokkene 2] wel wat aan wilden doen, en
- dat wanneer de scooter - hiermee doelend op een scooter die door genoemde [betrokkene 2]
zou zijn geleend van ene [eigenaar scooter] - weg zou zijn hij, die [betrokkene 2], een kogel in zijn hoofd zou krijgen, en
- ik doe nooit wat voor de rechter af, en
- dat je (die [betrokkene 2]) in de kofferbak tussen vier plankjes of in een houten kistje belandt, en
daarbij intimiderend en/of agressief gedrag tegenover die [benadeelde 1] en/of die [betrokkene 1] en/of die [betrokkene 2] en/of die [betrokkene 3] ten toon hebben gespreid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij in of omstreeks de periode van 10 januari 2011 tot en met 16 januari 2011 in de gemeente Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een of meer geld- en/of betaalautomaten heeft weggenomen hoeveelheden geld, toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) de weg te nemen goederen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel nl. een onbevoegd gebruikte pinpas met bijbehorende pincode.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1. primair de voortgezette handeling van poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
2. diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden. De officier van justitie heeft daarbij met name gelet op de ernst van de feiten, waarbij verdachten misbruik hebben gemaakt van een kwetsbare moeder en zoon.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, uitgaande van vrijspraak, geen standpunt ingenomen omtrent de op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hij heeft samen met zijn broer ernstige bedreigingen geuit tegenover aangever en de stiefzoon, schoonvader en buurman van aangever met de bedoeling aangever tot de afgifte van een geldbedrag te bewegen. Voor de betrokkenen is een angstige en bedreigende situatie ontstaan en het gebeuren heeft een enorme impact gehad op aangever en zijn familie. Bovendien versterken zulke feiten de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Daarnaast heeft verdachte zich in vereniging schuldig gemaakt aan diefstal. Daarbij heeft hij een 16-jarige naïeve jongen, de stiefzoon van aangever [benadeelde 1], een bankpas afhandig gemaakt. Deze pas was van de moeder van de jongen. Met deze pas heeft verdachte een geldbedrag van de bankrekening van aangever en zijn echtgenote afgehaald. Aangever is, mede door dit feit, in financiële problemen gekomen.
Naar het oordeel van de rechtbank past als reactie op deze twee feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur.
De rechtbank houdt er rekening mee dat met betrekking tot de poging tot afpersing de rol van verdachte kleiner was dan die van zijn broer. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Omdat verdachte niet heeft mee willen werken aan voorlichtingsrapportage door de reclassering weet de rechtbank niets omtrent de persoon van verdachte en ligt er geen strafadvies. Daarbij komt dat verdachte tijdens de ondervraging door de rechtbank gebruik heeft gemaakt van zijn zwijgrecht. Deze proceshouding van verdachte brengt mee dat verdachte geen (begin van) inzicht heeft verschaft in zijn motieven. De rechtbank betreurt dit, temeer nu zij als gevolg daarvan ook niet heeft kunnen vaststellen of verdachte zich rekenschap geeft van het kwalijke van zijn handelen en daarvoor de verantwoordelijkheid neemt.
Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd van 18 maanden.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich met betrekking tot feit 2 in het strafproces gevoegd [benadeelde 1], wonende te [woonplaats].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat de vordering van [benadeelde 1] slechts tot een bedrag van
€ 1.200,00 toewijsbaar is, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring van feit 2 komen. Dit is het bedrag dat in twee keer is gepind door [betrokkene 2].
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 1.600,00. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Dit betreft de pintransacties in Rotterdam.
Ten aanzien van het overige deel van de vordering, pintransacties van in totaal € 11.400,00, kan de rechtbank niet vaststellen dat door het bewezen verklaarde rechtstreeks schade is toegebracht ter hoogte van het gevorderde bedrag. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is.
Hoofdelijkheid
Verdachte is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit al door verdachtes mededader(s) is voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 56, 57, 311, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 primair en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 1.600,00 (zegge: eenduizend zeshonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2011.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De veroordeelde is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit al door veroordeeldes mededader(s) is voldaan.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 1.600,00 (zegge: eenduizend zeshonderd euro) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 16 januari 2011 ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 26 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.W. Janssen, voorzitter, L.C. Bosch en S. Timmermans, in tegenwoordigheid van A.W. ten Have-Imminga als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 september 2011.
Mr. Bosch was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.