RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 461514 CV EXPL 10-11581
Vonnis van 19 januari 2011
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser, hierna [eiser] te noemen,
gemachtigde: mr. H.J.A. van Dijk, FNV Bondgenoten, postbus 11047, 9700 CA Groningen,
de besloten vennootschap JPB Groep B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 9936 TG Farmsum, Warvenweg 20-22,
gedaagde, hierna JPB Groep te noemen,
gemachtigde: mr. M.J.F. Nuijens, advocaat, postbus 1100, 9701 BC Groningen.
1. Het verloop van de procedure
Bij dagvaarding van 1 juni 2010 heeft [eiser] gevorderd dat JPB Groep bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld tot betaling van € 22.703,86 bruto, alsmede een bedrag van €1.000,-- wegens buitengerechtelijke incssokosten, vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 24 april 2010 tot de dag der algehele voldoening en tot betaling van de kosten van de procedure.
JPB Groep heeft verweer gevoerd.
Partijen hebben vervolgens gerepliceerd en gedupliceerd.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiser] is als uitvoerder bij JPB Industrial Services Stadskanaal B.V. (hierna te noemen: JPB Stadskanaal) in Stadskanaal, een dochteronderneming van JPB Groep, in loondienst geweest.
2.2. JPB Stadskanaal is op 28 juli 2009 door de rechtbank Groningen failliet verklaard. De curator heeft de arbeidsovereenkomst met [eiser] per brief van 4 augustus 2009 opgezegd tegen 15 september 2009.
2.3. JPB Groep heeft met FNV Bondgenoten op 25 augustus 2009 een aantal "arbeidsvoorwaardelijke afspraken" gemaakt over de afwikkeling van het faillissement in verband met doorstart. Het document waarin de afspraken zijn neergelegd vermeldt in de laatste alinea:
"Voor de werknemers die niet zullen terugkeren, zal een ontslagvergoeding verstrekt worden die de waarde vertegenwoordigt van een 15 % aanvulling op de UWV-uitkering voor de individuele WW-periode. De 15 % aanvulling heeft de UWV-uitkering als grondslag. Dus
75 % ww-uitkering wordt aangevuld tot 90 % en 70 % wordt aangevuld tot 85 %. Deze uitkering wordt na de opzegtermijn verstrekt als bedrag ineens."
2.4. [eiser] is na zijn ontslag in dienst getreden bij Milieu Cleaning Services B.V. in Stadskanaal, een concurrerend bedrijf.
2.5. [eiser] heeft aanspraak gemaakt op betaling door JPB Groep van een ontslagvergoeding conform de met het FNV gemaakte afspraken. JPB heeft geweigerd die vergoeding te betalen.
2.6. JPB Groep heeft naar aanleiding van de afspraken met FNV Bondgenoten aan een aantal vroegere werknemers een vergoeding betaald, óók aan sommige werknemers die niet waren aangewezen op een WW-uitkering. Anderzijds is [eiser] niet de enige werknemer aan wie de vergoeding is onthouden.
3.1. [eiser] heeft - kort samengevat - aangevoerd dat hij recht heeft op de afgesproken vergoeding. Aan alle werknemers die niet zijn teruggekeerd is een ontslagvergoeding voldaan. Hij heeft geen aanspraak gemaakt op een WW-uitkering, maar hij acht dat ook niet relevant omdat de afspraken met FNV Bondgenoten uitgaan van een ontslagvergoeding, waarbij niet vereist is dat de werknemer een WW-uitkering moet hebben, maar voor de hoogte van de vergoeding wordt gekeken naar de WW-rechten van de individuele werknemer. JPB Groep heeft de ontslagvergoeding ook aan andere werknemers die niet zijn teruggekeerd en die geen WW uitkering hadden, uitbetaald. Daarbij heeft het verschil in loon geen rol gespeeld.
[eiser] erkent dat hij niet de enige is aan wie geen ontslagvergoeding is voldaan.
3.2. [eiser] is verder van mening dat de bezwaren die JPB Groep naar voren heeft gebracht tegen betaling van de ontslagvergoeding geen hout snijden. Hij heeft eind juni 2009 (toen nog geen sprake was van een op handen zijnd faillissement) een functie aangeboden gekregen van commercieel manager binnen JPB Stadskanaal. Hij heeft betwist dat hij zijn geheimhoudingsverplichting tegenover een klant van JPB Stadskanaal en MCS heeft geschonden. Hij was bevriend met de directeur van MCS en is daar na zijn ontslag in dienst getreden. Dat JPB Avebe als klant heeft verloren is niet door zijn toedoen geweest maar doordat Avebe blijkbaar het contract met JPB IS per 31 december 2009 heeft opgezegd.
3.3. JPB Groep heeft de vordering betwist. Zij heeft onder meer aangevoerd dat [eiser] geen recht op de ontslagvergoeding kan doen gelden omdat de ontslagvergoeding alleen verstrekt zou worden aan werknemers die geen nieuwe functie aangeboden zouden krijgen of hadden gekregen binnen de JPB Groep. [eiser] heeft een functie aangeboden gekregen maar hij heeft deze de facto geweigerd door bij MCS in dienst te treden. Daarnaast kan er alleen aanspraak gemaakt worden op de vergoeding indien de werknemer aanspraak moet maken op een WW-uitkering. [eiser] heeft geen WW-uitkering ontvangen. JPB heeft wel aan andere werknemers die geen WW-uitkering ontvingen een ontslagvergoeding betaald, maar dat is uit coulance geweest. Ten opzichte van [eiser] acht JPB Groep zich daar niet toe gehouden. Voorts vindt JPB Groep het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat [eiser] aanspraak maakt op de vergoeding omdat hij zijn geheimhoudingsverplichting heeft geschonden door vertrouwelijke informatie aan Avebe (een klant van JPB Stadskanaal) en MCS (een concurrent van JPB Groep) te geven. JPB Groep heeft in verband daarmee [eiser] een boete opgelegd, waar hij zich kennelijk bij neer heeft gelegd.
Ten slotte heeft JPB Groep bezwaar gemaakt tegen de buitengerechtelijke kosten die [eiser] heeft gevorderd. Zij voldoen niet aan de criteria van het rapport Voorwerk II omdat geen sprake is van relevante werkzaamheden door de gemachtigde.
4.1. Beoordeeld dient te worden of [eiser] terecht aanspraak maakt op betaling door JPB Groep van de ontslagvergoeding die JPB Groep op 25 augustus 2009 met FNV Bondgenoten heeft afgesproken. Bij de beoordeling is niet alleen de taalkundige betekenis van de overeenkomst van belang maar ook de betekenis die partijen aan de overeenkomst hebben gegeven en wat zij over en weer redelijkerwijs van elkaar hebben mogen verwachten.
De kantonrechter overweegt allereerst dat de bepaling in de laatste alinea van het document van 25 augustus 2009 betrekking heeft op de werknemers "die niet zullen terugkeren". Dat betreft, zo staat tussen partijen wel vast, de vroegere werknemers die niet weer bij JPB Groep of haar dochter JPB IS in dienst zouden treden. In de overeenkomst staat niet dat de bepaling niet geldt voor een werknemer die vrijwillig is vertrokken of die een aanbod van een nieuwe functie bij JPB Groep heeft geweigerd. JPB Groep heeft dat echter met een aantal schriftelijke verklaringen onderbouwd en [eiser] heeft dat niet tegengesproken.
Weliswaar is [eiser] niet vrijwillig vertrokken, want hij is door de curator ontslagen. Ook staat vast dat hem de functie van commercieel medewerker bij JPB Stadskanaal is aangeboden en dat hij deze functie heeft aanvaard.
Pas bij dupliek heeft JPB Groep aangevoerd dat [eiser] die functie ook bij JPB IS (de doorstartende onderneming) had kunnen blijven uitoefenen. JPB Groep heeft dit echter te laat in de procedure en niet onderbouwd naar voren gebracht, zodat daaraan voorbij zal worden gegaan.
Daarmee staat niet staat vast dat [eiser] "de facto" (dus niet met zoveel woorden) de aangeboden functie van commercieel medewerker heeft geweigerd door bij MCS in dienst te treden. Dit laatste stond hem vrij omdat immers JPB Stadskanaal failliet was gegaan en niet gebleken is van een concurrentiebeding. JPB Groep heeft een dergelijk beding tenminste niet overgelegd. Zij heeft wel pas bij dupliek een concurrentiebeding genoemd, maar ook daar zal de kantonrechter aan voorbij gaan omdat dit pas tóen naar voren is gebracht en evenmin is onderbouwd.
Resumerend kan JPB Groep aan een weigering "de facto" niet het argument ontlenen om aan [eiser] de ontslagvergoeding te weigeren.
4.2. JPB Groep heeft zich daarnaast beroepen op de tekst van de overeenkomst waarin is bepaald dat de hoogte van de ontslagvergoeding een waarde vertegenwoordigt van 15 % aanvulling op de individuele WW-uitkering. Die tekst doet vermoeden dat er alleen sprake kan zijn van een ontslagvergoeding wanneer iemand ook werkelijk een WW-uitkering heeft. Dan volgt de tekst die spreekt van een aanvulling op de WW-uitkering voor de individuele WW-periode. JPB heeft terecht naar die tekst verwezen.
4.3. Toch stelt de kantonrechter vast dat JPB Groep zich in de praktijk niet aan die tekst heeft gehouden. Zij heeft immers ook "uit coulance" aan werknemers die geen WW-uitkering hebben gekregen de ontslagvergoeding gerelateerd aan een kennelijk fictieve WW-uitkering - en dus niet aan het nieuwe loon dat zij gingen verdienen - uitbetaald. [eiser] heeft bovendien onweersproken aangevoerd dat JPB Groep de ontslagvergoeding heeft betaald aan werknemers die bij MCS zijn gaan werken. Ook staat vast dat JPB niet aan alle werknemers die niet zijn teruggekeerd een ontslagvergoeding heeft betaald.
4.4. De kantonrechter concludeert hieruit dat JPB Groep kennelijk verschillende maatstaven heeft gehanteerd ten aanzien van de uitvoering van de ontslagvergoedingsregeling. Het is onduidelijk hoe zij daarbij te werk is gegaan. JPB Groep zal dan ook in de gelegenheid worden gesteld een en ander nog eens bij akte toe te lichten, met name aan welke werknemers die niet zijn teruggekeerd wel of niet een ontslagvergoeding is aangeboden en wat de achterliggende reden daarvan is geweest. Ook dient zij toe te lichten hoe zij de hoogte van de ontslagvergoedingen heeft bepaald. Daarbij zal JPB Groep ook moeten toelichten ten aanzien van wie en in welk opzicht zij uit coulance een ontslagvergoeding heeft gegeven. Aan de hand van de gevraagde toelichting zal de kantonrechter kunnen beoordelen in hoeverre JPB Groep vanuit het oogpunt dat gelijke gevallen op gelijke manier moeten worden behandeld ontslagvergoedingen heeft vastgesteld en welke consequenties dat voor [eiser] moet hebben.
4.5. Ten slotte overweegt de kantonrechter het volgende met betrekking tot de weigering van JPB Groep om redenen van redelijkheid en billijkheid om aan [eiser] de ontslagvergoeding te geven.
JPB Groep heeft zich in de eerste plaats beroepen op schending van de geheimhoudingsverplichting door [eiser] ten aanzien van een medewerker van Avebe en ten aanzien van MCS. De kantonrechter is van oordeel dat hij JPB Groep daarin niet kan volgen omdat zij niet heeft aangevoerd, laat staan heeft aangetoond, dat zij daardoor enig nadeel heeft ondervonden. Niet duidelijk is wanneer de faillissementsaanvraag voor het eerst rond is gaan zingen, maar afgezien daarvan blijkt uit niets dat [eiser] daarbij een voor JPB Groep nadelige rol heeft gespeeld.
Ook het feit dat [eiser] kennelijk veel telefonisch contact met (de directeur van) MCS heeft gehad en dat hij vervolgens na zijn ontslag door de curator bij MCS is gaan werken betekent nog niet automatisch dat [eiser] in strijd met zijn verplichtingen als goed werknemer, laat staan onrechtmatig, heeft gehandeld. Het is alleszins begrijpelijk dat JPB Groep niet blij is geweest met het feit dat [eiser] bij "de concurrent" in dienst is getreden, maar dat kan er zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet toe leiden dat hij dan ook maar geen ontslagvergoeding zou moeten kunnen ontvangen.
4.6. Een volgend argument heeft JPB Groep gevonden in de veronderstelling dat zij door toedoen van [eiser] Avebe als klant heeft verloren. Ook hier geldt dat JPB Groep niets concreet heeft onderbouwd. [eiser] heeft gesteld dat het contract tussen Avebe en JPB Groep afliep en dat Avebe met MCS in zee is gegaan naar aanleiding van een offerte van MCS. JPB Groep is niet op dit punt ingegaan zodat de kantonrechter er vanuit gaat dat het zo is gegaan als [eiser] heeft gesteld.
Het is denkbaar dat [eiser] bij de overstap van Avebe naar MCS met zijn kennis van prijzen en beleid bij JPB Groep een rol heeft gespeeld, maar dat is niet voldoende om het beroep op redelijkheid en billijkheid te schragen.
4.7. De zaak wordt naar de rol verwezen voor akte door JPB Groep over hetgeen in rechtsoverweging 4.4.is overwogen. [eiser]kan daarna een antwoordakte nemen.
4.8. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
1. verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 16 februari 2011 te 11:00 uur voor uitlating door JPB Groep zoals hierboven onder rechtsoverweging 4.4. is vermeld;
2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van den Noort, kantonrechter, en op 19 januari 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.