ECLI:NL:RBGRO:2011:BR4373

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
5 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670067-11
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor openlijke geweldpleging en vrijspraak van poging tot moord en gewelddadige overval

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 5 augustus 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van openlijke geweldpleging, poging tot moord en betrokkenheid bij een gewelddadige overval. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor openlijke geweldpleging in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). De feiten vonden plaats op 3 februari 2011, toen de verdachte samen met anderen een gewapende overval pleegde op [slachtoffer A] in zijn woning in Assen. De verdachte en zijn mededaders hebben [slachtoffer A] bedreigd met vuurwapens en hem gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 15.000 euro. De rechtbank heeft echter de verdachte vrijgesproken van de poging tot moord en de betrokkenheid bij de gewelddadige overval, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk betrokken was bij deze misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de verdachte geloofwaardig waren en ondersteund door andere bewijsmiddelen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld voor de ernst van de feiten, maar de rechtbank vond dat de verdachte niet voldoende betrokken was bij de zwaardere misdrijven. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking was geweest. De uitspraak benadrukt de ernst van openlijke geweldpleging, vooral in een ziekenhuisomgeving, en de impact daarvan op omstanders.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670067-11 (promis)
datum uitspraak: 5 augustus 2011
op tegenspraak
raadsman: mr. H.P. Eckert
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
30 mei 2011, 8 juli 2011 en 22 juli 2011.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 3 februari 2011 te Assen, in elk geval in de gemeente Assen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de voor de nachtrust bestemde tijd, in de woning [Straat A], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 15.000 euro, althans een geldbedrag, en/of een hoeveelheid verdovende middelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders,
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat geldbedrag en/of die verdovende middelen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of valse sleutels en/of
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer A], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, onder meer
- in het bezit was van één of meerdere vuurwapens en/of een ploertendoder, en/of
- zich bij de voordeur van die woning verdekt heeft opgesteld, en/of
- die [slachtoffer A] die woning in heeft geduwd, bij de keel heeft vastgepakt, meegetrokken, naar boven gedwongen, in een donkere kamer op een bank laten zitten, heeft bedreigd door een pistool (althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) tegen het hoofd en/of de nek van die [slachtoffer A] te houden en op het been van die [slachtoffer A] te richten, en/of
- de handen van die [slachtoffer A] heeft vastgebonden met tape, en/of
- de ogen en mond van die [slachtoffer A] heeft afgeplakt met tape;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden, dat
hij op of omstreeks 3 februari 2011, te Assen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, in de voor de nachtrust bestemde tijd, in de woning [Straat A], met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, een persoon, genaamd [slachtoffer A], heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag van ongeveer 15.000,- euro, althans een geldbedrag en/of een hoeveelheid verdovende middelen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat geldbedrag en/of die verdovende middelen onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of valse sleutels en/of
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, onder meer
- in het bezit was van één of meerdere vuurwapens en/of een ploertendoder, en/of
- zich bij de voordeur van die woning verdekt heeft opgesteld, en/of
- die [slachtoffer A] die woning in heeft geduwd, bij de keel heeft vastgepakt, meegetrokken, naar boven gedwongen, in een donkere kamer op een bank laten zitten, heeft bedreigd door een pistool (althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp) tegen het hoofd en/of de nek van die [slachtoffer A] te houden en/of op het been van die [slachtoffer A] te richten, en/of
- de handen van die [slachtoffer A] heeft vastgebonden met tape, en/of
- de ogen en mond van die [slachtoffer A] heeft afgeplakt met tape;
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden, dat
hij op of omstreeks 3 februari 2011, in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 15.600 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk
vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of ongeveer 2.200 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 3 februari 2011, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een of meer personen, te weten [slachtoffer B], [slachtoffer C] en/of [slachtoffer D] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- die [slachtoffer B] meermalen, althans eenmaal, in het hoofd en/of in het gezicht heeft gestoken met een mes en/of op het hoofd heeft geslagen met een knuppel, althans met een lange staaf, en/of
- die [slachtoffer B] heeft geslagen, althans geraakt met een strijkplank, en/of
- met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer B], die [slachtoffer C] en/of die [slachtoffer D], althans in de richting van de auto waarnaar die [slachtoffer B], die [slachtoffer C] en/of die [slachtoffer D] liep(en) en/of waarin die [slachtoffer B], die [slachtoffer C] en/of die [slachtoffer D] zat(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 3 februari 2011, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, te weten het Universitair Medisch Centrum Groningen, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer E], [slachtoffer C], [slachtoffer F], [slachtoffer B] en/of anderen, welk geweld bestond uit het dreigend en/of zichtbaar en/of hoorbaar
- tegen die [slachtoffer E] zeggen: "Je kan niet meer rustig thuis slapen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- een mes en/of ploertendoder pakken en/of vasthouden, en/of
- openschuiven, zwaaien met en/of slaan op verdachtes hand met die ploertendoder, en/of
- achtervolgen van één of meer bovengenoemde personen met die ploertendoder en/of dat mes in de hand tot in de hal;
althans, indien het vorenstaande onder 3. niet tot een veroordeling mocht leiden, dat
hij op of omstreeks 3 februari 2011, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een of meer personen, te weten [slachtoffer E], [slachtoffer C], [slachtoffer F], [slachtoffer B] en/of anderen, heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- tegen die [slachtoffer E] gezegd: "Je kan niet meer rustig thuis slapen", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- een mes en/of ploertendoder gepakt en/of vast gehouden, en/of open geschoven en/of gezwaaid met en/of geslagen op verdachtes hand met die ploertendoder, en/of
- één of meer bovengenoemde personen met die ploertendoder en/of dat mes in de hand heeft achtervolgd.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 meer subsidiair, 2 en 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De officier van justitie gaat er van uit dat er daadwerkelijk een overval op [slachtoffer A] heeft plaatsgevonden, gepleegd door [betrokkene A] en zijn medeverdachten. De aangifte van [slachtoffer A] wordt ondersteund door verscheidene bevindingen van de politie. Ook hetgeen er in café [naam café] is besproken na de overval ondersteunt de aangifte. Uit meerdere verklaringen van personen die in het café aanwezig waren blijkt immers dat [slachtoffer A] verteld heeft dat hij beroofd is. Er heeft in het café overleg plaatsgevonden en er zijn dan aanwijzingen om [betrokkene B] te verdenken van betrokkenheid bij de overval. [betrokkene B] wordt daarom opgehaald van huis en er wordt met hem gesproken in [naam café]. Uiteindelijk bekent hij [betrokkene A] via zijn telefoon te hebben getipt toen [slachtoffer A] het café verliet. Dit blijkt ook uit de telecomgegevens. [betrokkene B] verklaart bij de politie dat hij [slachtoffer A] in opdracht van [betrokkene A] al een paar dagen voor de dag van de overval in de gaten hield. [betrokkene A] zou deze [slachtoffer A] willen spreken en een lesje willen leren.
Uit de verklaringen van [betrokkene B] blijkt afdoende dat [betrokkene A] op zoek was naar [slachtoffer A]. Uitgerekend als [betrokkene B] doorgeeft dat [slachtoffer A] vertrekt uit [naam café] wordt [slachtoffer A] even later overvallen door drie mannen in zijn woning aan de [Straat A] te Assen. Uit de telecomgegevens blijkt dat de telefoon van [betrokkene A] ten tijde van de overval in Assen is en [betrokkene A] heeft verklaard dat hij zijn telefoon altijd in de buurt heeft. In het navigatiesysteem van de auto van [betrokkene A] is het adres [Straat A] ingevoerd. Ook in het navigatiesysteem dat los wordt gevonden in de woning [adres Straat B], waar [betrokkene A] verblijft, is dit adres ingevoerd. Bovendien blijkt uit onderzoek naar dat losse navigatiesysteem dat er die nacht een route is afgelegd naar de [Straat A], dat de auto daar enige tijd stil heeft gestaan en vervolgens een route terug naar de [Straat B] heeft afgelegd. In de woning [adres Straat B] wordt een briefje aangetroffen met het adres [Straat A]. [betrokkene A] heeft voor al deze bevindingen geen verklaring. In de auto van [betrokkene A], de BMW X6, waarin [betrokkene C] en [betrokkene D] zich bij hun aanhouding bevinden, wordt een hoeveelheid drugs en geld aangetroffen. Het geldbedrag is bijna gelijk aan het door [slachtoffer A] in zijn aangifte genoemde weggenomen bedrag en is bovendien verpakt in vergelijkbare pakketjes. Ten slotte worden twee bivakmutsen aangetroffen in de woning [adres Straat B].
Ook verdachte en [betrokkene D] worden verdacht van het medeplegen van de overval in Assen. Zij verbleven in de woning [adres Straat B]. Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht, als hij naar het toilet gaat, zijn oom [betrokkene A], [betrokkene D], [betrokkene C] en twee onbekende Turkse mannen in de woning ziet. Hij ziet dan ook zakken met drugs liggen. Ook ziet hij twee bivakmutsen op tafel liggen. Later verklaart hij dat [betrokkene D] bij de overval betrokken was. Verdachte heeft [betrokkene D] die avond weg horen gaan en toen hij terug kwam in de nacht zei [betrokkene D] dat hij met twee man was en dat hij goed op iemand had ingeslagen. Ook verklaart hij dat de twee onbekende Turkse mannen [betrokkene E] en [betrokkene F] zouden heten en dat deze zouden verblijven aan de [adres Straat C]. De verhuurder van de woning [adres Straat C], getuige [getuige A], heeft inderdaad woonruimte verhuurd aan [betrokkene A]. Bovendien worden in de BMW van [betrokkene A] hotelrekeningen aangetroffen op naam van een [betrokkene E] en een [betrokkene F]. Uit het telecomonderzoek blijkt ook dat de telefoon van [betrokkene A] contact had met ene [betrokkene E] NL op 31 januari 2011, beide telefoons bevinden zich dan in Assen. Dit is de dag waarop volgens [betrokkene B] zou zijn afgezien van een actie.
Uit al deze bevindingen kan de conclusie getrokken worden dat [betrokkene A], [betrokkene D] en de twee onbekende Turken, wellicht [betrokkene E] en [betrokkene F], de overval in Assen hebben gepleegd. Nu [slachtoffer A] heeft aangegeven door drie mannen te zijn overvallen kan het zijn dat [betrokkene A] buiten heeft gewacht. Gelet op de verklaring van [slachtoffer A] gaat de officier van justitie uit van diefstal met geweld en niet van afpersing.
Nu de verklaring van verdachte is getoetst en bevestigd door andere bevindingen, is zijn verklaring geloofwaardig en gaat de officier van justitie er niet van uit dat hij bij de overval betrokken was. Zij vordert dan ook verdachte vrij te spreken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Volgens de officier van justitie kan verdachte echter wel schuldig worden bevonden aan het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde. Het gaat daarbij om de in de auto van [betrokkene A] aangetroffen drugs. [betrokkene C] heeft verklaard dat de drugs die nacht in de woning zijn gekomen. Verdachte heeft verklaard dat hij de drugs die nacht in tassen moest stoppen en dat hij de tassen later in de auto heeft gezet, samen met [betrokkene D], voor ze naar het UMCG rijden. De drugs worden vervolgens aangetroffen in de auto waarin [betrokkene C] en [betrokkene D] zitten bij hun aanhouding, [betrokkene A] en [verdachte] hebben in deze auto gezeten op weg naar het UMCG.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. De verklaringen over het incident aan de [Straat B] lopen sterk uiteen. Verdachten [betrokkene G], [slachtoffer C] en [slachtoffer B] verklaren in grote lijnen gelijk en zelfs op punten belastend voor zichzelf. Ook komen zij, met uitzondering van [betrokkene G], in latere verhoren niet terug op de kernpunten van hun verklaringen. Dat geeft de officier van justitie aanleiding om hun verklaringen betrouwbaar te achten en voor een groot deel uit te gaan van hun lezing van de gebeurtenissen in de woning. Op basis van deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien met de overige verklaringen, gaat de officier van justitie er van uit dat [slachtoffer C], [betrokkene G], [slachtoffer B], [slachtoffer D] en [slachtoffer F] in de woning zijn geweest. Er wordt via een raampje ingebroken om de woning binnen te komen. Een aantal personen gaat vervolgens de woning binnen. [slachtoffer B] pakt een mes uit de keuken en loopt hiermee naar boven. [slachtoffer B] gaat de slaapkamer in en er ontstaat een confrontatie met [betrokkene A] waarbij [betrokkene A] zijn hand verwondt. Vervolgens ontstaat een moment van relatieve rust. [betrokkene C] gaat op dat moment naar de tweede verdieping om een T-shirt te halen. Zij maakt daar [betrokkene D] en verdachte wakker. [betrokkene G], [slachtoffer D] en [slachtoffer F] verlaten vervolgens de woning. Op het moment dat [betrokkene C] naar boven loopt, voorziet [slachtoffer C] problemen, hij verlaat op dat moment ook de woning. Als [betrokkene C] naar beneden komt met [betrokkene D] en verdachte escaleert de situatie. [slachtoffer B] steekt [betrokkene A] in zijn buik. Dat is een vreemde, niet zonder meer te plaatsen actie, aangezien [slachtoffer B] tot dan toe het voor elkaar leek te hebben dat [betrokkene A] met hem mee zou gaan. [slachtoffer B] verklaart hierover dat [betrokkene A] van [betrokkene C] een T-shirt overhandigd kreeg met daarin een vuurwapen dat [betrokkene A] wilde doorladen. [slachtoffer B] wilde dit voorkomen en heeft zich om die reden op [betrokkene A] gestort. Er ontstond een worsteling waarbij [betrokkene A] is gestoken. De verklaring van [betrokkene A] voor deze escalatie is een geheel andere. Zijn lezing acht de officier van justitie echter niet aannemelijk. Alleen [betrokkene C] bevestigt deze lezing, maar haar verklaring is niet geloofwaardig nu deze mede gezien moet worden in het licht van de brief die [betrokkene A] in de gevangenis schrijft aan [betrokkene C]. Een volkomen onvoorstelbaar element in deze lezing is bovendien dat [slachtoffer F] een wapen zou hebben dat hij op een gegeven moment op de strijkplank achterlaat.
Nadat [betrokkene D] en verdachte op de eerste verdieping zijn gekomen, zien zij [slachtoffer B] op [betrokkene A] liggen. Zij proberen [betrokkene A] dan te ontzetten door aan [slachtoffer B] te trekken, maar hem ook te slaan met een staaf en met de vuisten. In dit gevecht is [slachtoffer B] gewond geraakt. Dat [slachtoffer B] al in de slaapkamer gewond is geraakt en niet pas beneden of op de trap blijkt uit het forensisch onderzoek. Er is immers bloed aangetroffen van [slachtoffer B] in de slaapkamer waar het gevecht plaats vond. [slachtoffer B] zelf verklaart dit ook. Zijn ernstige verwondingen zijn dan ook niet het gevolg van de val van de trap. Gelet op de combinatie van verwondingen is dit ook uiterst onwaarschijnlijk, zo heeft de arts verklaard. Ook acht de officier van justitie het onwaarschijnlijk dat [slachtoffer B] zichzelf heeft verwond. Er is een mespunt in zijn schedel aangetroffen, dat impliceert dat er behoorlijke kracht op hem moet zijn uitgeoefend. Zij houdt dan ook verdachte en [betrokkene D] verantwoordelijk voor het bij [slachtoffer B] veroorzaakte letsel. In ieder geval één van hen heeft [slachtoffer B] gestoken. Ze zijn met een gemeenschappelijk doel, het ontzetten van [betrokkene A], opgetreden en hebben daarbij van alles gedaan. Er was dan ook sprake van nauwe en bewuste samenwerking op dit punt en het doet er dan niet toe wie van hen precies heeft gestoken. Deze handelingen zijn te kwalificeren als een poging tot doodslag. Het hoofd is een zeer kwetsbare plek van het lichaam. De kans op fatale gevolgen is zeer aannemelijk, zeker wanneer je met kracht steekt. Zowel verdachte als [betrokkene D] hebben met hun handelen, dat naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachten daarmee de aanmerkelijke kans op het gevolg hebben aanvaard, voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer B]. Voor kalm beraad is geen tijd geweest. Er dient dan ook vrijspraak te volgen voor de poging tot moord.
Uiteindelijk wordt [slachtoffer B] de woning uitgewerkt, daarbij valt hij, samen met [betrokkene D], van de trap. [slachtoffer B] weet dan te vertrekken in de auto van [slachtoffer D]. Deze auto staat vanuit de woning gezien aan de linkerkant van de straat. Als zij vertrekken en langs het huis rijden horen [slachtoffer D], [slachtoffer C] en [slachtoffer B] een schot. Ook heeft [slachtoffer E] een schot gehoord toen hij met [slachtoffer C] belde op het moment dat die wegreed bij het huis. Dit telefoontje vindt ook bevestiging in de telecomgegevens. Zowel [betrokkene D], verdachte als [betrokkene C] ontkennen te hebben geschoten. De lezing die met betrekking tot het schot is geopperd door [betrokkene C] en [betrokkene A] acht de officier van justitie ongeloofwaardig en onaannemelijk, zoals al eerder aangegeven. Vast staat dat er is geschoten en ook dat dat is gebeurd met het wapen dat later in de auto van [betrokkene A] wordt aangetroffen. Uit forensisch onderzoek blijkt dat zowel verdachte, [betrokkene A] als [betrokkene C] een vrijwel zekere relatie hebben met het schietproces. Ook [slachtoffer C] heeft deze relatie, maar in zijn geval betreft het gemarkeerde munitie, en die is hier niet aan de orde. De aangetoonde relatie kan ook bestaan doordat iemand het wapen in handen heeft gehad, de schutter heeft aangeraakt of in diens directe nabijheid is geweest. [betrokkene D] scoort niet positief, het is dan ook onaannemelijk dat hij heeft geschoten. Het is voorts aannemelijk dat verdachte beneden was in de woning met [betrokkene D] op het moment van schieten, zodat ook zijn betrokkenheid onaannemelijk is. Hij kan besmet zijn door het begeleiden van zijn oom of doordat hij het wapen in de auto heeft gelegd. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden van het derde aandachtsstreepje.
Met betrekking tot het incident in het UMCG, het onder 3 ten laste gelegde, komt de officier van justitie tot de conclusie dat er aldaar een treffen is geweest tussen beide groepen. Onder beide groepen was een gewonde te betreuren. [slachtoffer E] en [betrokkene A] treffen elkaar daar eerst, zij verklaren beiden door de ander te zijn bedreigd. Maar zeker als [slachtoffer F] ten tonele verschijnt, slaat de vlam in de pan. Verdachte heeft verklaard dat hij een ploertendoder en een mes bij zich had en deze ook tevoorschijn heeft gehaald en de ploertendoder heeft gebruikt. [betrokkene D] heeft geen wapens gebruikt, maar liep wel mee met verdachte achter [slachtoffer F] aan toen die op de vlucht sloeg. Zowel [betrokkene A], [betrokkene D] als verdachte hebben daarmee deelgenomen aan openlijke geweldpleging.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 ten laste gelegde. De verklaring die door verdachte is afgelegd met betrekking tot een alternatief scenario voor de overval is betrouwbaar. Deze wordt immers ondersteund door de anonieme melding en door de verklaring van [slachtoffer F] waaruit blijkt dat hij een tip heeft gehad over de overvallers die zouden verblijven aan de [Straat C]. Ook is er de verklaring van de verhuurder van de [Straat C] en zijn er hotelrekeningen gevonden in de auto van [betrokkene A]. De verklaring van verdachte wordt verder ook niet weerlegd door enig ander objectief bewijsmiddel. Verdachte past ook niet één op één op de beschrijvingen die [slachtoffer A] geeft van de daders. Ook wordt verdachte niet door [slachtoffer A] herkend bij de fotoconfrontatie. De herkenning van verdachte als één van de daders in het ziekenhuis is dan ook niet betrouwbaar, het is een interpretatie. Verder blijkt uit de telecomgegevens dat verdachte ten tijde van de overval in Groningen was. Het feit dat het DNA van verdachte op de in de woning in Assen aangetroffen ploertendoder is aangetroffen zegt niets, zijn DNA kan zijn meegenomen vanuit de [Straat B]. Bovendien is het een match zonder statistische onderbouwing, de bewijswaarde daarvan is nihil. Met betrekking tot het meest subsidiaire heeft de raadsman opgemerkt dat de drugs op geen enkel moment in de machtssfeer van verdachte waren. Hij wist enkel op enig moment dat de drugs in de woning aanwezig waren, dat is echter onvoldoende om te spreken van bezit, zie hiervoor het arrest van de Hoge Raad d.d. 14 april 2009, LJN BH1437.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens gepleit voor vrijspraak. De verklaring van [slachtoffer C] dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer B] heeft gestoken buiten op straat wordt door geen enkele andere verklaring ondersteund. Enkel het slaan van [slachtoffer B] en het gooien met de strijkplank kan worden bewezen. Er is echter geen sprake van nauwe en bewuste samenwerking. Er wordt wel gezamenlijk gehandeld maar er ligt geen enkele criminele intentie aan ten grondslag. Verdachte is dan ook alleen verantwoordelijk te stellen voor zijn eigen aandeel in het tegen [slachtoffer B] gebruikte geweld. Bovendien was verdachte het leven van [betrokkene A] aan het redden, een situatie waarvan je je niet kunt distantiëren. Voor zover [slachtoffer B] letsel is toegebracht heeft verdachte hierop geen opzet gehad, en voor zover anderen dit letsel hebben veroorzaakt valt het niet onder zijn opzet. Mocht de rechtbank hier anders over denken dan is het belangrijk om te bedenken dat de medische verklaring geen uitsluitsel geeft over het ontstaan van het letsel. Met name is niet uitgesloten dat het letsel is ontstaan door de val van de trap. Het lijkt ook onwaarschijnlijk dat het letsel is ontstaan door het steken in de wang. [slachtoffer B] zelf weet niet hoe het is ontstaan en het is onlogisch dat bij het steken ook zijn jukbeen gebroken zou zijn geraakt. Met het schietproces heeft verdachte een vrijwel zekere relatie volgens het schotrestenonderzoek. Dit zegt echter niets over wie er geschoten heeft. Het kan goed zijn dat er deeltjes op iemand terecht komen omdat diegene een besmet voorwerp heeft aangeraakt of iemand met besmette kleding. Zo heeft verdachte zijn oom vervoerd naar het ziekenhuis en hem daarbij aangeraakt. Het enige wat verdachte verweten kan worden is het slaan van [slachtoffer B] met de wapenstok van [betrokkene D].
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman gepleit voor gedeeltelijke vrijspraak. Verdachte heeft geen bijdrage gehad aan de woordenwisseling tussen [betrokkene A] en [slachtoffer E]. Van het eerste gedachtestreepje dient hij dan ook te worden vrijgesproken. Op een later moment is er wel een confrontatie geweest tussen verdachte en [slachtoffer F].
Beoordeling
De rechtbank gaat uit van het volgende scenario. In de nacht van 2 op 3 februari 2011 overhandigt [slachtoffer E] in café [naam café] te Groningen een geldbedrag van € 15.000,-- aan zijn broer [slachtoffer A]. [slachtoffer A] vertrekt enige tijd later in de nacht naar zijn woning aan de [Straat A] te Assen. Op het moment dat [slachtoffer A] zijn woning in Assen binnengaat, wordt hij door drie mannen, gewapend met een ploertendoder en een pistool en twee van hen met bivakmuts, overvallen. Hij wordt naar binnen geduwd en naar boven gedwongen, zijn handen en mond worden afgeplakt met tape, hij wordt bedreigd met het pistool en uiteindelijk wordt hij opgesloten in een kamer. [slachtoffer A] weet zich uiteindelijk, als de mannen zijn woning hebben verlaten, te bevrijden. Het geld dat hij eerder die nacht van zijn broer had gekregen, blijkt te zijn weggenomen. [slachtoffer A] rijdt vervolgens terug naar café [naam café] waar hij aan zijn broer [slachtoffer E] vertelt wat er is gebeurd. Hij vertelt aan verschillende mensen dat er geld en een hoeveelheid verdovende middelen uit zijn woning zijn weggenomen.
[slachtoffer E] wil uitzoeken wie er bij de overval betrokken zijn en vermoedt al snel dat er een tipgever moet zijn geweest. Hij zorgt er, als oudste van de familie [familie slachtoffer E], voor dat alle bezoekers die die avond en nacht het café hebben bezocht, terug komen naar het café. Er wordt overleg gepleegd en [slachtoffer C] is degene die vertelt dat hij zijn broer, [betrokkene B], verdenkt van betrokkenheid bij de overval. Ook [betrokkene B] wordt daarom van huis gehaald. Geconfronteerd met sms’jes in zijn telefoon geeft [betrokkene B] toe dat hij [betrokkene A] heeft getipt over het vertrek van [slachtoffer A]. Een aantal mensen gaat vanuit het café naar [betrokkene A]. Hoewel niet vast staat dat er vooraf vastomlijnde plannen zijn gemaakt, is wel duidelijk dat de intentie is dat [betrokkene A] van huis moet worden opgehaald om in het café verantwoording af te leggen. [slachtoffer B] en [slachtoffer D] vertrekken in één auto naar de [Straat B]. [betrokkene H] is inmiddels op verzoek van [slachtoffer E] ook naar het café gekomen en gaat samen met [slachtoffer F] naar een ander mogelijk verblijfadres van [betrokkene A]. [betrokkene A] blijkt echter te verblijven aan de [Straat B]. Er staan daar auto’s met Duitse kentekens voor de woning. [slachtoffer F] en [betrokkene H] komen terug naar het café en vertrekken vervolgens met [slachtoffer E] ook richting [Straat B]. Ondertussen is ook [slachtoffer C] met [betrokkene G] bij de [Straat B] aangekomen. Bij de woning van [betrokkene A] en [betrokkene C] weet [slachtoffer C] met een schroevendraaier een bovenraampje open te breken en de woning in te klimmen. Hij opent de deur voor de anderen. [slachtoffer B] pakt een mes uit de keuken en loopt naar boven. [slachtoffer C] loopt voorop en kijkt op alle verdiepingen in de kamers. [slachtoffer B] gaat dan de slaapkamer in waar [betrokkene A] en [betrokkene C] liggen te slapen. [betrokkene A] wordt gesommeerd, onder bedreiging van het mes, zich aan te kleden en mee te gaan naar het café. [betrokkene A] raakt gewond aan zijn hand. [slachtoffer C], [betrokkene G], [slachtoffer D] en [slachtoffer F] staan ook op de eerste verdieping in de buurt van de slaapkamer. Kort nadat [betrokkene A] zich heeft aangekleed en zijn hand is verbonden, verlaten [slachtoffer D], [slachtoffer F] en [betrokkene G] de woning. [slachtoffer E], die buiten de woning is gebleven, heeft [slachtoffer F] namelijk telefonisch gezegd dat ze moeten vertrekken uit de woning. [slachtoffer C] verlaat de woning als hij [betrokkene C] naar boven ziet lopen. Hij heeft al gezien dat er op de tweede verdieping nog twee mensen liggen te slapen en vreest voor escalatie. [betrokkene C] heeft de mannen die daar slapen, [betrokkene D] en [verdachte], wakker gemaakt. [betrokkene C] komt als eerste weer naar beneden op de eerste verdieping. [slachtoffer B] ziet dat [betrokkene A] een wapen in zijn hand heeft en dat [betrokkene A] het wapen wil doorladen. [slachtoffer B] springt op [betrokkene A] om dit te voorkomen. In de worsteling die dan ontstaat, wordt [betrokkene A] in zijn buik gestoken met het mes van [slachtoffer B]. [betrokkene D] en [verdachte], die inmiddels ook beneden zijn gekomen, zien dit en proberen [betrokkene A] te ontzetten. [slachtoffer B] raakt bij dit gevecht gewond in zijn gezicht. [slachtoffer B] rolt vervolgens met [betrokkene D] van de trap. [slachtoffer B] vlucht dan naar de auto van [slachtoffer D]. Ook [slachtoffer C] zit in deze auto te wachten. Op enig moment is er een schot gelost.
[slachtoffer D] zet [slachtoffer B] en [slachtoffer C] af bij het UMCG. Ook [betrokkene A] wordt naar het UMCG gebracht door [betrokkene C], [betrokkene D] en [verdachte]. Vervolgens arriveert [betrokkene A] op de spoedopvang. Er ontstaat een woordenwisseling tussen [betrokkene A] en [slachtoffer E]. Even later komt ook [slachtoffer F] de spoedopvang op lopen. Hij krijgt ruzie met [verdachte] en [betrokkene D]. [verdachte] slaat [slachtoffer F] met de ploertendoder. [slachtoffer F] heeft op enig moment een klap uitgedeeld aan [betrokkene D] of [verdachte]. [betrokkene C] en [betrokkene D] vertrekken weer met de auto. Inmiddels is ook de politie met verschillende eenheden gearriveerd in het UMCG en wordt een aantal verdachten aangehouden. [betrokkene C] en [betrokkene D] worden aangehouden in de auto, waarin, naast wapens, ook grote hoeveelheden geld en drugs worden aangetroffen.
Vrijspraak
Met betrekking tot het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat hiervoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. De verklaringen die verdachte hierover heeft afgelegd worden ondersteund door verschillende bevindingen van de politie. Ook overigens is de betrokkenheid van verdachte hierbij onvoldoende te onderbouwen. Met betrekking tot het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende duidelijk is dat verdachte de drugs in zijn machtssfeer heeft gehad. Hij verbleef tijdelijk in de woning waarin de drugs aanwezig waren, hij heeft verklaard dat hij op een gegeven moment ook drugs heeft gezien, en hij heeft in de auto gezeten waarin de drugs werden vervoerd. Nergens blijkt echter uit dat verdachte op enigerlei wijze iets te maken had met de drugs. Verdachte zal dan ook geheel worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde komt de rechtbank tevens tot een vrijspraak. Vast staat op basis van de verklaringen van zowel verdachte, [betrokkene D] en [betrokkene A], dat verdachte en [betrokkene D] door [betrokkene C] wakker zijn gemaakt, dat zij naar de eerste verdieping zijn gelopen en dat zij in de slaapkamer [betrokkene A] hebben ontzet van [slachtoffer B], die op [betrokkene A] zat, waarna er een gevecht tussen hen is ontstaan. Uit de verklaringen is echter niet duidelijk te distilleren wat er over en weer is gebeurd. Verdachte en [betrokkene D] verklaren dat zij alleen hun handen hebben gebruikt. Volgens verdachte en [betrokkene D] hebben zij op de rug en handen van [slachtoffer B] geslagen. Alleen [slachtoffer B] verklaart dat hij werd geslagen op zijn hoofd. Ook is [slachtoffer B] de enige die verklaart dat hij werd geraakt door de strijkplank. Het slaan met de hand of vuist, noch het slaan met een ploertendoder op de rug of hand is ten laste gelegd. Uit het dossier valt niet af te leiden dat verdachte of [betrokkene D] een mes had waarmee [slachtoffer B] is verwond. Volgens zowel verdachte als [betrokkene D] had [slachtoffer B] zelf een mes waarmee hij in hun richting dreigde en stak. Voor het steken met een mes door verdachte en/of [betrokkene D] is dan ook onvoldoende bewijs.
Uit het dossier is af te leiden dat vast staat dat er bij de [Straat B] is geschoten. De kogel is afgevuurd uit het wapen dat later is aangetroffen in de auto van [betrokkene A]. Aannemelijk is verder dat er is geschoten vanuit de woning [adres Straat B], mede gezien de vindplaats van de huls. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de schietbaan, zodat onduidelijk blijft van welk punt de kogel is afgevuurd. Ook is onduidelijk of er (gericht) geschoten is op de auto waarin [slachtoffer D], [slachtoffer C] en [slachtoffer B] bij de woning wegreden. De verklaringen over het moment waarop er een schot is gehoord lopen bovendien uiteen. Er zijn teveel onduidelijkheden om te kunnen komen tot een conclusie met betrekking tot het schot, het moment waarop er is geschoten en de richting van het schot.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 3 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd:
In het UMCG was ik in een verwarde situatie. Door de deur heeft iemand mijn oom bedreigd met de woorden ‘we gaan jou dood maken’. Op dat moment ging de deur dicht, we gingen naar de andere kant. Ik zag een andere man die richting mijn oom dreigende woorden gebruikte. Ik zag dat hij een mes had. Ik heb toen de ijzeren staaf tevoorschijn gehaald om hem bang te maken, niet om hem te verwonden. Ik heb misschien zijn vinger of hand geraakt met de knuppel. De man is toen weggerend en [betrokkene D] ging achter hem aan. Ik heb ook ongeveer 20 meter achter hem aan gerend.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 10 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 25 van Map Verdachten 2 van dossier nummer 01GHR11014, proces-verbaalnummer 2011011686, inhoudende de verklaring van [slachtoffer F]:
In het ziekenhuis ben ik naar de spoedopvang gelopen. Ik zag dat een jongen mij wilde aanvallen. Ik heb deze jongen een klap gegeven met mijn vuist in zijn gezicht. Ik zag dat de andere jongen een soort stok pakte achter zijn broeksband. Deze stok schoof uit. Ik heb van deze jongen een klap gekregen op mijn handen. Ik ben toen richting hoofdingang gerend.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 16 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 58 van Map Verdachten 2 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene B]:
[slachtoffer F] heeft een klap gekregen op zijn arm van [verdachte] met een ploertendoder. Ik zag [slachtoffer F] hard weglopen na die klap van [slachtoffer D] in de richting van de [Straat D]. [slachtoffer D] liep met de ploertendoder in zijn hand achter [slachtoffer F] aan.
Een proces-verbaal van verhoor bij de rechter-commissaris d.d. 28 juni 2011, los bijgevoegd bij voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [betrokkene D]:
In het ziekenhuis gebeurde er iets in de verblijfsruimte. [betrokkene A] sprak met mannen in het Turks. Daarna kwam er iemand vanaf de hoofdingang naar [betrokkene A] toe en ging dreigend voor hem staan. [slachtoffer D] is op die man afgelopen en ik ben er ook achter aan gegaan. Ik heb in het ziekenhuis geen wapens gezien.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in het UMCG een mes en ploertendoder bij zich droeg, deze heeft getoond, de ploertendoder heeft gebruikt en vervolgens samen met [betrokkene D] [slachtoffer F] korte tijd heeft achtervolgd. Verdachte deed dit samen met medeverdachte [betrokkene D]. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank gaat uit van twee verschillende momenten in de confrontatie tussen beide groepen. Er is onvoldoende verband tussen het eerste moment, de confrontatie tussen [slachtoffer E] en [betrokkene A], en het andere moment, de confrontatie waarbij verdachte betrokken was. Er is geen sprake van één geheel van gedragingen, zodat verdachte niet ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor hetgeen zich bij de eerste confrontatie heeft afgespeeld. Hij zal dan ook worden vrijgesproken van het eerste gedachtestreepje.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 3 februari 2011, te Groningen, met een ander, op een voor het publiek toegankelijke plaats, te weten het Universitair Medisch Centrum Groningen, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer F], welk geweld bestond uit het dreigend en zichtbaar
- een mes en ploertendoder pakken en vasthouden, en
- openschuiven, zwaaien met en slaan op [slachtoffer D]’s hand met die ploertendoder, en
- achtervolgen van één van bovengenoemde personen met die ploertendoder en dat mes in de hand tot in de hal.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 3 primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
3. Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat er sprake is geweest van noodweer. [slachtoffer B] was bezig de oom van verdachte te vermoorden. [slachtoffer B] is een grote zware man en reageert in eerste instantie niet op wat [betrokkene D] en verdachte doen, dan is dus bijna alles toegestaan om hem te stoppen. Indien er een bewezenverklaring volgt, dient verdachte dus te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman betoogd dat, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen, er sprake was van noodweer, noodweerexces of zelfs putatief noodweer. Er is enkel een confrontatie geweest tussen verdachte en [slachtoffer F]. Verdachte handelde uit angst met in zijn achterhoofd hetgeen er eerder die nacht al was voorgevallen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde eveneens geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging omdat sprake was van noodweer. Zowel verdachte als [betrokkene D] worden wakker gemaakt met de mededeling dat [betrokkene A] wordt vermoord. Als zij beneden komen zien zij een grote zware man op [betrokkene A] zitten. Deze man heeft een mes waarmee hij [betrokkene A] steekt. Zij proberen dan eerst met hun vuisten en door te trekken de man van [betrokkene A] af te krijgen. Dat was op dat moment een passende reactie. Toen dat niet het gewenste effect had, hebben ze een mes gehanteerd. Ook dat was passend en geboden. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Oordeel van de rechtbank
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde, komt de rechtbank niet toe aan de bespreking van de standpunten van zowel de officier van justitie als de raadsman met betrekking tot het beroep op noodweer.
De rechtbank is van oordeel dat het door de raadsman naar voren gebrachte verweer dat ziet op het onder 3 ten laste gelegde verworpen moet worden. De rechtbank kan uit de bewijsmiddelen niet afleiden dat [slachtoffer F] heeft gedreigd met een mes. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat [slachtoffer F] tegenover hem stond in een dreigende houding met een mes in zijn handen, maar deze verklaring wordt, voor wat betreft de aanwezigheid van een mes, door geen enkel ander bewijsmiddel ondersteund. [betrokkene D] heeft wel een man in een dreigende houding gezien, maar verklaart niet over wapens.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte samen met [betrokkene D] op [slachtoffer F] is afgegaan, gestuurd door [betrokkene A]. [slachtoffer F] verklaart dat hij één van beiden, verdachte of [betrokkene D], heeft geslagen. Voorts blijkt dat verdachte met de ploertendoder die hij bij zich had, heeft gezwaaid, waardoor [slachtoffer F] op zijn hand is geraakt. [slachtoffer F] is vervolgens weggelopen richting hoofdingang. Daarop is verdachte samen met [betrokkene D] achter [slachtoffer F] aangelopen. Verdachte had naast de ploertendoder ook een mes in handen.
Uit deze gang van zaken kan de rechtbank dan ook niet afleiden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte of dat van een ander waartegen hij zich mocht verdedigen.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 meer subsidiair en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Verdachte heeft twee strafbare feiten gepleegd. De openlijke geweldpleging is er één van ernstige aard. Deze vond plaats in het ziekenhuis, onschuldige mensen zijn daar geconfronteerd met de gebeurtenissen. Voorts had verdachte een aanzienlijke hoeveelheid drugs aanwezig. Gezien de omstandigheid dat de officier van justitie verdachte voor het ernstigste feit niet strafbaar acht, is zij van mening dat verdachte het grootste gedeelte van zijn straf al heeft ondergaan.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank (één van) de feiten bewezen mocht achten, gepleit voor een straf die de duur van de voorlopige hechtenis niet overtreft. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de politie in het onderzoek artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering heeft geschonden. Bij de verhoren van verdachte zijn door verbalisanten suggesties gewekt, samenvattingen gegeven en conclusies getrokken. Het proces is dan ook op onaanvaardbare wijze beïnvloed. Verdachte heeft hiervan nadeel gehad en dit dient verdisconteerd te worden in een eventueel op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport, het uittreksel van de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van openlijke geweldpleging. Hij is naar een ziekenhuis gegaan met een mes en een ploertendoder op zak. In het ziekenhuis heeft hij deze wapens getoond en heeft hij met de ploertendoder geslagen. Verdachte is samen met zijn mededader vervolgens achter het slachtoffer aangerend. Dit moet voor de omstanders een angstige en schokkende vertoning zijn geweest. Bezoekers van een ziekenhuis komen daar doorgaans niet voor hun plezier en worden dan ook nog, geheel tegen hun wil in, geconfronteerd met personen, waarvan één in het bezit van wapens, die zich gewelddadig gedragen. Dit is een ernstige vorm van openlijke geweldpleging waarop naar het oordeel van de rechtbank een gevangenisstraf past van na te noemen duur. De rechtbank ziet geen aanleiding een deel van deze straf in voorwaardelijke vorm op te leggen.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte in Nederland niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Ten slotte merkt de rechtbank op dat zij, bij gebrek aan enige onderbouwing, geen aanleiding ziet om uit te gaan van een ongeoorloofde wijze van verhoren door verbalisanten waardoor het proces op onaanvaardbare wijze zou zijn beïnvloed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 3 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 3 primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en
G. Eelsing, in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Baren, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 augustus 2011.