RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670068-11 (promis)
datum uitspraak: 5 augustus 2011
raadsman: mr. U. Yildirim
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de P.I. Overijssel, PIV Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
30 mei 2011, 8 juli 2011 en 22 juli 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 3 februari 2011, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een of meer personen, te weten [slachtoffer A], [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal, in het hoofd en/of in het gezicht heeft gestoken met een mes en/of op het hoofd heeft geslagen met een knuppel, althans met een lange staaf, en/of
- die [slachtoffer A] heeft geslagen, althans geraakt met een strijkplank, en/of
- met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer A], die [slachtoffer B] en/of die [slachtoffer C], althans in de richting van de auto waarnaar die [slachtoffer A], die [slachtoffer B] en/of die [slachtoffer C] liep(en) en/of waarin die [slachtoffer A], die [slachtoffer B] en/of die [slachtoffer C] zat(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid,
althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden, dat
[medeverdachte A], [medeverdachte B] en/of [medeverdachte C] op of omstreeks 3 februari 2011, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
(telkens) ter uitvoering van het door die [medeverdachte A], [medeverdachte B] en/of [medeverdachte C] voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans een van hen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een of meer personen, te weten [slachtoffer A], [slachtoffer B] en/of [slachtoffer C] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging, althans een van hen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- die [slachtoffer A] meermalen, althans eenmaal, in het hoofd en/of in het gezicht hebben/heeft gestoken met een mes en/of op het hoofd hebben/heeft geslagen met een knuppel, althans met een lange staaf, en/of
- die [slachtoffer A] hebben/heeft geslagen, althans geraakt met een strijkplank, en/of
- met een vuurwapen hebben/heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer A], die [slachtoffer B] en/of die [slachtoffer C], althans in de richting van de auto waarnaar die [slachtoffer A], die [slachtoffer B] en/of die [slachtoffer C] liep(en) en/of waarin die [slachtoffer A], die [slachtoffer B] en/of die [slachtoffer C] zat(en),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf (telkens) niet is voltooid,
tot en/of bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest door toen daar opzettelijk
die [medeverdachte B] en/of die [medeverdachte C] wakker te maken ten einde die te helpen om die [medeverdachte A] te ontzetten, en/of
genoemd vuurwapen aan die [medeverdachte A] en/of die [medeverdachte B] en/of die [medeverdachte C] ter beschikking te stellen;
zij op of omstreeks 3 februari 2011, in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 15.600 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk
vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en/of ongeveer 2.200 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep,
zijnde hasjiesj en/of hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Met betrekking tot het incident aan de [Straat A] heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. De verklaringen over het incident aan de [Straat A] lopen sterk uiteen. Verdachten [medeverdachte D], [slachtoffer B] en [slachtoffer A] verklaren in grote lijnen gelijk en zelfs op punten belastend voor zichzelf. Ook komen zij, met uitzondering van [medeverdachte D], in latere verhoren niet terug op de kernpunten van hun verklaringen. Dat geeft de officier van justitie aanleiding om hun verklaringen betrouwbaar te achten en voor een groot deel uit te gaan van hun lezing van de gebeurtenissen in de woning. Op basis van deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien met de overige verklaringen, gaat de officier van justitie er van uit dat [slachtoffer B], [medeverdachte D], [slachtoffer A], [slachtoffer C] en [betrokkene A] in de woning zijn geweest. Er wordt via een raampje ingebroken om de woning binnen te komen. Een aantal personen gaat vervolgens de woning binnen. [slachtoffer A] pakt een mes uit de keuken en loopt hiermee naar boven. [slachtoffer A] gaat de slaapkamer in en er ontstaat een confrontatie met [medeverdachte A] waarbij [medeverdachte A] zijn hand verwondt. Vervolgens ontstaat een moment van relatieve rust. [verdachte] gaat op dat moment naar de tweede verdieping om een T-shirt te halen. Zij maakt daar [medeverdachte B] en [medeverdachte C] wakker. [medeverdachte D], [slachtoffer C] en [betrokkene A] verlaten vervolgens de woning. Op het moment dat [verdachte] naar boven loopt voorziet [slachtoffer B] problemen, hij verlaat op dat moment ook de woning. Als [verdachte] naar beneden komt met [medeverdachte C] en [medeverdachte B] escaleert de situatie. [slachtoffer A] steekt [medeverdachte A] in zijn buik. Dat is een vreemde, niet zonder meer te plaatsen actie, aangezien [slachtoffer A] tot dan toe het voor elkaar leek te hebben dat [medeverdachte A] met hem mee zou gaan. [slachtoffer A] verklaart hierover dat [medeverdachte A] van [verdachte] een T-shirt overhandigd kreeg met daarin een vuurwapen dat [medeverdachte A] wilde doorladen. [slachtoffer A] wilde dit voorkomen en heeft zich om die reden op [medeverdachte A] gestort. Er ontstond een worsteling waarbij [medeverdachte A] is gestoken. De verklaring van [medeverdachte A] voor deze escalatie is een geheel andere. Zijn lezing acht de officier van justitie echter niet aannemelijk. Alleen [verdachte] bevestigt deze lezing, maar haar verklaring is niet geloofwaardig nu deze mede gezien moet worden in het licht van de brief die [medeverdachte A] in de gevangenis schrijft aan [verdachte]. Een volkomen onvoorstelbaar element in deze lezing is bovendien dat [betrokkene A] een wapen zou hebben dat hij op een gegeven moment op de strijkplank achterlaat.
Nadat [medeverdachte B] en [medeverdachte C] op de eerste verdieping zijn gekomen, zien zij [slachtoffer A] op [medeverdachte A] liggen, zij proberen [medeverdachte A] te ontzetten door aan [slachtoffer A] te trekken, maar hem ook te slaan met een staaf en met de vuisten. In dit gevecht is [slachtoffer A] gewond geraakt. Dat hij al in de slaapkamer gewond is geraakt en niet pas beneden of op de trap blijkt uit het forensisch onderzoek. Er is immers bloed aangetroffen van [slachtoffer A] in de slaapkamer waar het gevecht plaats vond. [slachtoffer A] zelf verklaart dit ook. Zijn ernstige verwondingen zijn dan ook niet het gevolg van de val van de trap. Gelet op de combinatie van verwondingen is dit ook uiterst onwaarschijnlijk, zo heeft de arts verklaard. Ook acht de officier van justitie het onwaarschijnlijk dat [slachtoffer A] zichzelf heeft verwond. Er is een mespunt in zijn schedel aangetroffen, dat impliceert dat er behoorlijke kracht op hem moet zijn uitgeoefend. Zij houdt dan ook [medeverdachte C] en [medeverdachte B] verantwoordelijk voor het bij [slachtoffer A] veroorzaakte letsel. In ieder geval een van hen heeft [slachtoffer A] gestoken. Ze zijn met een gemeenschappelijk doel, het ontzetten van [medeverdachte A], opgetreden en hebben daarbij van alles gedaan. Er was dan ook sprake van nauwe en bewuste samenwerking op dit punt en het doet er dan niet toe wie van hen precies heeft gestoken. Deze handelingen zijn te kwalificeren als een poging tot doodslag. Het hoofd is een zeer kwetsbare plek van het lichaam. De kans op fatale gevolgen is zeer aannemelijk, zeker wanneer je met kracht steekt. Zowel [medeverdachte C] als [medeverdachte B] hebben met hun handelen, dat naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachten daarmee de aanmerkelijke kans van het gevolg hebben aanvaard, voorwaardelijk opzet gehad op de dood van [slachtoffer A]. Voor kalm beraad is geen tijd geweest. Er dient dan ook vrijspraak te volgen voor de poging tot moord.
Uiteindelijk wordt [slachtoffer A] de woning uitgewerkt, daarbij valt hij, samen met [medeverdachte B], van de trap. [slachtoffer A] weet dan te vertrekken in de auto van [slachtoffer C]. Deze auto staat vanuit de woning gezien aan de linkerkant van de straat. Als zij vertrekken en langs het huis rijden horen [slachtoffer C], [slachtoffer B] en [slachtoffer A] een schot. Ook heeft [betrokkene B] een schot gehoord toen hij met [slachtoffer B] belde op het moment dat die wegreed bij het huis. Dit telefoontje vindt ook bevestiging in de telecomgegevens. Zowel [medeverdachte B], [medeverdachte C] als [verdachte] ontkennen te hebben geschoten. De lezing die met betrekking tot het schot is geopperd door [verdachte] en [medeverdachte A] acht de officier van justitie ongeloofwaardig en onaannemelijk, zoals al eerder aangegeven. Vast staat dat er is geschoten en ook dat dat is gebeurd met het wapen dat later in de auto van [medeverdachte A] wordt aangetroffen. Uit forensisch onderzoek blijkt dat zowel [medeverdachte C], [medeverdachte A] als [verdachte] een vrijwel zekere relatie hebben met het schietproces. Ook [slachtoffer B] heeft deze relatie, maar in zijn geval betreft het gemarkeerde munitie, en die is hier niet aan de orde. De aangetoonde relatie kan ook bestaan doordat iemand het wapen in handen heeft gehad, de schutter heeft aangeraakt of in diens directe nabijheid is geweest. [medeverdachte B] scoort niet positief, het is dan ook onaannemelijk dat hij heeft geschoten. Het is voorts aannemelijk dat [medeverdachte C] beneden was in de woning met [medeverdachte B] op het moment van schieten, zodat ook zijn betrokkenheid onaannemelijk is. Hij kan besmet zijn door het begeleiden van zijn oom of doordat hij het wapen in de auto heeft gelegd. [verdachte] en [medeverdachte A] waren boven in de slaapkamer op het moment van schieten. [verdachte] heeft het wapen nog na het gevecht met [slachtoffer A] in handen gehad. Dat geldt ook voor [medeverdachte A], hij heeft het wapen ontladen. Op het wapen is voornamelijk DNA aangetroffen van [medeverdachte A]. Op het raamkozijn is bloed aangetroffen. Het is, alles bij elkaar, aannemelijk dat ofwel [verdachte] of [medeverdachte A] heeft geschoten vanuit de slaapkamer. Ook al zou alleen [medeverdachte A] geschoten hebben, dan nog heeft [verdachte] hem het wapen gegeven. Zij was bovendien in de slaapkamer aanwezig bij [medeverdachte A] toen er is geschoten. Zij is dan ook als medepleger aan te merken. Zij heeft [medeverdachte A] niet gestopt of zich onttrokken aan de situatie. Andersom geldt die redenering ook voor [medeverdachte A]. Er is geschoten op de auto waarin [slachtoffer C], [slachtoffer B] en [slachtoffer A] wegrijden. Het schieten op een auto met daarin drie personen met een vuurwapen kan tot gevolg hebben dat één van de inzittenden overlijdt. Gezien de setting waarin is geschoten, het gevecht dat zojuist in de woning heeft plaatsgevonden, is het aannemelijk dat de intentie was om iemand iets aan te doen. Er is sprake van een gedraging die naar de uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zodanig gericht op een bepaald gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat [verdachte] en [medeverdachte A] de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg hebben aanvaard. Zij hebben daarmee in ieder geval voorwaardelijk opzet gehad op de dood van de inzittenden van de auto. Er is ook sprake van tijdsverloop tussen het gevecht met [slachtoffer A] en het moment van schieten, tijd voor kalm beraad. Er is dan ook sprake geweest van voorbedachten rade. Daarmee hebben zij zich beiden schuldig gemaakt aan een poging tot moord. Subsidiair acht de officier van justitie poging tot doodslag bewezen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat het hierbij gaat om de in de auto van [medeverdachte A] aangetroffen drugs. [verdachte] heeft verklaard dat de drugs die nacht in haar woning zijn gekomen. [medeverdachte B] en [medeverdachte A] waren betrokken bij de overval op [betrokkene C], waarbij volgens de officier van justitie ook drugs zijn weggenomen. Het is dan ook aannemelijk dat zij ook van de drugs af wisten. [medeverdachte C] heeft verklaard dat hij de drugs die nacht in tassen moest stoppen en dat hij de tassen later in de auto heeft gezet, samen met [medeverdachte B], voor ze naar het UMCG rijden. De drugs worden vervolgens aangetroffen in de auto waarin [verdachte] en [medeverdachte B] zitten bij hun aanhouding.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan haar ten laste gelegde. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft hij daarbij opgemerkt dat weliswaar duidelijk is dat er een schot is gelost die dag, maar dat er veel onduidelijkheid is over wie heeft geschoten en op welk moment er is geschoten. Verdachte erkent wel een wapen in handen te hebben gehad, het is dan ook niet verbazingwekkend dat zij positief scoort in het schotrestenonderzoek, evenals haar partner, [medeverdachte A]. Volgens haar verklaring en die van [medeverdachte A] is dit echter het wapen dat [betrokkene A] de woning mee in heeft genomen en daar uiteindelijk heeft achtergelaten. [slachtoffer B] verklaart dat hij een wapen in het café heeft gezien bij [betrokkene A], dit ondersteunt verdachtes verklaring. De verklaring van [slachtoffer A] daarentegen dat verdachte het wapen naar beneden heeft gebracht en heeft overhandigd aan [medeverdachte A] wordt niet door andere verklaringen ondersteund. Het is ook praktisch onmogelijk nu verdachte de slaapkamer niet meer is ingegaan nadat zij van boven kwam. Bovendien had zij het wapen dan ook aan [medeverdachte B] of [medeverdachte C] kunnen geven, die waren immers ook boven. Voorts was het op dat moment onmogelijk voor [medeverdachte A] om het wapen door te laden nu hij een bebloede hand had.
Nu de verschillende verklaringen geen antwoord geven op de vraag wie er op welk moment geschoten heeft, zal het technisch bewijs uitkomst moeten bieden. Uit het schotrestenonderzoek blijkt dat er geen schot is gelost vanuit het raam boven. Verdachte bevond zich juist wel boven toen de overvallers weg reden, het moment waarop zij een schot gehoord zouden hebben. Zij kan dus niet geschoten hebben. Verdachte heeft verder fibromyalgie waardoor zij niet in staat is veel met haar handen te doen, het is dus ook om die reden onmogelijk dat zij geschoten heeft. Ten slotte zijn geen vingerafdrukken of DNA van verdachte op het wapen aangetroffen.
Verdachte heeft verder niets te maken met de mishandeling van [slachtoffer A]. Enkel [medeverdachte B] en [medeverdachte C] hebben [slachtoffer A] geslagen. Verdachte heeft zich van de worsteling gedistantieerd en zich er niet mee bemoeid.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman opgemerkt dat de drugs niet aan verdachte toebehoren. Om niet in de problemen te komen heeft zij voorgesteld de drugs in de auto te plaatsen. Er zijn aanwijzingen dat de drugs afkomstig zijn van [betrokkene C] en dat de drugs in het kader van een schuld door de Duitse mannen zijn opgehaald bij [betrokkene C]. Deze mannen zijn in de woning van verdachte geweest en hebben vermoedelijk de drugs toen bij haar in de woning achtergelaten. Zij wist dus enkel dat de drugs in huis lagen, maar zij had er niets over te zeggen. Het is in de Turkse cultuur ook niet gebruikelijk je als vrouw te bemoeien met de zaken van je man. Verdachte moet dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank gaat uit van het volgende scenario. In de nacht van 2 op 3 februari 2011 overhandigt [betrokkene B] in café [naam café] te Groningen een geldbedrag van € 15.000,-- aan zijn broer [betrokkene C]. [betrokkene C] vertrekt enige tijd later in de nacht naar zijn woning aan de [adres Straat B] te Assen. Op het moment dat [betrokkene C] zijn woning in Assen binnengaat, wordt hij door drie mannen, gewapend met een ploertendoder en een pistool en twee van hen met bivakmuts, overvallen. Hij wordt naar binnen geduwd en naar boven gedwongen, zijn handen en mond worden afgeplakt met tape, hij wordt bedreigd met het pistool en uiteindelijk wordt hij opgesloten in een kamer. [betrokkene C] weet zich uiteindelijk, als de mannen zijn woning hebben verlaten, te bevrijden. Het geld dat hij eerder die nacht van zijn broer had gekregen, blijkt te zijn weggenomen. [[betrokkene C] rijdt vervolgens terug naar café [naam café] waar hij aan zijn broer [betrokkene B] vertelt wat er is gebeurd. Hij vertelt aan verschillende mensen dat er geld en een hoeveelheid verdovende middelen uit zijn woning zijn weggenomen.
[betrokkene B] wil uitzoeken wie er bij de overval betrokken zijn en vermoedt al snel dat er een tipgever moet zijn geweest. Hij zorgt er, als oudste van de familie [van betrokkene B], voor dat alle bezoekers die die avond en nacht het café hebben bezocht, terug komen naar het café. Er wordt overleg gepleegd en [slachtoffer B] is degene die vertelt dat hij zijn broer, [betrokkene D], verdenkt van betrokkenheid bij de overval. Ook [betrokkene D] wordt daarom van huis gehaald. Geconfronteerd met sms’jes in zijn telefoon geeft [betrokkene D] toe dat hij [medeverdachte A] heeft getipt over het vertrek van [betrokkene C]. Een aantal mensen gaat vanuit het café naar [medeverdachte A]. Hoewel niet vast staat dat er vooraf vastomlijnde plannen zijn gemaakt, is wel duidelijk dat de intentie is dat [medeverdachte A] van huis moet worden opgehaald om in het café verantwoording af te leggen. [slachtoffer A] en [slachtoffer C] vertrekken in één auto naar de [Straat A]. [betrokkene E] is inmiddels op verzoek van [betrokkene B] ook naar het café gekomen en gaat samen met [betrokkene A] naar een ander mogelijk verblijfadres van [medeverdachte A]. [medeverdachte A] blijkt echter te verblijven aan de [Straat A]. Er staan daar auto’s met Duitse kentekens voor de woning. [betrokkene A] en [betrokkene E] komen terug naar het café en vertrekken vervolgens met [betrokkene B] ook richting [Straat A]. Ondertussen is ook [slachtoffer B] met [medeverdachte D] bij de [Straat A] aangekomen. Bij de woning van [medeverdachte A] en [verdachte] weet [slachtoffer B] met een schroevendraaier een bovenraampje open te breken en de woning in te klimmen. Hij opent de deur voor de anderen. [slachtoffer A] pakt een mes uit de keuken en loopt naar boven. [slachtoffer B] loopt voorop en kijkt op alle verdiepingen in de kamers. [slachtoffer A] gaat dan de slaapkamer in waar [medeverdachte A] en [verdachte] liggen te slapen. [medeverdachte A] wordt gesommeerd, onder bedreiging van het mes, zich aan te kleden en mee te gaan naar het café. [medeverdachte A] raakt gewond aan zijn hand. [slachtoffer B], [medeverdachte D], [slachtoffer C] en [betrokkene A] staan ook op de eerste verdieping in de buurt van de slaapkamer. Kort nadat [medeverdachte A] zich heeft aangekleed en zijn hand is verbonden, verlaten [slachtoffer C], [betrokkene A] en [medeverdachte D] de woning. [betrokkene B], die buiten de woning is gebleven, heeft [betrokkene A] namelijk telefonisch gezegd dat ze moeten vertrekken uit de woning. [slachtoffer B] verlaat de woning als hij [verdachte] naar boven ziet lopen. Hij heeft al gezien dat er op de tweede verdieping nog twee mensen liggen te slapen en vreest voor escalatie. [verdachte] heeft de mannen die daar slapen, [medeverdachte B] en [medeverdachte C], wakker gemaakt. [verdachte] komt als eerste weer naar beneden op de eerste verdieping. [slachtoffer A] ziet dat [medeverdachte A] een wapen in zijn hand heeft en dat [medeverdachte A] het wapen wil doorladen. [slachtoffer A] springt op [medeverdachte A] om dit te voorkomen. In de worsteling die dan ontstaat, wordt [medeverdachte A] in zijn buik gestoken met het mes van [slachtoffer A]. [medeverdachte B] en [medeverdachte C], die inmiddels ook beneden zijn gekomen, zien dit en proberen [medeverdachte A] te ontzetten. [slachtoffer A] raakt bij dit gevecht gewond in zijn gezicht. [slachtoffer A] rolt vervolgens met [medeverdachte B] van de trap. [slachtoffer A] vlucht dan naar de auto van [slachtoffer C]. Ook [slachtoffer B] zit in deze auto te wachten. Op enig moment is er een schot gelost.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs hiervoor ontbreekt. Uit het dossier is af te leiden dat vast staat dat er bij de [Straat A] geschoten is. De kogel is afgevuurd uit het wapen dat later is aangetroffen in de auto van medeverdachte [medeverdachte A], welke auto ook door verdachte wordt gebruikt. Aannemelijk is verder dat er geschoten is vanuit de woning [adres Straat A], mede gezien de vindplaats van de huls. Verdachte heeft een vrijwel zekere relatie met het schietproces, zij erkent ook dat zij het wapen in handen heeft gehad. Zij ontkent echter te hebben geschoten. Er is geen nader onderzoek gedaan naar de schietbaan, zodat onduidelijk blijft van welk punt de kogel is afgevuurd. Ook is onduidelijk of er (gericht) geschoten is op de auto waarin [slachtoffer C], [slachtoffer B] en [slachtoffer A] bij de woning wegreden. De verklaringen over het moment waarop er een schot is gehoord lopen bovendien uiteen. Er zijn teveel onduidelijkheden om te kunnen komen tot een conclusie met betrekking tot de schutter, het moment waarop is geschoten en de richting van het schot. Het derde gedachtestreepje van het onder 1 ten laste gelegde kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Over de eerste twee gedachtestreepjes van het onder 1 ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Uit het dossier valt niet af te leiden dat verdachte op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de schermutselingen tussen [slachtoffer A] enerzijds en [medeverdachte B] en [medeverdachte C] anderzijds, anders dan dat verdachte [medeverdachte B] en [medeverdachte C] wakker heeft gemaakt. Dat laatste acht de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van bewuste en nauwe samenwerking. Alleen al om die reden dient verdachte te worden vrijgesproken van het medeplegen van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Nu de rechtbank in de strafzaken tegen [medeverdachte B] en [medeverdachte C] niet komt tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging, dient verdachte eveneens te worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 2 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 15 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 50 van Map Verdachten 1 van dossier nummer 01GHR11014, proces-verbaalnummer 2011011686, inhoudende de verklaring van [verdachte]:
Die tassen waren bij mij in huis en in mijn auto. [medeverdachte B] en [medeverdachte C] hebben deze tassen meegenomen. Ik heb die groene wiet en licht- en donkerkleurige hasj er zelf in gedaan. Dit was verpakt in kleinachtige vierkantjes in de blauwe tas. De wiet zat gewoon los in doorzichtige zakken.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 4 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 18 van Map Verdachten 1 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [verdachte]:
Die blauwe sporttas met bruine stukjes en die wiet. Deze spullen zijn volgens mij woensdagnacht in huis gekomen. Mijn man heeft aan mij tassen gevraagd. Ik heb twee tassen gehaald, de blauwe en de zwart-witte. Op zijn Turks heet het ‘hasj’ wat ik in de tas stopte.
Ik heb tegen [medeverdachte C] en [medeverdachte B] gezegd dat we de tassen niet moesten vergeten. Ik wist dat ik de drugs niet goed uit kon leggen aan de politie, daarom heb ik de drugs meegenomen.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 17 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 47 van Map Verdachten 1 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte C]:
Ik zag mijn oom, twee mannen, [betrokkene F] en [medeverdachte B] zitten. Ik zag wat zakken met drugs liggen op de salontafel.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 5 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 21 van Map Verdachten 1 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte A]:
Ik heb een BMW X6, [KENTEKEN], op naam staan.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 234 van Onderzoeksdossier [Straat A] van voornoemd dossier, inhoudende:
Op donderdag 3 februari 2011 om 10:25 uur, was op de openbare weg, de [straat C] te Groningen, een veilige situatie gecreëerd, waarna de beide inzittenden van de BMW, voorzien van kenteken [KENTEKEN], die later bleken te zijn genaamd [verdachte] en [medeverdachte B], werden aangehouden.
Wij, verbalisanten, roken een sterke hennepgeur in het voertuig. In de kofferbak zagen wij aan de rechterzijde achterin een zwart/wit gestreepte tas liggen. In deze tas zag ik, verbalisant [verbalisant C], een hoeveelheid verpakte hennep liggen. De geur en vorm zijn mij ambtshalve bekend. Ook zagen wij verbalisanten in de kofferbak rechtsvoor een donkere sporttas liggen. In deze sporttas zagen wij, verbalisanten [verbalisant C] en [verbalisant D], een hoeveelheid hasj liggen. Verder zagen wij allemaal verpakte blokken liggen, met daarin mogelijk hasj of andere stoffen genoemd in de Opiumwet.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 april 2011, opgenomen vanaf pagina 390 van Onderzoeksdossier [Straat A] van voornoemd dossier, inhoudende:
Op donderdag 3 februari 2011 werd een blauwe sporttas en een grijs/witte boodschappentas in beslag genomen. Deze twee tassen lagen in de kofferbak van een BMW X6, kenteken [KENTEKEN]. In de blauwe sporttas zaten meerdere, in tape gewikkelde, blokken plantaardig materiaal. In de grijs/witte boodschappentas zaten meerdere plastic zakken, gevuld met plantaardig materiaal.
Op maandag 11 februari 2011 hebben wij, verbalisanten [verbalisant A] en [verbalisant B], de inhoud van de blauwe sporttas bekeken en gewogen. Wij zagen dat in de blauwe sporttas meerdere in tape gewikkelde blokken/plakken hasj lagen. Wij telden in totaal achttien blokken en vijf plakken hasj. Het totaalgewicht van de blokken en plakken inclusief verpakkingsmateriaal bedroeg 15.578 kilogram. Wij verbalisanten, hebben het verpakkingsmateriaal deels weggesneden om te kijken wat voor soort plantaardig materiaal hierin zat. Wij zijn ambtshalve bekend met softdrugs en weten hoe hasj eruit ziet en ruikt. Wij roken en zagen aan de vorm en kleur en geur van de blokken en plakken hasj dat het softdrugs betrof, voorkomende op de lijst van de Opiumwet.
Op maandag 11 februari 2011 hebben wij, verbalisanten [verbalisant A] en [verbalisant B], de inhoud van de grijs/witte boodschappentas bekeken en gewogen. Wij zagen dat in de grijs/witte boodschappentas meerdere zakken hennep lagen. Wij hebben vervolgens de zakken hennep gewogen. Dit waren de hoeveelheden die werden aangetroffen: 1 zak van 332 gram henneptoppen, 1 zak van 647 gram hennepgruis, 1 zak van 66 gram henneptoppen, 1 zak van 60 gram henneptoppen, 1 zak van 38 gram hennepgruis, 1 zak van 32 gram henneptoppen, 1 zak van 32 gram henneptoppen, 1 zak van 96 gram hennepgruis. Het totaalgewicht van deze zakken met hierin de hennep inclusief verpakkingsmateriaal bedroeg 2113 gram. Wij, verbalisanten, zijn ambtshalve bekend met softdrugs en weten hoe hennep eruit ziet en ruikt. Wij roken en zagen aan de vorm en kleur en geur van de hennep dat het softdrugs betrof, voorkomende op de lijst van de Opiumwet.
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met anderen opzettelijk een hoeveelheid verboden middelen aanwezig heeft gehad. Zij zat samen met medeverdachte [medeverdachte B] in de auto waarin de drugs werden aangetroffen. Verdachte heeft zelf verklaard dat de drugs woensdagnacht in haar huis zijn gekomen. Zij heeft de drugs in tassen gedaan. Zij wist dat de drugs in haar woning aanwezig waren en dat het om drugs ging. Ze heeft opdracht gegeven, bij vertrek naar het UMCG, de tassen in de auto te zetten, en ze reed in de auto waarin de drugs - een aanzienlijke hoeveelheid - zijn aangetroffen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
zij op 3 februari 2011, in de gemeente Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 15.600 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd en ongeveer 2.200 gram hennep, zijn hasjiesj en hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
2. Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, lid 2, van de Opiumwet
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft betoogd dat, mocht de rechtbank verdachte verwijten dat zij medeplichtig is geweest aan het door [medeverdachte C] en [medeverdachte B] gebruikte geweld, er sprake is geweest van noodweer. [slachtoffer A] benaderde verdachte en haar partner met een mes terwijl zij sliepen en versperde hen de uitgang. Daarna heeft [slachtoffer A] [medeverdachte A] zelfs gestoken. De vrees was dan ook gerechtvaardigd dat [slachtoffer A] verdachte en haar partner iets aan wilde doen. Verdachte was door deze ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van haar eigen lijf en dat van haar partner genoodzaakt in te grijpen en [medeverdachte B] en [medeverdachte C] wakker te maken. Deze verdediging was ook noodzakelijk, want als [slachtoffer A] zijn aanval had doorgezet was [medeverdachte A] gedood of zwaar verwond. [medeverdachte B] en [medeverdachte C] gebruikten gepast geweld dat niet verder ging dan noodzakelijk was. Vluchten was uitgesloten, de uitgang werd geblokkeerd. Verdachte dient dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich niet uitgelaten over het door de raadsman gedane beroep op noodweer.
Nu verdachte geheel wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde komt de rechtbank niet toe aan bespreking van het door de raadsman naar voren gebrachte verweer.
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu ten opzichte van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Een poging tot moord is een zeer ernstig feit waarbij een hoge gevangenisstraf hoort. Er is op klaarlichte dag op de openbare weg geschoten. Verder heeft verdachte een hoeveelheid drugs aanwezig gehad. De officier van justitie heeft ook rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte in haar slaap is belaagd.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank (één van) de feiten bewezen mocht achten, gepleit voor een minder zware straf dan door de officier van justitie is gevorderd. Er dient rekening gehouden te worden met de beperkte rol van verdachte en de korte periode waarin de drugs in haar huis aanwezig waren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het aangaande haar persoon opgemaakte reclasseringsrapport, het uittreksel van de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen. Het betrof een grote hoeveelheid en de handel in drugs gaat gepaard met criminaliteit en brengt de samenleving grote schade toe. Daarnaast zijn drugs een gevaar voor de gezondheid. Ook neemt de rechtbank de omstandigheden waaronder de drugs zijn aangetroffen in aanmerking. Een dergelijk feit rechtvaardigt een gevangenisstraf van na te noemen duur. De rechtbank gaat voorbij aan het verweer van verdachte dat zij binnen de Turkse cultuur als vrouw weinig heeft in te brengen en zich niet met de zaken van de man heeft te bemoeien. Een dergelijke opvatting rechtvaardigt niet dat een lagere straf dan gebruikelijk wordt opgelegd. Bovendien heeft zij een actieve rol vervuld door de drugs in de auto te laten plaatsen, hetgeen in tegenspraak is met het door verdachte gestelde dat zij zich niet met zaken heeft te bemoeien.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte in Nederland niet eerder voor soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking is geweest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en
G. Eelsing, in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Baren, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 augustus 2011.