RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670081-11 (promis)
datum uitspraak: 5 augustus 2011
raadsman: mr. K.B. Spoelstra
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [straatnaam],
thans preventief gedetineerd in de P.I. Overijssel, HvB Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
30 mei 2011, 7 juli 2011 en 22 juli 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 februari 2011, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer personen, genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet
- zich naar de woning [straatnaam woning slachtoffers] begeven, alwaar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], zich bevond(en), en/of
- zich de toegang tot die woning [straatnaam woning slachtoffers] verschaft door middel van braak, verbreking, inklimming en/of valse sleutels, en/of
- zich met een mes, pistool en/of stok in de hand naar de/een slaapkamer in die woning [straatnaam woning slachtoffers] begeven, alwaar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] sliep(en), althans aanwezig waren/was, en/of
- dreigend een mes voor de keel van die [slachtoffer 1] gehouden en daarbij die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "Je moet naar mij luisteren, anders maak ik je dood. Ben jij [betrokkene 1]?", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer 1] vastgehouden en/of op die [slachtoffer 1] is gaan liggen en/of zitten, en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de buik en/of de/een zij, althans het lichaam gestoken, en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] een mes getoond en hierbij tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] gezegd dat hij/zij zich moest(en) aankleden en dat hij/zij mee moest(en) gaan, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht leiden, dat
hij op of omstreeks 3 februari 2011, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een of meer personen, genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2],
wederrechtelijk van de vrijheid te beroven en/of beroofd te houden, met dat opzet
- zich naar de woning [straatnaam woning slachtoffers] heeft begeven, alwaar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2], zich bevond(en), en/of
- zich de toegang tot die woning [straatnaam woning slachtoffers] heeft verschaft door middel van braak, verbreking, inklimming en/of valse sleutels, en/of
- zich met een mes, pistool en/of stok in de hand naar de/een slaapkamer in die woning [straatnaam woning slachtoffers] heeft begeven alwaar die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] sliep(en), althans aanwezig waren/was, en/of
- dreigend een mes voor de keel van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en daarbij die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Je moet naar mij luisteren, anders maak ik je dood. Ben jij [betrokkene 1]?", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer 1] heeft vastgehouden en/of op die [slachtoffer 1] is gaan liggen en/of zitten, en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de buik en/of de/een zij, althans het lichaam heeft gestoken, en/of
- die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] een mes heeft getoond en hierbij tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] heeft gezegd dat hij/zij zich moest(en) aankleden en dat hij/zij mee moest(en) gaan, althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 3 februari 2011, te Groningen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een, persoon, genaamd [slachtoffer 1], van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg,
- zich naar de woning [straatnaam woning slachtoffers] heeft begeven, alwaar die [slachtoffer 1] zich bevond, en/of
- zich de toegang tot die woning [straatnaam woning slachtoffers] heeft verschaft door middel van braak, verbreking, inklimming en/of valse sleutels, en/of
- zich met een mes, pistool en/of stok in de hand naar de/een slaapkamer in die woning [straatnaam woning slachtoffers] heeft begeven, alwaar die [slachtoffer 1] sliep, althans aanwezig was, en/of
- dreigend een mes voor de keel van die [slachtoffer 1] heeft gehouden en daarbij die [slachtoffer 1] de woorden heeft toegevoegd: "Je moet naar mij luisteren, anders maak ik je dood. Ben jij [betrokkene 1]?", althans woorden van gelijke aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer 1] heeft vastgehouden, en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes in de buik en/of de/een zij, althans het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 3 februari 2011, te Groningen, in elk geval in de gemeente Groningen,
met een ander of anderen, op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek
toegankelijke ruimte, te weten het UMCG, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer personen, te weten [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4],
welk geweld bestond uit het slaan en/of stompen van een of meer van genoemde personen, en/of
het toevoegen aan een of meer van genoemde personen van de woorden: ”Hoerenzoon, je hebt nu een probleem, je moet niet denken dat je lang zult leven”, althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
hij in of omstreeks de periode van 3 februari 2011 tot en met 9 februari 2011, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
- ongeveer 52 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
- ongeveer 82 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, en/of
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. De verklaringen over het incident aan de [straatnaam woning slachtoffers] lopen sterk uiteen. Het doel van de personen die richting [straatnaam woning slachtoffers] zijn gegaan, zou zijn geweest om te praten met [slachtoffer 1]. Het is echter de vraag of dat ook echt zo was gezien de omstandigheden. [betrokkene 2] was net op gewelddadige wijze overvallen. Er wordt dan niet besloten de politie in te schakelen, maar men wil het zelf oplossen. Er gaat vervolgens een groep personen naar de woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan de [straatnaam woning slachtoffers] en er wordt via een raampje ingebroken om de woning binnen te komen. Onder deze omstandigheden kan een criminele intentie al snel worden aangenomen. Uit verschillende verklaringen kan desalniettemin worden afgeleid dat het plan bestond om [slachtoffer 1] van huis op te halen en naar café [naam café] te brengen. Een aantal personen gaat vervolgens de woning binnen. Verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] verklaren in grote lijnen gelijk en zelfs op punten belastend voor zichzelf. Ook komen zij, met uitzondering van [medeverdachte 1], in latere verhoren niet terug op de kernpunten van hun verklaringen. Dat geeft de officier van justitie aanleiding om hun verklaringen betrouwbaar te achten en voor een groot deel uit te gaan van hun lezing van de gebeurtenissen in de woning. Op basis van deze verklaringen, in onderlinge samenhang bezien met de overige verklaringen, gaat de officier van justitie er van uit dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [verdachte] in de woning aan de [straatnaam woning slachtoffers] zijn geweest. Verdachte erkent dit ook, maar ontkent in de slaapkamer te zijn geweest. Vier personen, [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] verklaren echter dat hij daar wel is geweest. Een extra aanwijzing hiervoor is dat verdachte twee telefoontoestellen, afkomstig van [slachtoffer 1], aan zijn ex-vrouw heeft gegeven, terwijl [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] verklaren dat deze telefoons zijn weggenomen uit hun slaapkamer. De verklaring die verdachte hiervoor zelf geeft is ongeloofwaardig en wordt niet gesteund door enig ander bewijsmiddel. De officier van justitie gaat er dan ook van uit dat ook [verdachte] boven in de woning en ook in de slaapkamer is geweest.
De officier van justitie gaat uit van de volgende gang van zaken in de woning. [medeverdachte 2] is degene geweest die door het raampje is geklommen en de deur voor de overige aanwezigen heeft geopend zodat iedereen uiteindelijk de woning binnen kon komen. [medeverdachte 3] pakt een mes uit de keuken en loopt hiermee naar boven. [medeverdachte 3] gaat de slaapkamer in en er ontstaat een confrontatie met [slachtoffer 1] waarbij [slachtoffer 1] zijn hand verwondt. Vervolgens ontstaat een moment van relatieve rust. [slachtoffer 2] gaat op dat moment naar de tweede verdieping om een T-shirt te halen. Zij maakt daar [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] wakker. In de tussentijd zijn ook [medeverdachte 5] en [betrokkene 1] bij de woning gearriveerd. Omdat zij vrezen voor escalatie vertrekken zij weer. [medeverdachte 5] heeft dan telefonisch contact met [verdachte], die zich op dat moment in de woning bevindt, via de telefoon van [medeverdachte 3] en probeert de personen in de woning te bewegen de woning te verlaten. Dit telefoontje vindt bevestiging in de telecomgegevens. De telefoon van [medeverdachte 3] wordt bovendien later aangetroffen bij [verdachte]. [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [verdachte] verlaten vervolgens de woning. Op het moment dat [slachtoffer 2] naar boven loopt voorziet [medeverdachte 2] problemen, hij verlaat op dat moment ook de woning. Als [slachtoffer 2] naar beneden komt met [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3] escaleert de situatie. [medeverdachte 3] steekt [slachtoffer 1] in zijn buik. Dat is een vreemde, niet zonder meer te plaatsen actie, aangezien [medeverdachte 3] tot dan toe het voor elkaar leek te hebben dat [slachtoffer 1] met hem mee zou gaan. [medeverdachte 3] verklaart hierover dat [slachtoffer 1] van [slachtoffer 2] een T-shirt overhandigd kreeg met daarin een vuurwapen dat [slachtoffer 1] wilde doorladen. [medeverdachte 3] wilde dit voorkomen en heeft zich om die reden op [slachtoffer 1] gestort. Er ontstond een worsteling waarbij [slachtoffer 1] is gestoken. De verklaring van [slachtoffer 1] voor deze escalatie is een geheel andere. Zijn lezing acht de officier van justitie echter niet aannemelijk. Alleen [slachtoffer 2] bevestigt deze lezing, maar haar verklaring is niet geloofwaardig nu deze mede gezien moet worden in het licht van de brief die [slachtoffer 1] in de gevangenis schrijft aan [slachtoffer 2]. Een volkomen onvoorstelbaar element in deze lezing is bovendien dat [verdachte] een wapen zou hebben dat hij op een gegeven moment op de strijkplank achterlaat.
Volgens de officier van justitie is er sprake geweest van voltooide wederrechtelijke vrijheidsberoving. [slachtoffer 1] werd verdacht van de gewelddadige overval op [betrokkene 2] eerder die nacht, [slachtoffer 1] moest daarom opgehaald worden om in het café met hem over deze kwestie te spreken. Men is met niet vriendelijke bedoelingen met een aantal personen naar de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gegaan en men is de woning door middel van braak en inklimming binnengedrongen. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] worden in hun eigen slaapkamer gewekt en moeten doen wat hen wordt gezegd. Ze kunnen niet gaan en staan waar zij willen. Volgens de Hoge Raad (HR 23 april 1985, NJ 1985, 891) is zelfs een korte periode waarin men niet zelf mag bepalen waar men gaat, voldoende om een voltooide vrijheidsberoving aan te nemen.
Met betrekking tot het medeplegen heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat hiervoor nauwe en bewuste samenwerking vereist is. Er is niet gebleken van een plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven of te verwonden. Wel moesten de personen die naar de [straatnaam woning slachtoffers] vertrokken rekening houden met de risico’s die aan het bezoek zouden kunnen kleven gezien de aanleiding van het bezoek en de reputatie van [slachtoffer 1]. Verdachte heeft aangegeven dat hij [slachtoffer 1] als zeer gevaarlijk beschouwt. De drang om [slachtoffer 1] te vinden en mee te nemen was groot, gezien de wijze waarop de woning wordt binnengedrongen. Verdachte was aanwezig in de woning en heeft hiermee de groep getalsmatig versterkt, hun positie kracht bij gezet en de dreiging vergroot. Daarbij waren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aan het slapen, zij bevonden zich dus in een zwakke positie. Verdachte is in de woning gebleven en zelfs de slaapkamer ingegaan terwijl [medeverdachte 3] al met een mes de slaapkamer in was gegaan. Hij heeft zich toen niet gedistantieerd en hij heeft niet geprobeerd om [medeverdachte 3] tegen te houden, terwijl hij in de gelegenheid was om dit wel te doen. Verdachte kan dan ook worden aangemerkt als medepleger van de voltooide wederrechtelijke vrijheidsberoving, met uitzondering van het onderdeel steken met het mes.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Het steken van [slachtoffer 1] door [medeverdachte 3] kan volgens de officier van justitie worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Van kalm beraad is geen sprake geweest, daarmee is er geen sprake van een poging tot moord. De gedraging van [medeverdachte 3] is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm echter wel te beschouwen als zodanig gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat daarmee de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg wordt aanvaard. Het steken met een mes in de zij, een plek waar zich vitale organen bevinden, kan fatale gevolgen hebben.
Verdachte dient echter te worden vrijgesproken van het medeplegen van deze poging tot doodslag. Hij heeft geen uitvoeringshandelingen verricht en, hoewel hij wel in de slaapkamer is geweest, blijkt niet uit de bewijsmiddelen dat hij daar ook was op het moment dat [medeverdachte 3] [slachtoffer 1] aanviel. Pas ná het moment van relatieve rust is de situatie geëscaleerd en is er gestoken. Tót dat moment was er wel sprake van nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot de wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ná dat moment kan niet gezegd worden dat het voorwaardelijk opzet gericht was op de dood of de mishandeling van [slachtoffer 1]. De gedragingen van verdachte hebben weliswaar bijgedragen aan het ontstaan van een risicovolle situatie, maar staan in onvoldoende nauw verband met het gepleegde geweld om van een voorwaardelijk opzet op de dood of nauwe en bewuste samenwerking bij de uitvoering van het delict te spreken. Om die reden dient verdachte ook vrijgesproken te worden van het onderdeel steken met het mes zoals ten laste gelegd onder 1 primair (6e aandachtsstreepje).
Met betrekking tot het incident in het UMCG, het onder 3 ten laste gelegde, komt de officier van justitie tot de conclusie dat er aldaar een treffen is geweest tussen beide groepen. Onder beide groepen was een gewonde te betreuren. [medeverdachte 5] en [slachtoffer 1] treffen elkaar eerst in het UMCG, zij verklaren beiden door de ander te zijn bedreigd. Vervolgens verschijnt ook verdachte daar. Zowel [betrokkene 3] als verdachte zelf verklaren dat [slachtoffer 1] opdracht geeft aan [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] om verdachte te pakken. [slachtoffer 3] heeft een mes en een ploertendoder bij zich en haalt die ook tevoorschijn en maakt een slaande beweging met de ploertendoder. Verdachte verklaart dat hij [slachtoffer 3] een klap in het gezicht heeft gegeven. Vervolgens vlucht verdachte, waarna hij wordt achtervolgd door [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]. Verdachte was naast slachtoffer ook agressor. Hij kan dan ook worden aangemerkt als pleger van openlijk geweld.
[medeverdachte 5] was niet fysiek actief, maar het begint wel bij hem en hij onttrekt zich vervolgens niet aan de situatie en kan om die reden ook worden aangemerkt als pleger van openlijk geweld.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte vrijgesproken dient te worden van het in bezit hebben van cocaïne nu uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat hiervan geen sprake was. Wel is hasj aangetroffen in de woning van zijn ex-vrouw, waar verdachte ook zelf verblijft. Dit onderdeel kan derhalve wel bewezen worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het aan hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde. De raadsman heeft daarbij opgemerkt dat verdachte [slachtoffer 1] slechts oppervlakkig kende. Hij wist dat [slachtoffer 1] over vuurwapens beschikt. Ook kent hij de positie van [medeverdachte 5]. Als [medeverdachte 5] iets van je wil, dan doe je dat. Verdachte werd die nacht eerst zelf verdacht van betrokkenheid bij de overval op [betrokkene 2]. Hij voelde zich onder druk gezet om met [medeverdachte 5] mee te gaan naar [naam café]. In het café besloot vervolgens [medeverdachte 5] dat [slachtoffer 1] opgezocht moest worden teneinde de van [betrokkene 2] gestolen goederen terug te krijgen. Daarop is een aantal personen richting [straatnaam woning slachtoffers] gereden. Verdachte bleef in eerste instantie in het café achter, maar is uiteindelijk met [medeverdachte 5] en [betrokkene 1] ook ter plaatse gegaan. Verdachte is dus wel bij de woning geweest, maar niet binnen, hij werd immers al snel teruggeroepen door [medeverdachte 5]. Samen zijn zij toen teruggereden naar [naam café]. Verdachte ontkent met klem in de slaapkamer te zijn geweest. De verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn ongeloofwaardig, dat blijkt ook wel uit de brief van [slachtoffer 1] aan [slachtoffer 2]. Zij willen beiden verdachte in een kwaad daglicht stellen. De verklaring van verdachte vindt bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 3], die verklaart dat verdachte niet in de slaapkamer was, en hij kan het weten. Voorts blijkt uit de telecomgegevens dat [medeverdachte 2] verdachte heeft gebeld op het moment dat [medeverdachte 2] zich in de woning bevond. Waarom zou [medeverdachte 2] verdachte bellen als hij met hem in de woning is. Het is daarom aannemelijk dat verdachte zich op dat moment ergens anders bevond dan in de woning.
Later ontstond in het ziekenhuis een confrontatie tussen verdachte en [slachtoffer 1] en zijn mannen. Verdachte heeft een van deze mannen geslagen omdat hij werd aangevallen. De raadsman beroept zich dan ook op noodweer voor wat betreft het incident in het UMCG.
Kortom, verdachte heeft geen betrokkenheid bij de incidenten aan zowel de [straatnaam woning slachtoffers] als in het UMCG. Verdachte voelde zich gedwongen met [medeverdachte 5] mee te gaan, nu deze als leider gezien wordt, en heeft verder geen aandeel in het gebruikte geweld gehad. Het betrof een kwestie tussen de familie [familienaam] en [slachtoffer 1] en de zijnen. In het UMCG heeft hij zich slechts verdedigd.
Met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsman opgemerkt dat verdachte het bezit van hasj erkent, maar dat hij moet worden vrijgesproken van het in bezit hebben van cocaïne.
De rechtbank gaat uit van het volgende scenario. In de nacht van 2 op 3 februari 2011 overhandigt [medeverdachte 5] in café [naam café] te Groningen een geldbedrag van
€ 15.000,-- aan zijn broer [betrokkene 2]. [betrokkene 2] vertrekt enige tijd later in de nacht naar zijn woning aan de [straatnaam woning betrokkene 2] te Assen. Op het moment dat [betrokkene 2] zijn woning in Assen binnengaat, wordt hij door drie mannen, gewapend met een ploertendoder en een pistool en twee van hen met bivakmuts, overvallen. Hij wordt naar binnen geduwd en naar boven gedwongen, zijn handen en mond worden afgeplakt met tape, hij wordt bedreigd met het pistool en uiteindelijk wordt hij opgesloten in een kamer. [betrokkene 2] weet zich uiteindelijk, als de mannen zijn woning hebben verlaten, te bevrijden. Het geld dat hij eerder die nacht van zijn broer had gekregen, blijkt te zijn weggenomen. [betrokkene 2] rijdt vervolgens terug naar café [naam café] waar hij aan zijn broer [medeverdachte 5] vertelt wat er is gebeurd. Hij vertelt aan verschillende mensen dat er geld en een hoeveelheid verdovende middelen uit zijn woning zijn weggenomen.
[medeverdachte 5] wil uitzoeken wie er bij de overval betrokken zijn en vermoedt al snel dat er een tipgever moet zijn geweest. Hij zorgt er, als oudste van de familie, voor dat alle bezoekers die die avond en nacht het café hebben bezocht, terug komen naar het café. Er wordt overleg gepleegd en [medeverdachte 2] is degene die vertelt dat hij zijn broer, [betrokkene 3], verdenkt van betrokkenheid bij de overval. Ook [betrokkene 3] wordt daarom van huis gehaald. Geconfronteerd met sms’jes in zijn telefoon geeft [betrokkene 3] toe dat hij [slachtoffer 1] heeft getipt over het vertrek van [betrokkene 2]. Een aantal mensen gaat vanuit het café naar [slachtoffer 1]. Hoewel niet vast staat dat er vooraf vastomlijnde plannen zijn gemaakt, is wel duidelijk dat de intentie is dat [slachtoffer 1] van huis moet worden opgehaald om in het café verantwoording af te leggen. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] vertrekken in één auto naar de [straatnaam woning slachtoffers]. [betrokkene 1] is inmiddels op verzoek van [medeverdachte 5] ook naar het café gekomen en gaat samen met [verdachte] naar een ander mogelijk verblijfadres van [slachtoffer 1]. [slachtoffer 1] blijkt echter te verblijven aan de [straatnaam woning slachtoffers]. Er staan daar auto’s met Duitse kentekens voor de woning. [verdachte] en [betrokkene 1] komen terug naar het café en vertrekken vervolgens met [medeverdachte 5] ook richting [straatnaam woning slachtoffers]. Ondertussen is ook [medeverdachte 2] met [medeverdachte 1] bij de [straatnaam woning slachtoffers] aangekomen. Bij de woning van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] weet [medeverdachte 2] met een schroevendraaier een bovenraampje open te breken en de woning in te klimmen. Hij opent de deur voor de anderen. [medeverdachte 3] pakt een mes uit de keuken en loopt naar boven. [medeverdachte 2] loopt voorop en kijkt op alle verdiepingen in de kamers. [medeverdachte 3] gaat dan de slaapkamer in waar [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] liggen te slapen. [slachtoffer 1] wordt gesommeerd, onder bedreiging van het mes, zich aan te kleden en mee te gaan naar het café. [slachtoffer 1] raakt gewond aan zijn hand. [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 4] en [verdachte] staan ook op de eerste verdieping in de buurt van de slaapkamer. Kort nadat [slachtoffer 1] zich heeft aangekleed en zijn hand is verbonden, verlaten [medeverdachte 4], [verdachte] en [medeverdachte 1] de woning. [medeverdachte 5], die buiten de woning is gebleven, heeft [verdachte] namelijk telefonisch gezegd dat ze moeten vertrekken uit de woning. [medeverdachte 2] verlaat de woning als hij [slachtoffer 2] naar boven ziet lopen. Hij heeft al gezien dat er op de tweede verdieping nog twee mensen liggen te slapen en vreest voor escalatie. [slachtoffer 2] heeft de mannen die daar slapen, [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3], wakker gemaakt. [slachtoffer 2] komt als eerste weer naar beneden op de eerste verdieping. [medeverdachte 3] ziet dat [slachtoffer 1] een wapen in zijn hand heeft en dat [slachtoffer 1] het wapen wil doorladen. [medeverdachte 3] springt op [slachtoffer 1] om dit te voorkomen. In de worsteling die dan ontstaat, wordt [slachtoffer 1] in zijn buik gestoken met het mes van [medeverdachte 3]. [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3], die inmiddels ook beneden zijn gekomen, zien dit en proberen [slachtoffer 1] te ontzetten. [medeverdachte 3] raakt bij dit gevecht gewond in zijn gezicht. [medeverdachte 3] rolt vervolgens met [slachtoffer 4] van de trap. [medeverdachte 3] vlucht dan naar de auto van [medeverdachte 4]. Ook [medeverdachte 2] zit in deze auto te wachten. Op enig moment is er een schot gelost.
[medeverdachte 4] zet [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] af bij het UMCG. Ook [slachtoffer 1] wordt naar het UMCG gebracht door [slachtoffer 2], [slachtoffer 4] en [slachtoffer 3]. Er ontstaat een woordenwisseling tussen [slachtoffer 1] en [medeverdachte 5]. Even later komt ook [verdachte] de spoedopvang op lopen. Hij krijgt ruzie met [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]. [slachtoffer 3] slaat [verdachte] met de ploertendoder. [verdachte] heeft op enig moment een klap uitgedeeld aan [slachtoffer 4] of [slachtoffer 3]. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] vertrekken weer met de auto. Inmiddels is ook de politie met verschillende eenheden gearriveerd in het UMCG en wordt een aantal verdachten aangehouden. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] worden aangehouden in de auto, waarin, naast wapens, ook grote hoeveelheden geld en drugs worden aangetroffen.
De rechtbank is met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte opzet in enige vorm heeft gehad op het door medeverdachte [medeverdachte 3] toegepaste geweld. Uit niets blijkt dat de bedoelingen van de groep of verdachte waren om [slachtoffer 1] te doden of te verwonden. Verdachte hoefde hier ook niet op te rekenen. Het geweld vond plaats nadat verdachte de slaapkamer al had verlaten en op dat moment was geen sprake meer van nauwe en bewuste samenwerking met betrekking tot het handelen van [medeverdachte 3]. Verdachte zal hiervan dan ook worden vrijgesproken.
Om dezelfde reden dient verdachte te worden vrijgesproken van het onderdeel steken met het mes bij het onder 1, 6e aandachtsstreepje, ten laste gelegde.
Naar het oordeel van de rechtbank is het onder 3 aan verdachte ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte heeft weliswaar bekend een persoon in het UMCG te hebben geslagen, maar hij was op dat moment alleen. Er is derhalve geweld gepleegd, maar verdachte was niet samen met andere personen, zodat geen sprake is van in vereniging gepleegd geweld. Er kan dan ook niet gezegd worden dat hij zich met zijn gedrag schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank merkt daarbij op dat zij uitgaat van twee verschillende momenten in de confrontatie tussen beide groepen in het UMCG. Het eerste moment is de confrontatie tussen [medeverdachte 5] en [slachtoffer 1], het andere de confrontatie tussen [verdachte] enerzijds en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] anderzijds. Er is onvoldoende verband tussen beide momenten om te kunnen spreken van één geheel van gedragingen waarin verschillende leden van de groepen een aandeel hadden zodat het geheel kan worden aangemerkt als openlijke geweldpleging. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder 3 aan hem ten laste gelegde.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 en 4 ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd:
Ik ben van huis gehaald door [medeverdachte 5] en [betrokkene 2]. [medeverdachte 5] had een vermoeden dat ik het gedaan had, daarom moest ik mee naar het café, dat ging over de overval in Assen. Omdat ik er zeker van was dat ik dat niet gedaan had, ben ik met hem meegegaan en ik kende [medeverdachte 5]. Toen [betrokkene 3] bekend had, werd duidelijk dat [slachtoffer 1] het gedaan had. Ik kende [slachtoffer 1]. Op een gegeven moment gingen we naar [slachtoffer 1]. [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] gingen erheen om het geld terug te halen, dat was de bedoeling. Ik ben er ook heen gegaan, ik met [medeverdachte 5] en [betrokkene 1]. Ik weet niet hoe [betrokkene 1] in het café terecht is gekomen. Naast het UMCG is een [nationaliteit] vereniging, hij is daar voorzitter van en probeert mensen te helpen. Dat is ook de reden dat hij gevraagd is om te helpen. Ik weet ook dat [slachtoffer 1] nog een adres heeft. Ik ben daar eerst geweest om te zien of hij daar was. Dat was hij dus niet, toen ben ik teruggegaan naar het café, en direct door naar de [straatnaam woning slachtoffers] met [medeverdachte 5] en [betrokkene 1]. Toen ik daar kwam heb ik mijn auto geparkeerd. De deur stond open, [medeverdachte 3] was al binnen, [medeverdachte 5] vroeg mij naar binnen te gaan. Ik heb toen [medeverdachte 3] gezien, hij stond met zijn rug naar mij gekeerd, dus hij zag mij niet. Ik heb een paar stappen binnen gezet en vandaar kon ik zien wat er gebeurde. Ik stond er misschien 5 seconden. Toen werd ik door [medeverdachte 5] geroepen en toen zijn we teruggegaan naar [naam café].
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 5 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 21 van Map Verdachten 1 van dossier nummer 01GHR11014, proces-verbaalnummer 2011011686, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1]:
Ze hadden iemand bij zich, [medeverdachte 2]. Ik denk dat [medeverdachte 2] de voordeur open heeft gedaan. Ze zijn via de achterdeur binnengekomen. Ze zijn naar boven gekomen. [medeverdachte 3] had een mes bij zich en zat op mij. Hij zette het mes op mijn kin zodat ik niet omhoog kon komen. Hij zat met een hand op mijn gezicht en in de andere hand hield hij een mes dat hij tegen mijn keel drukte. Hij zat op mijn bovenlichaam. [medeverdachte 3] zei tegen mij dat beneden twintig man zaten te wachten en dat ik direct mee moest gaan. Mijn vrouw kleedde zich aan. [medeverdachte 3] stond voor mij met het mes. Hij heeft gezegd dat ik niet moest praten. Hij zei dat mijn vrouw zich ook aan moest kleden en dat wij beiden met hem mee moesten gaan. Ik zag eerst vier personen, [verdachte], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] en er was nog een persoon, maar die ken ik niet.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 3 maart 2011, opgenomen vanaf pagina 38 van Map Verdachten 1 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 1]:
O: In je eerdere verklaring spreek je over [medeverdachte 3], bedoel je hiermee [medeverdachte 3]?
A: Ja, het moet inderdaad [medeverdachte 3] zijn.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 4 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 18 van Map Verdachten 1 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2]:
Mijn man en ik sliepen op een matras. Ik werd wakker door geluiden en keek naast mij. Ik zag dat een lange man mijn man een hand voor de mond hield. Ook zag ik dat deze man een mes in zijn andere hand vasthield. Ik zag dat die man het mes voor de keel van mijn man hield en ik hoorde dat hij daarbij in het Turks zei: “Je moet gewoon naar mij luisteren, anders maak ik je dood.”
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 7 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 28 van Map Verdachten 1 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [slachtoffer 2]:
Ze wilden dat we allemaal mee gingen.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 4 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 19 van Map Verdachten 2 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2]:
Ik ben toen met [medeverdachte 3] naar de achterzijde van de woning gegaan. Aan de achterzijde bleek dat de deur op slot zat. [medeverdachte 3] zei toen tegen mij dat ik via het openstaande raampje boven de deur naar binnen moest klimmen. [medeverdachte 3] had een schroevendraaier bij zich en ik heb toen twee schroeven losgedraaid en ben daarna naar binnen geklommen. [medeverdachte 3] hielp mij, hij heeft me opgetild en een duwtje gegeven. Ik ging naar binnen. Ik heb toen de deur open gedaan. Ik weet wel dat [medeverdachte 3] een mes bij zich had op het moment dat hij de trap op ging.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 4 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 24 van Map Verdachten 2 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2]:
Ik hoorde dat [medeverdachte 3] zei: “Doe maar je kleren aan.” [slachtoffer 1] zei toen dat hij zijn kleren aan zou doen.
Een proces-verbaal d.d. 5 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 32 van Map Verdachten 2 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 2]:
Ik zag dat [verdachte] de hal in kwam. [verdachte], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en ik waren toen met zijn allen op de eerste verdieping en bovenaan de trap.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 16 juni 2011, opgenomen vanaf pagina 162 van Aanvulling Map 1 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 4]:
[medeverdachte 3] was in de slaapkamer. Hij had een mes in zijn hand.
Een proces-verbaal van verhoor d.d. 15 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 49 van Map Verdachten 2 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 5]:
Ik zei dat iedereen moest terugkomen, want [medeverdachte 2], [verdachte], [medeverdachte 4], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] waren naar boven gegaan in de woning van [slachtoffer 1]. Ze zijn niet teruggekomen. Ik belde toen [medeverdachte 3], [verdachte] nam op. Ik zei: “Kom er allemaal uit, de politie komt eraan.” Ze kwamen niet. Ik belde nog een keer. Toen kwam [verdachte].
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde
De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd:
De hasj is van slechte kwaliteit. Ik heb het er zomaar neergelegd.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 februari 2011, opgenomen vanaf pagina 322 van Map Onderzoeksdossier [straatnaam woning slachtoffers] dossier nummer 01GHR11014, proces-verbaalnummer 2011011686, inhoudende:
Op woensdag 9 februari 2011 omstreeks 15:45 uur hebben wij, verbalisanten, op basis van artikel 9 van de Wet Wapens en Munitie een doorzoeking gedaan in een woning aan de [straatnaam] te Hoogezand. In deze woning staat ingeschreven [betrokkene 4], de ex-vrouw van [verdachte]. Tijdens de doorzoeking is onder meer in beslag genomen: 82 gram op hasj gelijkend middel.
Een proces-verbaal d.d. 28 maart 2011, opgenomen vanaf pagina 386 van voornoemd dossier, inhoudende:
Op woensdag 9 februari 2011 werd tijdens een huiszoeking op het adres [straatnaam] te Hoogezand een plak hasj aangetroffen. Deze plak hasj had een gewicht van 82 gram. Ik, verbalisant, ben ambtshalve bekend met softdrugs en weet hoe hasj eruit ziet en ruikt. Ik rook en zag aan de vorm en de kleur en geur van de plak hasj dat het softdrugs betrof, voorkomende op lijst II van de Opiumwet.
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van voltooide wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte is op verzoek van [medeverdachte 5] naar café [naam café] gegaan in verband met de overval op [betrokkene 2] in Assen eerder die nacht. Hij werd zelf verdacht van betrokkenheid hierbij. Toen bleek dat hij er niets mee te maken had en het [betrokkene 3] was die [slachtoffer 1] getipt had over het vertrek van [betrokkene 2] uit het café, is verdachte naar de [straatnaam woning slachtoffers] gegaan. Gezien de omstandigheden waaronder men naar de [straatnaam woning slachtoffers] ging, met meerdere personen en naar aanleiding van de verdenking van een gewelddadige overval op één van de medegroepsleden, [betrokkene 2], kon verdachte er van uit gaan dat de intenties van de groep waarvan hij deel uit maakte niet vriendelijk waren. Gezien de wijze waarop men de woning is binnengedrongen, door braak en inklimming, was de groep vastberaden [slachtoffer 1] te bereiken. De rechtbank gaat er van uit dat verdachte met [medeverdachte 4], [medeverdachte 3], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] boven in de woning is geweest. Door de wijze waarop de groep heeft gehandeld bij en in de woning van [slachtoffer 1], te weten: het inbreken, zich met een groep naar boven begeven, daar blijven staan terwijl één lid van de groep de bewoner wekt en onder bedreiging van een wapen vraagt mee te gaan, is sprake van voltooide wederrechtelijke vrijheidsberoving. Ook als een en ander plaats vindt binnen een korte tijdsspanne kan sprake zijn van voltooide wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte heeft door zijn aanwezigheid boven in de woning de groep getalsmatig versterkt en daarmee de dreiging die van de groep uit ging, vergroot. Gezien deze feitelijke gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met de andere personen die naar de [straatnaam woning slachtoffers] zijn gegaan. De rechtbank acht niet bewezen dat de vrijheidsberoving is geschied, of gepoogd, ten aanzien van [slachtoffer 2]. Zij was weliswaar tevens in de slaapkamer aanwezig op het moment dat [medeverdachte 3] deze binnen trad, maar uit niets blijkt dat de intentie van verdachte en zijn groep erop gericht was om ook [slachtoffer 2] aan te spreken of mee te nemen naar het café. Bovendien blijkt uit verschillende verklaringen dat zij in vrijheid via de gang naar de tweede verdieping kon lopen terwijl zich daar nog een aantal personen ophield. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van bovenstaande bewijsmiddelen voldoende komen vast te staan dat verdachte in het bezit was van een hoeveelheid hasj, zoals ten laste gelegd onder 4. Deze hasj is aangetroffen in de woning van zijn ex-vrouw waar hij zelf ook verblijft. Verdachte heeft bekend dat hij de hasj daar heeft neergelegd en dat deze van hem is. Hij had er derhalve de beschikkingsmacht over.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en onder 4 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 3 februari 2011, te Groningen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [slachtoffer 1], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben verdachte en zijn mededaders met dat opzet
- zich naar de woning [straatnaam woning slachtoffers] begeven, alwaar die [slachtoffer 1] zich bevond, en
- zich de toegang tot die woning [straatnaam woning slachtoffers] verschaft door middel van braak, en inklimming, en
- zich met een mes in de hand naar de slaapkamer in die woning [straatnaam woning slachtoffers] begeven, alwaar die [slachtoffer 1] sliep, en
- dreigend een mes voor de keel van die [slachtoffer 1] gehouden en daarbij die [slachtoffer 1] de woorden toegevoegd: "Je moet naar mij luisteren, anders maak ik je dood.", en
- die [slachtoffer 1] vastgehouden en op die [slachtoffer 1] is gaan zitten, en
- die [slachtoffer 1] een mes getoond en hierbij tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat hij zich moest aankleden en dat hij mee moest gaan.
hij in de periode van 3 februari 2011 tot en met 9 februari 2011, in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 82 gram van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj),
zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair en 4 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van de feiten
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1. Medeplegen van opzettelijk iemand van de vrijheid beroven en beroofd houden
4. Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11, lid 2, van de Opiumwet
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 3 aan hem ten laste gelegde, behoeft het beroep op noodweer van de raadsman geen bespreking.
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 3 en 4 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het betreft een ernstig feit dat zich heeft afgespeeld in een gesloten setting. Verdachte heeft meegedaan aan een vorm van eigenrichting die in onze maatschappij absoluut niet acceptabel is, door de woning van iemand binnen te dringen, de bewoners te overmeesteren en van hun vrijheid te beroven. Voorts heeft verdachte hasj in zijn bezit gehad. De officier van justitie houdt er rekening mee dat verdachte recentelijk nog veroordeeld is voor drugsbezit. Gelet op alle omstandigheden en de persoon van verdachte is een aanzienlijke gevangenisstraf dan ook passend en geboden.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank (één van) de feiten bewezen mocht achten, ervoor gepleit rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zijn vrouw is geestelijk en lichamelijk niet in staat voor de kinderen te zorgen, verdachte wil zich dan ook focussen op zijn gezin. Als de rechtbank de officier van justitie volgt, blijft over de kortstondige vrijheidsberoving, openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van hasj. Daar past geen straf bij zoals door de officier van justitie is gevorderd. De straf moet dan ook flink gematigd worden.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport, het uittreksel van de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving door met een aantal personen andermans woning binnen te dringen, de bewoner te wekken en deze onder bedreiging van een wapen te dwingen mee te gaan. De woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig en vrij dient te voelen. Een dergelijk feit maakt op grove wijze inbreuk op deze gevoelens van veiligheid. Hoewel verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet de grootste rol heeft gehad, is zijn bijdrage nog altijd wezenlijk. Verdachte heeft door op te treden als chauffeur, de woning binnen te gaan en boven aanwezig te zijn, de groep versterkt en de dreiging die daar van uit ging vergroot. Deze actie, die is ingegeven als reactie op de overval op [betrokkene 2], betreft een ernstige vorm van eigenrichting die in de samenleving niet getolereerd kan worden. Ook heeft verdachte een hoeveelheid hasj in zijn bezit gehad. Uit de documentatie van verdachte blijkt dat verdachte in 2009 nog veroordeeld is voor drugsbezit. De feiten rechtvaardigen een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank waardeert de rol van verdachte in het geheel, tezamen met het bezit van de hasj, op een gevangenisstraf van na te noemen duur, waarbij de rechtbank opmerkt dat daarbij het grootste gewicht toekomt aan de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 57 en 282 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 4 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 primair en 4 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en
G. Eelsing, in tegenwoordigheid van mr. A.J. van Baren, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 5 augustus 2011.