RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670191-11 (promis)
datum uitspraak: 4 augustus 2011
raadsvrouw: mr. M.H. Heeg
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans verblijvende te [huis van bewaring].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2011 en 21 juli 2011.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
A)
hij op of omstreeks 5 april 2011,
in de gemeente [plaats],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met
dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik,
althans in het lichaam, heeft gestoken, althans getroffen/geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
B)
hij op of omstreeks 5 april 2011, op enig tijdstip gelegen in de periode na het onder A)
tenlastegelegde en terwijl [slachtoffer] op de grond lag en er in haar lichaam was gestoken,
in de gemeente [plaats],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met
dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik,
althans in het lichaam, heeft gestoken, althans getroffen/geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
A)
hij op of omstreeks 5 april 2011,
in de gemeente [plaats],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer]
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of buik en/of arm,
althans in het lichaam, heeft gestoken, althans
getroffen/geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
B)
hij op of omstreeks 5 april 2011, op enig tijdstip gelegen in de periode na het onder A)
tenlastegelegde en terwijl [slachtoffer] op de grond lag en er in haar lichaam was gestoken,
in de gemeente [plaats],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe
te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer]
met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug en/of buik en/of arm,
althans in het lichaam, heeft gestoken, althans
getroffen/geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op of omstreeks 14 november 2010, in de gemeente [plaats],
opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer]), heeft geschopt en/of
een kopstoot heeft gegeven en/of bij de trap naar beneden heeft getrokken,
waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 A en B beide primair en 2 tenlastegelegde op basis van de inhoud van het dossier en de door verdachte afgelegde verklaring ter terechtzitting wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het aan verdachte onder 1 A en B tenlastegelegde heeft de raadsvrouw primair betoogd dat op basis van de verklaring van haar cliënt en de feiten zoals blijkend uit het dossier de voorbedachten rade niet kan worden bewezen. Derhalve kunnen de onder 1 tenlastegelegde varianten niet worden bewezen. Subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat, indien de rechtbank de voorbedachten rade wel bewezen acht, geen (voorwaardelijk) opzet aanwezig was bij verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Dit betekent dat ook in dat geval geen van de onder 1 tenlastegelegde varianten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw primair betoogd dat geen (voorwaardelijk) opzet aanwezig is geweest op het veroorzaken van pijn en/of letsel. Dit feit kan derhalve niet worden bewezen. Subsidiair heeft zij betoogd dat er sprake was van overmacht en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle rechtsvervolging.
Met betrekking tot de onder 2 tenlastegelegde mishandeling overweegt de rechtbank het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat de mogelijkheid dat verdachte het slachtoffer niet aan de benen van de trap af heeft getrokken, maar dat verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, het slachtoffer de doorgang naar boven heeft belemmerd door het slachtoffer terug te duwen dan wel te trekken. Niet vast is komen te staan dat aangeefster zich reeds op de trap bevond. Ten gevolge van het handelen van verdachte is het slachtoffer, dat onder invloed van alcohol verkeerde, ten val gekomen. Verdachte wilde het slachtoffer belemmeren naar zijn kinderen te gaan die boven lagen te slapen en hij heeft vanuit die gedachtegang gehandeld. De rechtbank kan niet vaststellen dat de gedraging van verdachte daarbij gericht is geweest op het toebrengen van pijn en/of letsel aan het slachtoffer dan wel dat verdachte hier, gezien de omstandigheden, rekening mee had moeten houden. Gezien vorenstaande kan de mishandeling naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend worden bewezen.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 1 tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Tenlastegelegde onder 1 A en B
De verklaring van verdachte zoals ter zitting is afgelegd, zakelijk weergegeven:
Ik heb haar twee keer met het mes gestoken.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer], d.d. 6 april 2011, p. 29 e.v. opgenomen in dossier nr. PL01KN 2011033433, d.d. 18 april 2011 van Regiopolitie Groningen, zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van poging moord, gepleegd op dinsdag 5 april 2011 tussen 00.00 en 01.44 uur op [adres] te [plaats].
In de nacht van 4 op 5 april 2011 kwam [verdachte] thuis.
Toen ik in de woonkamer was, zag ik op een gegeven moment dat [verdachte] een mes in zijn handen hield en daarmee in mijn richting liep. Dit mes moet afkomstig zijn geweest uit het messenblok in de keuken. Ik hoorde dat hij zei: “Ik ga je neersteken”. Ik denk dat ik ben weggelopen, maar ik zag en voelde dat ik in mijn onderrug werd gestoken, ik voelde een hevige pijn. Kort daarop zag ik dat mijn 11-jarige zoon [getuige] ook in de woonkamer was. Ik hoorde dat [getuige] riep: “Ik ga de politie bellen!”. [verdachte] ging daarop voor [getuige] staan en zei: “Dan maak ik jou ook dood, ik maak jullie allemaal dood!”. Ik lag op dat moment op de grond. Ik was heel erg bang en smeekte [verdachte] voor mijn leven. Ik zag [verdachte] door de kamer lopen, ik weet niet precies hoe lang dat heeft geduurd. Ik zag dat [verdachte] met het mes in zijn hand naar mij toe kwam. Ik zag dat [verdachte] het mes van boven in mijn buik duwde. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Het moet! Ik moet je neersteken!”. Hierna ben ik buiten bewustzijn geraakt en ben ik weer bijgekomen toen de politie ter plaatse was.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige], d.d. 7 april 2011, p. 36 e.v. opgenomen in voornoemd dossier, zakelijk weergegeven:
[Verdachte] schreeuwde en mama ook. Ik ben toen naar beneden gegaan. Toen liet mama mij zien dat hij haar al één keer gestoken had. Mama zei dat ik bij haar moest komen zitten, omdat [verdachte] haar anders nog een keer zou steken. Ik zat te huilen en ging bij mama zitten. Toen moest ik van hem op de bank. [Verdachte] zei dat hij het niet nog een keer zou doen. Toen liep hij op mama af en stak haar nog een keer. Hij stak het mes er heel rustig in en liep weer terug. Mama schreeuwde van de pijn.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte, d.d. 5 april 2011, p. 60 e.v. opgenomen in voornoemd dossier, zakelijk weergegeven:
Uiteindelijk ben ik naar beneden gelopen. Ik wilde haar neersteken. Ik was flauw van haar, ik wilde dat ze op zou houden met dat geouwehoer. Ik was er klaar mee. Ik heb een mes uit de keuken gepakt, uit het messenblok dat in de keuken stond. Ik heb haar meerdere keren in haar buik gestoken.
Een letselbeschrijving met betrekking tot [slachtoffer], wonende aan de [adres] te [plaats], opgemaakt door F. Bakker, zakelijk weergegeven:
Betrokkene is van 5 april 2011 tot 12 april 2011 opgenomen geweest in het UMCG.
Letsel:
- rechts in de buik een wond van 3 cm.
- rechts in de flank een wond van 3 cm.
- In de buik bleek een bloeding te bestaan om welke reden een buikoperatie werd uitgevoerd (laparotomie) waarbij een bloedende ader in de buik werd afgebonden.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Ten aanzien van de feiten met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 5 april 2011 is verdachte, tijdens een ruzie met zijn vriendin, van de eerste verdieping van hun woning naar beneden, naar de keuken, gelopen en heeft daar een mes gepakt. Verdachte heeft verklaard dat hij dit deed omdat hij wilde dat het slachtoffer haar mond zou houden. Het slachtoffer heeft verklaard dat ze verdachte met een mes zag staan en dat hij daarmee in haar richting is gelopen. Het slachtoffer heeft zich vervolgens omgedraaid om weg te lopen. Op dat moment heeft verdachte het slachtoffer voor de eerste keer gestoken. Het slachtoffer is daarbij geraakt in de rechterflank. Ten gevolge van deze messteek ligt het slachtoffer op de grond op het moment dat haar 11-jarige zoontje beneden komt. Het zoontje heeft op dat moment de politie al gebeld. Ondanks de pogingen van het zoontje zijn moeder te beschermen, is verdachte, na tegen het zoontje gezegd te hebben dat hij op de bank moest gaan zitten, rustig naar het slachtoffer gelopen en heeft haar nogmaals gestoken. Ditmaal is het slachtoffer, in het bijzijn van haar zoontje, in haar buik geraakt. Niet lang daarna is de gealarmeerde politie ter plaatse. Het slachtoffer heeft medische hulp nodig gehad ten gevolge van de messteken.
De rechtbank is van oordeel dat uit het hiervoor weergegeven feitencomplex zowel de voorbedachten rade als het opzet volgt.
De verdachte loopt op een bepaald moment naar beneden en pakt een mes, waarmee hij het slachtoffer, achter haar aanlopend, in de rechterflank steekt. Ongeacht het antwoord op de vraag óf de verdachte zich heeft beraden op zijn daden in de periode gelegen tussen het naar beneden lopen en het moment van de eerste messteek, heeft de dader hier in ieder geval de tijd en de gelegenheid voor gehad. Hiermee is de voorbedachten rade naar het oordeel van de rechtbank vastgesteld.
Het opzet op de poging tot moord volgt uit de aard van de handeling en de omstandigheden waaronder deze handeling is gepleegd: het slachtoffer wordt in het onderlichaam gestoken met een groot mes met het doel het slachtoffer te laten zwijgen. Gezien vorenstaande kan naar het oordeel van de rechtbank eveneens het opzet worden vastgesteld.
Hetzelfde geldt voor de tweede messteek: het slachtoffer ligt inmiddels op de grond, er zijn enkele minuten verstreken, de dader loopt naar het slachtoffer en steekt haar (opzettelijk) nogmaals in de buik met een groot mes. Dit terwijl zowel het slachtoffer als haar zoontje hebben gesmeekt dit niet te doen. Ook deze gedragingen wijzen in de uiterlijke verschijningsvorm naar de aanwezigheid van voorbedachten rade en opzet.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair onder A en B tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
A)
hij op 5 april 2011,
in de gemeente [plaats],
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met
dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een
mes in het lichaam heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid
B)
hij op 5 april 2011,
in de gemeente [plaats],
op enig tijdstip gelegen in de periode na het onder A) tenlastegelegde
en terwijl [slachtoffer] op de grond lag en er in haar lichaam was gestoken,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met
dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een
mes in de buik heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank heeft de in de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 primair onder A en B meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
1. A, B Poging moord, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 9 juli 2011, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater / psychoanalyticus en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 4 juli 2011, opgemaakt door drs. N.A. Schoenmaker, GZ-psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis der geestvermogens, te weten een aanpassingsstoornis met gemengde stoornis van emoties en gedrag. Tevens was verdachte ten tijde van het plegen van het delict onder invloed van een hypnoticum, waardoor de zelfcontrole mogelijk werd aangetast. Eveneens was er sprake van persoonlijkheidsproblematiek waarbij borderline en narcistische trekken een rol speelden. Op basis van de ziekelijke stoornis had onderzochte weliswaar voldoende inzicht in het ongeoorloofde van het hem tenlastegelegde, maar was - op basis van vorenstaande - onvoldoende in staat ten tijde van het hem tenlastegelegde om zijn wil overeenkomstig zijn inzicht te bepalen. Om die reden wordt onderzochte in beide rapportages verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd voor het hem tenlastegelegde.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Beroep op volledige ontoerekeningsvatbaarheid
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte, gelet op zijn ziekelijke stoornis in combinatie met het gebruik van medicatie, volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Volgens de raadsvrouw is in de onderzoeksrapportages van psychiater en psycholoog onvoldoende aandacht besteed aan de werking van de door verdachte gebruikte medicatie en de gevolgen daarvan op het handelen van verdachte.
De rechtbank constateert dat uit vorenstaande blijkt dat de conclusies van de psycholoog en psychiater eensluidend zijn. Op basis van de gediagnosticeerde ziekelijke stoornis in combinatie met het gebruik van medicatie wordt verdachte door beiden verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd. De rechtbank heeft geen reden voorbij te gaan aan deze twee onderzoeken, die onafhankelijk van elkaar zijn uitgevoerd, nu door de verdediging geen contra-expterise is gepresenteerd waaruit een andere stellingname zou moeten voortvloeien.
Het beroep op volledige ontoerekeningsvatbaarheid wordt daarom verworpen.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, onderdeel A en B, en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de aard en de ernst van de tenlastegelegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn gepleegd, de slachtofferverklaring en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte alsmede de opgemaakt pro justitia-rapportages.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan verdachte onder 1 A en B (zowel primair als subsidiair) en 2 tenlastegelegde. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank gevraagd bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met: de afwezigheid van specifieke justitiële documentatie; het aandeel van het slachtoffer in de escalatie; de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte zoals volgt uit de pro justitia-rapportages; het feit dat verdachte spijt heeft betuigd en dat verdachte bereid is (een) behandeling(en) te volgen in het kader van een voorwaardelijk op te leggen straf.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, het uittreksel uit het Justitieel Documentatie Register en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 15 juli 2011, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord, meermalen gepleegd, waarbij hij zijn vriendin, met wie hij samenwoonde, met een mes meerdere malen in het lichaam heeft gestoken. De verdachte heeft met de messteken het lichaam van het slachtoffer verminkt en heeft het slachtoffer psychische schade toegebracht. Ten gevolge van de steekpartij was medisch ingrijpen noodzakelijk. Zoals ook uit de slachtofferverklaring blijkt, zullen de littekens het slachtoffer langdurig herinneren aan dit gewelddadige incident. Verdachte heeft met zijn handelen op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Verdachte heeft dit bovendien gedaan in de woning waar ze samenwoonden en in de aanwezigheid van het 11-jarige zoontje van het slachtoffer. Te verwachten valt dat het slachtoffer en haar kinderen nog geruime tijd psychische gevolgen zullen ondervinden van hetgeen verdachte heeft gedaan. Dit wordt hem door de rechtbank zwaar aangerekend.
Dergelijke geweldsdelicten dragen een voor de rechtsorde schokkend karakter en brengen daarnaast bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
De rechtbank heeft in haar oordeel de persoonlijke omstandigheden van de verdachte laten meewegen.
De verdachte heeft enkele jaren een problematische relatie met het slachtoffer gehad. Er hebben in die periode veel conflicten plaatsgevonden waarin zowel verdachte als het slachtoffer een rol hebben gespeeld. Door zijn ziekelijke stoornis was het voor verdachte niet mogelijk op een juiste manier met dergelijke conflicten om te gaan. Meerdere malen is tijdens conflicten de politie ingeschakeld en hulp gezocht bij de hulpverlening. Tijdens zijn vorige huwelijk heeft verdachte dergelijke problemen niet ervaren.
Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de reclasseringsrapportage blijkt dat het van belang is dat aan verdachte begeleiding en behandeling wordt geboden. Verdachte heeft, ook ter terechtzitting, aangegeven hieraan medewerking te willen verlenen.
Tevens heeft de rechtbank in haar overweging meegenomen dat zij verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht.
Bovendien houdt de rechtbank ten voordele van de verdachte rekening met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens een soortgelijk strafbaar feit.
Alles overwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf van aanzienlijke duur aangewezen. De rechtbank wijkt bij de vaststelling van de duur van de vrijheidsstraf af van de vordering van de officier van justitie aangezien de rechtbank het onder 2 tenlastegelegde niet bewezen acht en zij rekening houdt met de hiervoor vermelde strafverminderende omstandigheden en gronden.
De rechtbank zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijke deel moet verdachte er in de toekomst van weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte daarin wordt ondersteund door de reclassering, wordt aan het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht gekoppeld met inbegrip van meerdere interventies zoals genoemd in het reclasseringsrapport d.d. 15 juli 2011.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer], wonende te [plaats].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
De benadeelde partij is op de terechtzitting bijgestaan door mr. P. Rietberg, advocaat te Groningen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de benadeelde partij gevorderde bedrag bovenmatig is, aangezien de gevallen waarmee de benadeelde partij de geleden schade vergelijkt niet soortgelijk, maar zwaarder zijn. De raadsvrouw heeft betoogd dat een redelijke vergoeding van de geleden schade dient te worden begroot op € 3.000,00.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht, die de rechtbank in redelijkheid en billijkheid vaststelt op € 5101,00, bestaande uit een immateriële schade van € 5.000,00 en kosten voor rechtsbijstand van € 101,00. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Het overige gedeelte van de vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het onder 2 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, onderdeel A en B, tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 primair, onderdeel A en B, meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot zes maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat:
- de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt;
- de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde;
- de veroordeelde wordt verplicht zich gedurende door de reclassering te bepalen perioden te melden zo frequent als de toezichthouder dit gedurende deze perioden nodig acht;
- de veroordeelde wordt verplicht deel te nemen aan de gedragsinterventies, te weten cognitieve vaardigheidstraining en de module budgetteren;
- de veroordeelde wordt verplicht zich te laten behandelen binnen de forensische psychiatrie, bij de AFPN of een soortgelijke instelling.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering ten aanzien van het onder 1 primair, onderdeel A en B, tenlastegelegde van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [plaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 5000,00 (zegge vijfduizend honderd één euro).
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 101,00.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 5101,00 (zegge vijfduizend honderd één euro) ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [plaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 60 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 5101,00 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. P.H.M. Smeets, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en
H.L. Stuiver, in tegenwoordigheid van mr. N. Tromp, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 4 augustus 2011.