Beoordeling van het geschil
3.1 Artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb bepaalt dat ingeval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Het verzoek wordt gedaan tegelijk met de intrekking van het beroep.
3.2 Ingevolge artikel 8:75 van de Awb is de rechtbank bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank, en van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken. Artikel 7:15, tweede tot en met vierde lid, van de Awb is van toepassing. Op basis van het vierde lid van dit artikel worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld over de kosten waarop de vergoeding uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop het bedrag van de kosten wordt vastgesteld. Volgens de Nota van Toelichting bij het besluit van 22 december 1993, houdende nadere regels betreffende de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures, is de kostenveroordeling niet bedoeld als een volledige schadevergoeding maar als een tegemoetkoming in de kosten (NvT. Stb. 1993, 736, p. 5).
3.3 Ingevolge artikel 1, aanhef en onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Bpb) kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb betrekking hebben op de kosten van een getuige, deskundige of tolk die door een partij of een belanghebbende is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
3.4 Ingevolge artikel 2, aanhef en onderdeel b, van het Bpb wordt het bedrag ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Bpb bij de uitspraak vastgesteld op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36 van de Awb is verschuldigd indien de kosten zijn gemaakt in bezwaar of administratief beroep wordt deze vergoeding vastgesteld met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken.
3.5 Ingevolge artikel 6 van het Bts - voor zover hier van belang - geldt voor werkzaamheden als bedoeld in artikel 3 onderdeel a, van de Wet tarieven in strafzaken, waarvoor geen speciaal tarief is bepaald, naar gelang de werkzaamheden niet of in meer of mindere mate van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn, een tarief van ten hoogste
€ 81,23 per uur.
3.6 In de Nota van Toelichting bij het Bts wordt over artikel 6, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “Het artikel stelt het maximum uurtarief vast voor vergoedingen voor werkzaamheden waarvoor elders in het besluit geen speciaal tarief is bepaald. De vraag of voor deze werkzaamheden het maximum uurtarief of een lager tarief geldt, is afhankelijk van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. Door een maximumtarief op te nemen is er ruimte voor marktwerking; om deze reden is eveneens afgezien van het opnemen van een minimumtarief.” (NvT, Stb. 2003, 330, p. 11).
3.7 Ingevolge artikel 15 van het Bts worden de bedragen, genoemd in dit besluit, verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.
3.8 De rechtbank leidt uit verweerders brief van 10 maart 2011, gericht aan verzoekers gemachtigde, af dat verweerder de waarde van de onroerende zaak bij ambtshalve gegeven beschikking heeft verminderd. Aldus stelt de rechtbank vast dat verweerder aan verzoeker als indiener van het beroepschrift tegemoet is gekomen, zodat de rechtbank het verzoek om proceskostenveroordeling in behandeling kan nemen.
3.9 Tussen partijen is kennelijk niet in geschil dat verzoeker recht heeft op vergoeding van een bedrag van € 218,-- voor de kosten van rechtsbijstand in de bezwaarfase en een bedrag van € 437,-- voor de kosten van rechtsbijstand in de beroepsfase.
3.10 Met betrekking tot het te vergoeden uurtarief voor de werkzaamheden van een taxateur stelt de rechtbank vast dat in het Bts daarvoor geen specifiek tarief is opgenomen. Gelet op de Nota van Toelichting bij het Bts (zie hiervoor onder punt 3.6) hangt het te hanteren tarief af van de mate van wetenschappelijke of bijzondere aard van de werkzaamheden. De rechtbank is van oordeel dat in beginsel voor taxatiewerkzaamheden een vergoeding van € 50,-- per uur volstaat. Niet aannemelijk is dat deze taxatiewerkzaamheden zodanig van wetenschappelijke of bijzondere aard zijn dat daaraan het maximumtarief, althans een hoger tarief dan € 50,-- per uur, dient te worden toegekend. De rechtbank betrekt daarbij mede in haar overwegingen dat uit de bij 3.2 vermelde Nota van Toelichting volgt dat de kostenveroordeling niet is bedoeld als een volledige schadevergoeding, maar als een tegemoetkoming in de daadwerkelijke kosten (zie ook Hoge Raad van 8 april 2011, LJN BQ0415). Nu de rechtbank geen aanleiding ziet om in het onderhavige geval anders te oordelen, stelt de rechtbank het door verweerder te vergoeden uurtarief voor de werkzaamheden van de taxateur vast op
€ 50,--, verhoogd met de omzetbelasting ingevolge het bepaalde in artikel 15 van het Bts.
3.11 Nu tussen partijen het aantal aan de taxatie bestede uren (3,5) niet in geschil is, stelt de rechtbank de door verweerder aan verzoeker te vergoeden taxatiekosten vast op een bedrag van € 208,25 (3,5 uur maal € 50,-- vermeerderd met 19% btw).
3.12 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat verweerder aan verzoeker in totaal een bedrag van € 863,25 (de kosten voor rechtsbijstand in de bezwaar- en beroepsfase van
€ 218,-- respectievelijk € 437,-- en de taxatiekosten in de bezwaarfase van € 208,25) aan proceskosten dient te vergoeden.