RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670027-11 (promis)
datum uitspraak: 7 juli 2011
raadsman: mr. M.R. Roethof
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende in [adres huis van bewaring].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 28 maart 2011 en 23 juni 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij
op of omstreeks 12 december 2010
in de gemeente [plaats]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen hoeveelheden of een
hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, toebehorende aan [aangever 1], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 1], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht
mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk
geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
tezamen en in vereniging met verdachtes mededader(s), althans alleen,
met een een bivakmuts over het gezicht/hoofd, althans vermomd of met
onherkenbaar of moeilijk herkenbaar gemaakt gelaat, terwijl verdachte of
verdachtes mededader een koevoet of breekijzer in de/een hand(en) hield, die
[aangever 1] hebben/heeft toegevoegd: "Geef je geld" en/of "Jij moet het geld
pakken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, althans
geld van die [aangever 1] hebben/heeft geëist;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij
op of omstreeks 12 december 2010
in de gemeente [plaats]
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van
hoeveelheden of een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [aangever 1], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met
geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met
verdachtes mededaders(s), althans alleen,
met een een bivakmuts over het gezicht/hoofd, althans vermomd of met
onherkenbaar of moeilijk herkenbaar gemaakt gelaat, terwijl verdachte of
verdachtes mededader een koevoet of breekijzer in de/een hand(en) hield, die
[aangever 1] hebben/heeft toegevoegd: "Geef je geld" en/of "Jij moet het geld
pakken", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, althans
geld van die [aangever 1] hebben/heeft geëist;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de aangifte, de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 1] en de getuigenverklaringen van [medeverdachte 2] en [getuige 1], gerekwireerd tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat het ten laste gelegde niet wettig en overtuigend kan worden bewezen. Naar de mening van de raadsman is de rol van medeverdachte [naam medeverdachte 1] dubieus. De raadsman baseert zijn mening op een eerder afgelegde verklaring van [medeverdachte 1] waarin [medeverdachte 1] aangeeft de overval te hebben gepleegd tezamen met een jongen genaamd [betrokkene 1]. In een latere verklaring komt [medeverdachte 1] terug op deze verklaring en geeft hij aan zich samen met [verdachte] schuldig te hebben gemaakt aan het ten laste gelegde. De raadsman trekt de latere verklaring dan ook in twijfel mede omdat dat politie onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de rol van voornoemde [betrokkene 1].
Voorts ontbreekt in het strafdossier technisch bewijs waarmee het ten laste gelegde te linken is aan verdachte.
Tot slot ontkent verdachte ten stelligste dat hij iets met de overval te maken heeft gehad.
Gelet hierop is de raadsman van mening dat verdachte van het ten laste gelegde feit moet worden vrij¬ge¬sproken.
Vrijspraak primair tenlastegelegde
Uit de aangifte en de verklaring van de medeverdachte blijkt dat het slachtoffer, toen zij door verdachte en de medeverdachte werd bedreigd met een breekijzer en haar werd gezegd dat zij geld moest geven, zelf uit de kassa een geldbedrag aan verdachte heeft overhandigd.
De rechtbank acht daarom het primair ten laste gelegde, diefstal met geweld, niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het subsidiair ten laste gelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal d.d. 13 december 2010, opgenomen op pagina 23 en 24 van dossier Columba 01GHR10085 d.d. 10 februari 2011, inhoudende de aangifte van [aangever 1], zakelijk weergegeven:
Vandaag, 12 december 2010, stond ik in mijn cafetaria genaamd [naam cafetaria] gelegen aan de [adres] te [plaats].
Omstreeks 22.40 uur kwamen er twee jongens binnen met donkere bivakmutsen op.
Ik zag dat de voorste jongen een ijzeren voorwerp (stok) vasthad. Ik zag dat de andere jongen een tasje vasthad.
Ik hoorde dat de jongens riepen: “Jij moet het geld pakken.”
Vervolgens opende ik de kassa en pakte wat biljetten en wat muntgeld. Ik zag dat de jongen met het tasje het papiergeld pakte en direct wegrende.
Een proces-verbaal d.d. 22 december 2010, opgenomen op pagina 169 t/m 171 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte 1], zakelijk weergegeven:
Op 12 december 2010 ben ik naar [verdachte] gegaan. [Medeverdachte 2] was daar al. We hadden gewoon alle drie geld nodig dus we hebben gezegd dat we een overval zouden plegen. Het breekijzer lag al bij [verdachte]. [Verdachte] en ik hebben toen overlegd wat we zouden doen. We hebben in 2 mutsen gaten geknipt voor onze ogen. Ik heb tegen [verdachte] gezegd dat we beter naar de cafetaria aan de [adres] konden gaan. Ik wist dat daar een vrouw alleen in de zaak stond.
We zijn de cafetaria binnengegaan met de mutsen over onze gezichten getrokken. Ik had het breekijzer in mijn handen. [Verdachte] zei toen dat het een overval was.
De vrouw zei tegen mij waar de kassa was. Ik zei tegen haar dat zij zelf het geld moest pakken en in het tasje moest doen. Zij deed de kassa open en deed het geld in het tasje. [Verdachte] had het tasje vast.
Toen we bij de woning van [verdachte] kwamen heeft [medeverdachte 2] ons binnen gelaten. Binnen hebben we de buit geteld. We hadden alle drie een aandeel in de overval.
[Verdachte] en ik hebben de overval gepleegd.
Een proces-verbaal d.d. 21 december 2010, opgenomen op pagina 186 en 187 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], zakelijk weergegeven:
Ik zat bij [verdachte] in huis. Even later kwam [medeverdachte 1] eraan met zwarte kleding. [Verdachte] en [medeverdachte 1] zijn naar buiten gegaan en ze zeiden dat ze zo weer terug zouden komen.
Van tevoren hebben ze het erover gehad dat ze een OV wilden zetten. Dit gesprek vond plaats in de woning van [verdachte]. Met een OV bedoel ik een overval. Ik ben achtergebleven in de woning van [verdachte] aan de [adres].
Nadat ze terug kwamen hoorde ik dat ze een overval hadden gepleegd op de cafetaria [naam cafetaria], aan de [adres].
[Verdachte] droeg zwarte kleding met een zwarte muts en in de muts hadden ze gaatjes geknipt. [Verdachte] en [medeverdachte] hebben dit gedaan. Ik zat daarbij toen ze de gaten in de mutsen knipten. Ze hadden een breekijzer bij zich. Toen ze terugkwamen hadden ze geld bij zich in een tasje met touwtjes.
[Verdachte] heeft gezegd dat hij naar [getuige 1] (de rechtbank begrijpt: [getuige 1] ging.
Een proces-verbaal d.d. 22 december 2010, opgenomen op pagina 190 en 191 van voornoemd dossier, inhoudende de aanvullende verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2], zakelijk weergegeven:
[Verdachte] heeft de overval gepleegd met het breekijzer van mijn vader. Ik heb dit breekijzer van mijn huis, dus van mijn vader, meegenomen en aan hen gegeven omdat zij hem nodig hadden. Ongeveer 3 à 4 dagen voor de overval heb ik die al aan [verdachte] gegeven. Het breekijzer lag gewoon bij [verdachte] in zijn woonkamer.
Nadat de overval had plaatsgevonden heb ik het breekijzer weer meegenomen naar huis. Dat was de dag na de overval. Ik heb van [verdachte] 3 euro gekregen en van [medeverdachte 1] ook. Het was geld van de overval.
Een proces-verbaal d.d. 24 januari 2011, opgenomen op pagina 93 van voornoemd dossier, inhoudende de getuigeverklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Rond 20 december 2010 kwam [verdachte] bij mij thuis. Hij vertelde dat hij op de vlucht was voor de politie. Hij vertelde dat hij een OV’tje had gepleegd met een paar vrienden in [plaats]. OV is straattaal voor overval.
De verklaring door verdachte op de terechtzitting d.d. 23 juni 2011 afgelegd, zakelijk weergegeven:
Rond 17 december 2010 heb ik een paar dagen bij [getuige 1], wonende te [plaats], verbleven.
Ik heb tegen [getuige 1] gezegd dat de politie mij verdenkt van het plegen van een overval op een cafetaria in Groningen.
Subsidiair ten laste gelegde
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen de deelname van verdachte aan de overval kan worden bewezen. De rechtbank verwijst hierbij naar de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en van getuige [getuige 1]. [Medeverdachte 1] geeft een gedetailleerde weergave van de overval die hij, zo verklaart hij, tezamen met verdachte op de avond van 12 december 2010 heeft gepleegd. Deze verklaring komt op essentiële punten overeen met hetgeen [medeverdachte 2] heeft verklaard.
De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1].
Voorts heeft getuige [getuige 1] bij de politie aangegeven dat verdachte rond 20 december 2010 bij hem in [plaats] een vluchtadres zocht omdat verdachte, tezamen met anderen, een overval in [plaats] had gepleegd. Ook [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte aan hem heeft aangegeven na de overval uit [plaats] te vertrekken om naar [getuige 1] te gaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting zijn verblijf bij [getuige] niet betwist.
De verklaring van verdachte dat hij niets met de overval te maken heeft gehad, acht de rechtbank op grond van voornoemde bewijsmiddelen ongeloofwaardig.
De rechtbank ontleent aan deze wettige bewijsmiddelen ook de overtuiging dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan. De omstandigheid, zoals door de raadsman is gesteld dat technisch bewijs ontbreekt, doet hier niet aan af.
Gelet hierop acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 december 2010 in de gemeente [plaats] tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] heeft gedwongen tot de afgifte van geld, toebehorende aan [aangever 1], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte tezamen en in vereniging met verdachtes mededaders, met een bivakmuts over het gezicht/hoofd, terwijl verdachte of verdachtes mededader een koevoet of breekijzer in de handen hield, die [aangever 1] heeft toegevoegd: "Geef je geld" en/of "Jij moet het geld pakken";
De rechtbank acht hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen acht levert het volgende strafbare feit op:
- Afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologisch onderzoeksrapportage d.d. 21 maart 2011, opgemaakt door H.K. Meijer, gz psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergeven, dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling met een ziekelijk stoornis van de geestvermogens, ADHD, vastgesteld in 2007.
Ten tijde van het stafbare feit was er nog steeds sprake van deze gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Voorts is er bij verdachte sprake van ernstige drugsverslaving, op dit moment in gedwongen remissie, en ernstige klachten wat betreft zijn emotioneel welzijn.
Verdachte wordt gelet hierop dan ook verminderd toerekeningsvatbaar geacht ten tijde van het delict.
De rechtbank neemt deze conclusie over en stelt vast dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden, met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft bij het bepalen van die straf gelet op de ernst van het feit en de conclusie van de gedragsdeskundige dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is.
Voorts heeft de officier van justitie rekening gehouden met het ad informandum gevoegde
feit, zoals dat op de dagvaarding is vermeld en dat door verdachte is erkend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft -gelet op zijn standpunt ten aanzien van de bewijsvraag- primair gepleit voor vrijspraak voor het ten laste gelegde.
Subsidiair heeft de raadsman gepleit voor de oplegging van een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest en een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact en behandeling gericht op de verslavingsproblematiek van verdachte.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages en het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 19 januari 2011, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met het ad informandum gevoegde feit, zoals
dat op de dagvaarding is vermeld en dat door verdachte is erkend.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing in vereniging. Uit de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] blijkt dat verdachte en zijn medeverdachte berekenend en planmatig te werk zijn gegaan.
Samen met een medeverdachte heeft verdachte in de avonduren, wetende dat er slechts één vrouwelijk medewerkster aanwezig zou zijn, een cafetaria overvallen. Ter plaatse aangekomen werd het slachtoffer verrast door verdachte en een medeverdachte.
Het gezicht van verdachte en zijn medeverdachte waren onherkenbaar gemaakt door een over het hoofd getrokken donkergekleurde bivakmuts.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben, onder bedreiging met een breekijzer, het slachtoffer gedwongen tot het afgeven van geld.
Zij hebben door hun handelen het slachtoffer de stuipen op het lijf gejaagd als gevolg waarvan zij, blijkens het door haar ingevulde voegingsformulier, getraumatiseerd en nog steeds moe en angstig is. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
Slachtoffers van dergelijke gewelddadige overvallen voelen zich veelal nog lange tijd angstig en onveilig. Daarnaast ontstaat ook in de samenleving een gevoel van onveiligheid als gevolg van dit soort overvallen.
De rechtbank heeft, in het voordeel van verdachte, gelet op de omstandigheid dat hij blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister niet eerder ter zake van soortgelijke feiten is veroordeeld.
Daarnaast neemt de rechtbank bij het opleggen van de vrijheidsstraf in aanmerking de conclusies van voornoemde psychologische onderzoeksrapportage, dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Uit het psychologisch onderzoeksrapport betreffende verdachte komt naar voren dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van licht verstandelijk beperkte vermogens in combinatie met een ziekelijke stoornis, ADHD, vastgesteld in 2007. Verdachte heeft een drugsverslaving, op dit moment in gedwongen remissie en ernstige klachten wat betreft zijn emotioneel welzijn.
Verdachte is vanuit zijn beperkingen beïnvloedbaar, impulsief en hanteert beperkte, vooral inadequate copingvaardigheden.
Verdachte is onthecht en somber. Hij is niet zelfstandig in staat verandering in zijn situatie teweeg te brengen. Hij raakt overvraagd door de dagelijkse realiteit. Er zijn aanpassingstekorten wat betreft zelfverantwoordelijk en zelfstandig kunnen functioneren in de maatschappij. Verdachte kan geen zorg dragen voor een gezond dag- en nachtritme mede hierdoor vindt hij geen aanpassing in het dagelijks leven. Ook vervalt verdachte gemakkelijk in oude gedragspatronen omdat er een gebrek is aan adequate copingvaardigheden.
Er is sprake geweest van een opvoedingssituatie die onmachtig, discontinu en verwaarlozend is geweest en er is sprake van verblijf in verschillende instellingen zonder een merkbaar positief effect. Aanlegfactoren en omgevingsfactoren hebben elkaar ongunstig beïnvloed en negatief versterkt.
Gezien de aard van de problematiek kan verdachte baat hebben bij behandeling gericht op coping en zelfstandigheid, somberheidgevoelens en minderwaardigheid, vergroten van autonomie en aandacht voor de verslavingsgevoeligheid, passend bij zijn cognitief niveau.
Derhalve is aangewezen klinische behandeling te laten plaatsvinden als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel .
De rechtbank volgt de conclusie en aanbeveling van voormeld psychologisch rapport mede gelet op hetgeen zij ter terechtzitting heeft waargenomen.
Door de Verslavingszorg Noord Nederland (verder: VNN) is op 25 maart 2011 een reclasseringsrapport over verdachte uitgebracht. Geadviseerd wordt, gelet op de directe samenhang van de verstandelijke beperktheid, het zorgelijke middelengebruik en de problematiek van verdachte op andere leefgebieden, verdachte gedurende 12 maanden te laten behandelen in een gesloten setting zoals een Forensisch Psychiatrische Afdeling (verder: FPA) of een soortgelijk instelling.
Uit het rapport en de toelichting ter terechtzitting van de deskundige, de heer A.A. Herwig, reclasseringsmedewerker, komt naar voren dat behandeling in een vrijwillig kader in het verleden heeft gefaald en dat de kans op recidive hoog gemiddeld is.
Problematiek daterend uit het verleden maakt dat verdachte zijn vlucht zoekt in middelengebruik.
Gelet op bovenstaande acht de VNN behandeling in een gedwongen kader noodzakelijk.
Door de verdediging is niet betwist dat er bij verdachte sprake is van de geestesstoornis ADHD.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven alleen het belang van behandeling in te zien ten aanzien van zijn verslavingsproblematiek. Met betrekking tot een eventuele behandeling in een forensische psychiatrische behandelsetting gericht op zijn psychiatrische problematiek staat verdachte afwijzend.
De rechtbank is van oordeel dat er, gelet op vorenstaande, sprake is van recidivegevaar. Nu de kans op herhaling niet is uitgesloten en gelet op de problematiek van verdachte is behandeling in een verplicht strafrechtelijk kader dan ook aangewezen.
De rechtbank is, alles overwegende, van oordeel dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd van na te melden duur waarvan een deel voorwaardelijk, waarbij de rechtbank aan dit voorwaardelijke deel de volgende bijzondere voorwaarden zal koppelen, te weten een verplicht reclasseringstoezicht alsmede de voorwaarde dat veroordeelde zich ter behandeling van zijn problematiek zal laten opnemen in een forensisch psychiatrische behandelsetting zoals de FPA te Franeker danwel Hoeve Boschoord of een soortgelijke instelling en aldaar voor klinische behandeling zal verblijven zolang de leiding van de instelling dat in samenspraak met de reclassering nodig oordeelt voor de maximale duur van één jaar.
Nu verdachte maximaal één jaar lang zal worden opgenomen in een kliniek is de rechtbank van oordeel dat een lagere vrijheidsstraf dient te worden opgelegd dan door de officier van justitie
gevorderd.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [aangever 1], wonende te [plaats].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 800,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheidsclausule. Het overige deel van de vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman is, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, van mening dat ten aanzien van de vordering, een bedrag van € 300,00 toewijsbaar is.
Het overige deel van de vordering dient, naar de mening van de raadsman niet-ontvankelijk, te worden verklaard wegens onvoldoende onderbouwing met betrekking tot de post inkomstenderving.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 300,-.
De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Dit betreft de posten “geld gestolen” en “immateriële schade”.
De benadeelde partij heeft tevens een bedrag gevorderd voor gederfde inkomsten doordat zij haar zaak drie weken heeft moeten sluiten. Deze post is echter niet zodanig onderbouwd dat deze volledig kan worden toegewezen. De rechtbank acht het aannemelijk dat er als gevolg van de door verdachte en de medeverdachte gepleegde overval een periode is geweest waarin de benadeelde partij inkomstenderving heeft gehad, doordat zij haar zaak enige tijd heeft moeten sluiten, welke inkomstenderving de rechtbank tot op heden begroot op € 500,-.
Dit bedrag zal de rechtbank toewijzen. Voor wat betreft het resterende deel van de post
“zaak gesloten 3 weken” zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Hoofdelijkheid
Verdachte is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voorzover dit al door verdachtes medeverdachte is voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart het subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht, tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- De veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden;
- veroordeelde zal zich ten behoeve van zijn problematiek klinisch laten opnemen in de Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) te Franeker danwel Hoeve Boschoord of een soortgelijke, door de reclassering aan te wijzen, instelling en aldaar verblijven voor klinische behandeling zolang de leiding van de instelling dat in samenspraak met de reclassering nodig oordeelt voor de maximale duur van één jaar;
- de veroordeelde dient ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking te verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage aan te bieden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever 1], wonende te [plaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 800,- (zegge: achthonderd euro).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De veroordeelde is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit door veroordeeldes medeverdachte is voldaan.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 800,-
(zegge: achthonderd euro) ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 1], wonende te Groningen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 800,- ten behoeve van de benadeelde partij, dan -vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. J.M.M. van Woensel, voorzitter, H.L. Stuiver en L.W. Janssen, in tegenwoordigheid van J.H. van Scharrenburg, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 juli 2011.