ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ9489

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
23 juni 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670084-11
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichtingen en diefstal met toepassing van jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 23 juni 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een reeks misdrijven, waaronder brandstichtingen en diefstal. De verdachte, geboren in 1992, heeft in de periode van 30 januari 2011 tot en met 7 februari 2011 opzettelijk brand gesticht in verschillende panden, waarbij aanzienlijke materiële schade is ontstaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, in vereniging met anderen, brand heeft gesticht in een clubhuis en in een ander pand, waarbij gemeen gevaar voor goederen te duchten was. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal door inbraak in een woning, waarbij diverse waardevolle goederen zijn weggenomen.

De rechtbank heeft in haar oordeel rekening gehouden met de geestelijke toestand van de verdachte, die functioneert op een licht zwakzinnig niveau en sociaal en emotioneel onvolwassen is. Op basis van een psychologisch rapport is geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen. De officier van justitie heeft een jeugddetentie van 24 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals deelname aan een reclasseringstraject.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 18 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Van deze straf is 6 maanden voorwaardelijk opgelegd, met als bijzondere voorwaarden deelname aan het traject ITB-Harde Kern en toezicht door de Reclassering. De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld, waarbij de vordering van de ene benadeelde partij niet-ontvankelijk werd verklaard en de andere vordering werd afgewezen vanwege formele bezwaren.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670084-11 (promis)
datum uitspraak: 23 juni 2011
op tegenspraak
raadsman: mr. M.C. van Linde
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te [adres huis van bewaring].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 mei en 9 juni 2011.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 januari 2011, althans in de periode van 26 januari 2011
tot en met 30 januari 2011, te [gemeente], in elk geval in de gemeente [gemeente],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft gesticht in een aan of nabij de [a-straat] staand clubhuis,
althans pand,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen
aldaar opzettelijk een of meer in dat clubhuis hangende gordijnen en/of een of
meer in dat clubhuis liggende papieren met behulp van een of meer aanstekers
in brand gestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht
met een of meer in dat clubhuis hangende gordijnen en/of een of meer in dat
clubhuis liggende papieren, althans met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge
waarvan die/dat gordijn(en) en/of die/dat papier(en) geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemd clubhuis, althans genoemd pand
en/of de in dat clubhuis/pand aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar
voor goederen, te duchten was;
2.
hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2011 tot en met 7 februari 2011,
te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente],
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
brand heeft gesticht in het pand [b-straat], immers heeft/hebben
verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk op
een of meerdere plaatsen in dat pand een of meer latten, glaswol, een of meer
MDF-platen en/of een stuk karton in brand gestoken, in elk geval opzettelijk
(open) vuur in aanraking gebracht met (een) in dat pand aanwezige lat(ten),
glaswol, MDF-pla(a)t(en) en/of stuk karton, althans met (een) brandbare
stof(fen),
ten gevolge waarvan die lat(ten), dat glaswol, die MDF-pla(a)t(en) en/of dat
stuk karton, geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is
ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand [b-straat] en/of
een of meer in dat pand [b-straat] aanwezige goederen, in elk geval
gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 5 februari 2011 tot en met 7 februari 2011,
te [plaats], in elk geval in de gemeente [gemeente],
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand te
stichten in het pand [b-straat], terwijl daarvan gemeen gevaar voor
goederen te duchten was, met dat opzet met een of meer van zijn mededader(s),
althans alleen op een of meerdere plaatsen in dat pand een of meer latten,
glaswol, een of meer MDF-platen en/of een stuk karton in brand gestoken, in
elk geval met dat opzet (open) vuur in aanraking heeft gebracht met (een) in
dat pand aanwezige lat(ten), glaswol, MDF-pla(a)t(en) en/of stuk karton,
althans met (een) brandbare stof(fen),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij in of omstreeks de periode van 18 december 2010 tot en met 28 december
2010, te [gemeente], in elk geval in de gemeente [gemeente],
meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en
in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in/uit de woning [c-straat] heeft weggenomen
een laptop, een kluis, een of meer horloges, geld, een of meer armbanden
en/of kettingen, twee mobiele telefoons en/of een of meer i-phones, in elk
geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever C] en/of
[bewoner B], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of
zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of
inklimming;
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde op basis van de inhoud van het dossier en de verklaringen van verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
Met betrekking tot de bewezenverklaring van de feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Tenlastegelegde onder 1
De bekennende verklaring van verdachte zoals ter zitting is afgelegd.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [aangever A], namens [sportclub], d.d. 1 februari 2011, p. 259 e.v., opgenomen in dossier nr. PL01PL 2011031089, d.d. 31 maart 2011 van de Regiopolitie Groningen.
Tenlastegelegde onder 2
De bekennende verklaring van verdachte zoals ter zitting is afgelegd.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [aangever B], d.d. 9 februari 2011, p. 950 e.v., opgenomen in voornoemd dossier.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte], d.d. 16 februari 2011, p. 984 e.v., opgenomen in voornoemd dossier.
Tenlastegelegde onder 3
De bekennende verklaring van verdachte zoals ter zitting is afgelegd.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [aangever C], d.d. 27 januari 2011, p. 64 e.v., opgenomen in voornoemd dossier.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het aan verdachte onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat;
1.
hij op 30 januari 2011, te [[gemeente]],
tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk brand heeft gesticht
in een aan of nabij de [a-straat] staand clubhuis,
immers hebben verdachte en zijn mededader toen
aldaar opzettelijk in dat clubhuis hangende gordijnen en
in dat clubhuis liggende papieren met behulp van aanstekers
in brand gestoken,
ten gevolge waarvan die gordijnen en die papieren zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor genoemd clubhuis
en de in dat clubhuis aanwezige goederen te duchten was;
2.
hij in de periode van 5 februari 2011 tot en met 7 februari 2011,
te [plaats], tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk brand heeft gesticht in het pand [b-straat],
immers hebben verdachte en een van zijn mededaders toen aldaar
opzettelijk op meerdere plaatsen in dat pand latten, glaswol,
een MDF-plaat en een stuk karton in brand gestoken,
ten gevolge waarvan die latten, dat glaswol, die MDF-plaat en dat
stuk karton, geheel of gedeeltelijk zijn verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand [b-straat] en
in dat pand [b-straat] aanwezige goederen, te duchten was;
3.
hij in de periode van 18 december 2010 tot en met 28 december
2010, te [gemeente],
meermalen, op verschillende tijdstippen, telkens tezamen en
in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
uit de woning aan het [c-straat] heeft weggenomen
een laptop, een kluis, horloges, geld, een armband en een ketting,
mobiele telefoons en i-phones,
toebehorende aan [aangever C] en/of [bewoner B],
waarbij verdachte en zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder
hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of inklimming;
De rechtbank heeft de in de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1, 2 primair en 3 meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van de feiten
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1. Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
2. Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
3. Diefstal door meer verenigde personen waarbij zij zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en de weg te nemen goederen onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en/of inklimming, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 16 mei 2011, opgemaakt door E.C. Tabak, GZ-psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat bij verdachte een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is vastgesteld. Verdacht functioneert intellectueel op licht zwakzinnig niveau. Een ziekelijke stoornis kan niet worden vastgesteld. De beperkingen in de persoonlijkheid van verdachte hangen sterk samen met zijn cognitieve vermogens. Op basis van deze beperkingen kan het hem tenlastegelegde hem verminderd worden toegerekend. Bovendien maakt zijn beperking dat hij sociaal en emotioneel nog onvolwassen is. Geadviseerd wordt op hem het minderjarigenstrafrecht toe te passen.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat, gezien de psychologische rapportage, ten aanzien van verdachte het jeugdstrafrecht dient te worden toegepast.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 24 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hiervan dienen 6 maanden voorwaardelijk te worden opgelegd met daarbij als bijzondere voorwaarden deelname aan het traject van ITB-Harde Kern gedurende 6 maanden en toezicht door de Reclassering in de vorm van behandeling, controle op middelengebruik en elektronisch toezicht. Hierbij geldt een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de aard en de ernst van de tenlastegelegde feiten, de ad informandum gevoegde feiten alsmede de geestelijke gesteldheid van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het tenlastegelegde bewezen mocht achten, gepleit voor de toepassing van het jeugdstrafrecht waarbij de nadruk dient te liggen op hulpverlening. Hiertoe dient het onvoorwaardelijk deel van de jeugddetentie te worden beperkt opdat zo spoedig mogelijk met een hulpverleningstraject kan worden gestart. Bovendien dient volgens de raadsman tevens rekening te worden gehouden met de maximale jeugddetentie van 12 maanden ingevolge artikel 77i van het Wetboek van Strafrecht nu uit het psychologisch onderzoek zou blijken dat verdachte geestelijk functioneert op het niveau van een 14 of 15-jarige.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 30 mei 2011, het uittreksel uit het Justitieel Documentatie Register, alsmede de vordering van de officier van justitie.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de acht ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding en de nadere kennisgeving zijn vermeld en die door de verdachte zijn bekend.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in korte tijd in totaal 11 strafbare feiten gepleegd. Deze delicten bestonden uit meerdere te weten brandstichtingen in vereniging gepleegd waarbij gevaar voor goederen is ontstaan, een (poging) diefstal in vereniging gepleegd door middel van braak en/of inklimming (meermalen gepleegd) en vernieling in vereniging (meermalen gepleegd).
Inbraken zijn ergerlijke feiten die vaak veel hinder veroorzaken voor de gedupeerden. Daarnaast heeft verdachte met het plegen van zijn delicten aanzienlijke materiële schade veroorzaakt. Verdachte heeft met zijn handelen totale minachting voor het bezit van anderen getoond.
De door de verdachte gepleegde feiten behoren tot de categorie strafbare feiten die een ernstige inbreuk maken op de rechtsorde en die hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken. Dit wordt hem door de rechtbank in ernstige mate aangerekend. De rechtbank is van oordeel dat voor zulke feiten slechts een gevangenisstraf van geruime tijd op zijn plaats is.
De rechtbank heeft in haar oordeel de persoonlijke omstandigheden van de verdachte laten meewegen. De verdachte functioneert intellectueel op licht zwakzinnig niveau. Verdachte is sterk beïnvloedbaar door anderen en is afhankelijk van alcohol en wiet. Tevens is bij verdachte sprake van een beperkt ontwikkelde gewetensfunctie. Hij staat niet stil bij de gevolgen van zijn gedrag en kan zijn gedrag niet adequaat sturen. Alhoewel verdachte ten tijde van het plegen van de delicten meerderjarig was, geven de conclusies van het psychologisch onderzoek betreffende de persoon van de verdachte, overeenkomstig het standpunt van zowel de officier van justitie als de raadsman, de rechtbank aanleiding het jeugdstrafrecht toe te passen. Aangezien artikel 77i lid 1 sub a Wetboek van Strafrecht niet ziet op de emotionele leeftijd van verdachte maar op zijn feitelijke leeftijd, zal de rechtbank artikel 77i lid 1 sub b Wetboek van Strafrecht als uitgangspunt nemen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank wijkt bij de vaststelling van de duur van de vrijheidsstraf af van de vordering van de officier van justitie op de hiervoor vermelde, als strafverminderende omstandigheden aangemerkte gronden.
De rechtbank zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijke deel van de straf moet verdachte er in de toekomst van weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte daarin wordt ondersteund door de reclassering, worden aan het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarden van deelname aan het traject van ITB-Harde Kern en van reclasseringstoezicht gekoppeld zolang de reclassering zulks nodig acht, ook als dat betekent dat verdachte zich dient te houden aan een meldingsgebod, een behandelverplichting, een verbod op alcohol- en druggebruik en deelname aan middelencontrole.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Als benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd [benadeelde partij A] te [gemeente] en [benadeelde partij B] wonende te [plaats].
De benadeelde partijen hebben schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vorderingen en van de gronden waarop deze berusten.
Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de vordering van [benadeelde partij B] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk dient te worden verklaard aangezien het hier geen rechtstreekse schade betreft.
De vordering van [benadeelde partij A] dient volgens de officier van justitie te worden toegewezen met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en de hoofdelijkheidsbepaling.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van beide benadeelde partijen dienen te worden afgewezen, althans de benadeelde partijen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Bij de vordering van [benadeelde partij B] is geen sprake van rechtstreekse schade. Daarnaast wordt uit de vordering niet voldoende duidelijk wie de eigenaar van het betreffende pand is en wie dus feitelijk de schade heeft geleden.
De indiener van de vordering namens [benadeelde partij A] is onbevoegd nu uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat de bestuursleden slechts gezamenlijk handelingsbevoegd zijn.
Beoordeling
De rechtbank zal de benadeelde partij [benadeelde partij B] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat niet vast is komen te staan dat de opgevoerde schadeposten rechtstreeks verband houden met het aan verdachte verweten delict.
De rechtbank zal de benadeelde [benadeelde partij A] eveneens niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, omdat de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een formeel beletsel. De indiener van de vordering was niet alleen handelingsbevoegd nu uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel is gebleken dat de bestuursleden slechts gezamenlijk handelingsbevoegd zijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 311 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders onder 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een jeugddetentie voor de duur van 18 maanden.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht voor zover die tijd niet reeds op een andere vrijheidsstraf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot zes maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal gedurende zes maanden van de proeftijd deelnemen aan het traject ITB-Harde Kern;
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. De voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat aan veroordeelde een meldingsgebod, een behandelverplichting, een verbod op alcohol- en druggebruik en deelname aan middelencontrole zal worden opgelegd.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij B] met de vordering betreffende het ad informandum gevoegde feit 3 en [benadeelde partij A] met de vordering betreffende het ad informandum gevoegde feit 4 niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, S. Timmermans en
Th.A. Wiersma, in tegenwoordigheid van mr. N. Tromp, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juni 2011.