RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/630509-10 (promis)
datum uitspraak: 23 juni 2011
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren [1984] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te [adres huis van bewaring].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 9 juni 2011.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 19 september 2010, in de gemeente [gemeente],
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te
stichten in/aan een auto welke was geplaatst op de oprit van/nabij de woning
[a-straat], terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar
en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was, met
dat opzet benzine, terpentine en/of lampenolie, althans een brandbare
(vloei)stof, over die auto heeft gegooid/overgoten, en/of (vervolgens) een
brandende aansteker, althans vonken van of door middel van die aansteker, bij
die auto heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
hij op of omstreeks 27 december 2010, in de gemeente [gemeente],
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een (bestel)auto (Mercedes-Benz, type
Vito), welke was geplaatst op/aan de [b-straat], immers heeft verdachte toen
aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk geval (open) vuur in
aanraking gebracht met die auto, althans met (een) brandbare stof(fen), ten
gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval
brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of zich in
die auto bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te
duchten was;
hij in of omstreeks de periode van 9 januari 2011 tot en met 10 januari 2011,
in de gemeente [gemeente],
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto welke was geplaatst nabij de
woning gelegen aan de [c-straat] en/of nabij een aldaar gelegen loods,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker, in elk
geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met die auto, althans met
(een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk
is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar
voor die auto en/of zich in die auto en/of die woning en/of die loods
bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer zich
in die woning en/of in belendende percelen bevindende personen, in elk geval
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of
anderen, te duchten was.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde gezien de aangiften en de verklaringen van verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman geconcludeerd tot vrijspraak. De raadsman is van mening dat er geen sprake is van een voltooid delict nu er slechts een kleine beschadiging op de auto is te zien.
Met betrekking tot de waardering van de overige feiten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met dien verstande dat uit het dossier niet blijkt dat er bij de onderhavige feiten op enig moment levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
De bekennende verklaring van verdachte zoals ter zitting is afgelegd.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [aangever A], d.d. 19 september 2010, p. 113 e.v., opgenomen in dossier nr. 2010126413, d.d. 27 april 2011 van de Regiopolitie Groningen.
De bekennende verklaring van verdachte zoals ter zitting is afgelegd.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [aangever B], d.d. 27 december 2010, p. 232 e.v., opgenomen in voornoemd dossier.
Een bekennende verklaring van verdachte zoals ter zitting is afgelegd, zakelijk weergegeven:
Ik heb mijn aansteker bij de geparkeerde auto op de oprit aan de [c-straat] te [gemeente] gehouden. Ik heb gezien dat de grill van de auto eventjes heeft gebrand. Het vuur ging ook weer uit en toen ben ik weggelopen.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte door [aangever C], d.d. 11 januari 2011, p. 280 e.v., opgenomen in voornoemd dossier.
Ik doe aangifte van brandstichting.
Op zondag 9 januari 2011 heeft mijn man onze auto in goede staat geparkeerd op de oprit naast de woning nabij de loods van het bedrijf van mijn man. Wij wonen aan de [c-straat] te [gemeente]. Op maandag 10 januari 2011 omstreeks 10.00 uur zag ik een zwarte plek aan de voorkant van onze auto. Toen ik naar de auto toe liep om te kijken, zag ik dat er een zwarte brandplek bij de grill zat. Er zat roet op de grill. Ook zag ik dat een klein stukje uit de grill was weggesmolten.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat het aan verdachte onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen met dien verstande dat er onvoldoende feiten en omstandigheden zijn aangedragen waaruit blijkt van mogelijk levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ten gevolge van de poging tot brandstichting. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde zal de rechtbank derhalve een poging brandstichting met gemeen gevaar voor goederen wettig en overtuigend bewezenverklaren.
De rechtbank is van oordeel dat het aan verdachte onder 2 tenlastegelegde, gelet op de aangifte en de bekennende verklaring van verdachte, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij zijn aansteker heeft gehouden bij de grill van de auto welke was geplaatst bij de woning gelegen aan de [c-straat] te [gemeente]. Verdachte heeft eveneens ter zitting verklaard dat hij gezien heeft dat de grill korte tijd heeft gebrand. Op het moment dat het vuur is gedoofd, is verdachte weggelopen. Tevens blijkt uit de aangifte dat een deel van de grill is weggesmolten. De rechtbank is van oordeel dat uit deze bewijsmiddelen volgt dat er sprake is geweest van een voltooide brandstichting. Het verweer van de raadsman dat slechts sprake zou zijn van een poging tot brandstichting dient derhalve te worden verworpen.
Er is de rechtbank tijdens het onderzoek ter terechtzitting van onvoldoende feiten en omstandigheden gebleken die leiden tot de conclusie dat door deze brandstichting levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel is ontstaan. De rechtbank acht derhalve de brandstichting met gemeen gevaar voor goederen zoals onder 3 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 19 september 2010, in de gemeente [gemeente],
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te
stichten in/aan een auto welke was geplaatst op de oprit van de woning
[a-straat], terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten was,
met dat opzet een brandbare vloeistof over die auto heeft gegooid en
vonken van een aansteker, bij die auto heeft gehouden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
hij op 27 december 2010, in de gemeente [gemeente],
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een bestelauto (Mercedes-Benz, type
Vito), welke was geplaatst aan de [b-straat], immers heeft verdachte toen
aldaar opzettelijk een brandende aansteker in aanraking gebracht met die auto,
ten gevolge waarvan die auto gedeeltelijk is verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en zich in
die auto bevindende goederen te duchten was;
hij in de periode van 9 januari 2011 tot en met 10 januari 2011,
in de gemeente [gemeente],
opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto welke was geplaatst nabij de
woning gelegen aan de [c-straat] en nabij een aldaar gelegen loods,
immers heeft verdachte toen aldaar opzettelijk een brandende aansteker
in aanraking gebracht met die auto,
ten gevolge waarvan die auto gedeeltelijk is verbrand,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en zich in die auto bevindende goederen,
te duchten was.
De rechtbank heeft de in de in de tenlastelegging voorkomende schrijffout hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1, 2 en 3 meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van de feiten
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1. Poging tot opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
2. Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
3. Opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 25 mei 2011, opgemaakt door dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus en drs. K.H.B. van der Lingen, arts in opleiding tot psychiater, en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 16 mei 2011, opgemaakt door
drs. J. Buschman, Gz-psycholoog.
De conclusie van het psychologische rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, zijnde een stoornis in de impulsbeheersing. Het tenlastegelegde gedrag kan worden vertaald vanuit een stoornis van de geestvermogens die onder die specifieke omstandigheden manifest is geworden. Derhalve dient het tenlastegelegde aan verdachte licht verminderd te worden toegerekend.
In de psychiatrische rapportage wordt geconcludeerd dat, ondanks de aanwezige ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling, verdachte weliswaar voldoende inzicht had in het ongeoorloofde van zijn handelen, maar hij echter onvoldoende in staat was voorafgaande aan en ten tijde van de tenlastegelegde feiten om zijn wil overeenkomstig zijn inzicht te bepalen. Om die reden wordt verdachte licht verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte in licht verminderde mate kan worden toegerekend.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 maanden met aftrek van de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Hiervan dienen 12 maanden voorwaardelijk te worden opgelegd met daarbij als bijzondere voorwaarden 6 maanden elektronisch toezicht, alsmede reclasseringstoezicht gedurende de proeftijd door middel van een meldingsgebod, een behandelverplichting en een verbod op alcoholgebruik. Hierbij geldt een proeftijd van twee jaren.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de aard en de ernst van de tenlastegelegde feiten, de rapportages ten aanzien van de persoon van verdachte en het feit dat verdachte niet bekend is in de justitiële documentatie.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het tenlastegelegde bewezen mocht achten, gepleit voor een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht alsmede een voorwaardelijke straf opdat zo spoedig mogelijk kan worden gestart met hulpverlening.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 7 juni 2011, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft één poging tot brandstichting en twee voltooide brandstichtingen aan auto’s gepleegd. Brandstichting is een zeer ernstig feit waarbij in dit geval meerdere malen gevaar voor goederen is ontstaan. De door de verdachte gepleegde feiten behoren tot de categorie strafbare feiten die hevige gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaken. Dit had verdachte zich des te meer moeten beseffen nu hij meerdere jaren werkzaam is geweest voor de vrijwillige brandweer te [gemeente]. Dit wordt hem door de rechtbank zwaar aangerekend.
De rechtbank heeft in haar oordeel de persoonlijke omstandigheden van de verdachte laten meewegen. Bij verdachte is een impulsstoornis geconstateerd waardoor hij niet in staat is geweest op goede wijze uiting te geven aan de opbouwende emotionele frustratie waar verdachte mee te maken heeft gehad. Overmatige alcoholconsumptie heeft daarbij geleid tot een verdere afname van de zelfcontrole. Dit heeft bij elk van de drie bewezenverklaarde feiten tot een (poging) brandstichting geleid. Verdachte heeft aangegeven gemotiveerd te zijn om in het kader van zijn stoornis een behandeling te ondergaan.
Ten voordele van verdachte houdt de rechtbank tevens rekening met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijke deel van de straf moet verdachte er in de toekomst van weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte daarin wordt ondersteund door de reclassering, worden aan het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarden van elektronisch toezicht alsmede van reclasseringstoezicht gekoppeld, ook als dat betekent dat verdachte zich dient te houden aan een meldingsgebod, een behandelverplichting en een alcoholverbod.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Als benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd [aangever B], wonende te [gemeente] en [aangever C], wonende te [gemeente].
De benadeelde partijen hebben schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vorderingen en van de gronden waarop deze berusten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen van de benadeelde partijen zullen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering van benadeelde partij [aangever B] op het standpunt gesteld dat de op een later tijdstip ingediende uitbreiding van de vordering niet voor toewijzing vatbaar is, nu uit de vordering niet duidelijk is geworden of dat deel van de vordering een netto schadebedrag betreft.
Met betrekking tot de toewijzing van de vordering van benadeelde partij [aangever C] heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij
[aangever B], wonende te [gemeente], door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 2447,67. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat behandeling van de vordering voor het overige deel, nu dit deel gemotiveerd wordt betwist, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige daarom niet-ontvankelijk is en dat zij haar vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij
[aangever C], wonende te [gemeente], door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 297,50. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemde geldbedragen van
€ 2447,67 en € 297,50 ten behoeve van de benadeelde partijen aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht en het belang van de benadeelde partijen ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
Verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders onder 1, 2, 3 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot twaalf maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich gedurende zes maanden van de proeftijd onder elektronisch toezicht laten stellen;
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. De voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat aan veroordeelde een meldingsgebod, een behandelverplichting en een alcoholverbod zullen worden opgelegd.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van 29 juni 2011.
Beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen
Wijst de vordering betreffende het onder 2 tenlastegelegde van de benadeelde partij [aangever B], wonende te [gemeente], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 2447,67 (zegge tweeduizend vierhonderd zevenenveertig euro en zevenenzestig eurocent).
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk.
Veroordeelt de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 2447,67 (zegge tweeduizend vierhonderd zevenenveertig euro en zevenenzestig eurocent) ten behoeve van de benadeelde partij [aangever B], wonende te [gemeente], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 34 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2447,67 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Wijst de vordering betreffende het onder 3 tenlastegelegde van de benadeelde partij [aangever C], wonende te [gemeente], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 297,50 (zegge tweehonderd zevenennegentig euro en vijftig eurocent).
Veroordeelt de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 297,50 (zegge tweehonderd zevenennegentig euro en vijftig eurocent) ten behoeve van de benadeelde partij [aangever C], wonende te [gemeente], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 297,50 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, S. Timmermans en
Th.A. Wiersma, in tegenwoordigheid van mr. N. Tromp, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 23 juni 2011.