ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ9218

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
11 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
292643
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de pachtovereenkomst en ontruiming van het gepachte

In deze zaak heeft de pachtkamer van de Rechtbank Groningen op 11 mei 2011 uitspraak gedaan over de ontbinding van een pachtovereenkomst. Eiser, de rechtsopvolger van een overleden pachter, heeft de gedaagde aangeklaagd wegens het niet naleven van de voorwaarden van de pachtovereenkomst. De pachtkamer heeft vastgesteld dat de gedaagde niet de vereiste jaarstukken en omzetgegevens heeft overgelegd, wat essentieel is voor de beoordeling van de financiële situatie en de zeggenschap over het gepachte. De gedaagde heeft weliswaar winst- en verliesrekeningen en balansen overgelegd, maar deze waren onvolledig en niet goedgekeurd door een accountant. Dit leidde tot de conclusie dat de gedaagde financieel afhankelijk was van een derde partij, wat de pachtkamer als een schending van de pachtovereenkomst beschouwde.

De pachtkamer heeft ook opgemerkt dat er geen definitieve en ondertekende maatschapsovereenkomst was, ondanks eerdere toezeggingen van de gedaagde. Dit gebrek aan een formele overeenkomst, samen met de onvolledige financiële documentatie, heeft de pachtkamer doen besluiten dat de gedaagde niet meer de persoon was met wie de pachtovereenkomst was gesloten. De pachtkamer heeft daarom de pachtovereenkomst ontbonden en de gedaagde veroordeeld om het gepachte uiterlijk op 1 november 2011 te ontruimen. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor elke dag dat de gedaagde in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00. De kosten van de procedure zijn eveneens voor de gedaagde, die de kosten van de eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton, pachtkamer
Locatie Groningen
Zaak/rolnummer: 292643 PW EXPL 06-3
Vonnis van 11 mei 2011
inzake
[eiser],
wonende te [plaatsnaam] (Duitsland), rechtsopvolger van [naam], overleden, destijds wonende te [plaatsnaam] (Oostenrijk),
eiser,
gemachtigde: mr. G.J. Niezink, advocaat te Groningen (Postbus 7015, 9701 JA),
tegen
[gedaagde],
wonende te [adres],
gedaagde,
gemachtigde: mr. J.J. Veldhuis, advocaat te Leeuwarden (Postbus 17, 8900 AA).
PROCESGANG
1. Na de tussenvonnissen in deze zaak van 5 december 2007, 3 september 2008, 14 januari 2009, 23 september 2009 en 10 maart 2010 heeft [gedaagde] een akte houdende uitlating genomen. [eiser] heeft daarop gereageerd met een antwoordakte. Vervolgens is (opnieuw) vonnis bepaald op de stukken, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
OVERWEGINGEN
De (verdere) beoordeling van het geschil
2. De pachtkamer heeft [gedaagde] in het laatste tussenvonnis de gelegenheid gegeven, maar ook bevolen, hem inzicht te geven in de mate waarin [gedaagde] de zeggenschap over en de zorg voor het gepachte heeft behouden of heeft prijsgegeven.
3. De pachtkamer heeft aangegeven dat vooral de volgende bescheiden, waar van toepassing over de jaren die de maatschap heeft geduurd, dat inzicht kunnen geven:
* de jaarstukken en omzetgegevens,
* informatie waaruit blijkt in wiens opdracht de jaarstukken en omzetgegevens zijn opgesteld,
* de gecombineerde opgaven,
* de (uitbetaling van de) toeslagrechten,
* een overzicht van de op naam van [gedaagde] bestelde kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen.
4. De pachtkamer constateert dat [gedaagde] niet jaarstukken en omzetgegevens heeft overgelegd volgens het gebruikelijke model. [gedaagde] heeft overgelegd winst- en verliesrekeningen en balansen over de jaren 2006, 2007 en 2008, getiteld "Maatschap [gedaagde-A] te [plaatsnaam]". Er zijn in totaal zes (6) bladzijden overgelegd; iedere winst- en verliesrekening en iedere balans beslaat een (1) bladzijde. Een verklaring bij de posten ontbreekt, evenals een inleiding en goedkeuring door een accountant. Volgens de akte van [gedaagde] zijn de stukken opgesteld door Administratiekantoor [B] te [plaatsnaam].
Volgens de stukken heeft eind 2006 [gedaagde] een maatschapskapitaal van € 12.035,00 en [A] van € 50.031,00. Eind 2007 is dat respectievelijk € 52.174,00 negatief en € 92.185,00. Eind 2008 is dat respectievelijk € 164.355,00 negatief en € 83.246,00.
Uit deze beperkte stukken kan de pachtkamer geen argumenten in het voordeel van [gedaagde] halen. [gedaagde] wijst deze evenmin aan. Wel volgt uit die stukken dat [gedaagde] financieel afhankelijk is van [A] en dat die afhankelijkheid door de jaren heen groter wordt.
5. In zijn akte heeft [gedaagde] gesteld dat de jaarrapporten werden en worden opgesteld door Administratiekantoor [B]. Daaruit volgt naar het oordeel van de pachtkamer niet in wiens opdracht dat gebeurt. Verder is het voor de pachtkamer niet duidelijk of [gedaagde] met jaarrapporten bedoeld de in rechtsoverweging 4 bedoelde stukken, of de jaarrapporten in hun gebruikelijke verschijningsvorm (balans, winst- en verliesrekening, toelichting op beide, accountantsverklaring, e.d.). Ook hier komt de pachtkamer daarom tot de conclusie dat [gedaagde] niet de gevraagde informatie heeft verstrekt en in ieder geval geen informatie welke zijn standpunt ondersteunt.
6. [gedaagde] legt niet over de gecombineerde opgave van de jaren 2006 en 2007. Wel is er de schriftelijke verklaring van [C] van D&U Groep te Groningen, waarin staat dat [C] in opdracht van en in samenwerking met [gedaagde] de gecombineerde opgave verzorgt, vanaf 2007. Ook worden overgelegd de gecombineerde opgaven van de jaren 2008 en 2009. Deze worden gedaan door [C] op naam van [gedaagde].
7. [gedaagde] heeft geen stukken overgelegd over de uitbetaling van de toeslagrechten.
8. Er zijn geen stukken geproduceerd over kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen voor de jaren 2006 en 2007. Door [gedaagde] worden wel stukken overgelegd die hij noemt "gegevens mestaanvoer" betreffende de jaren 2008 en 2009. [gedaagde] noemt dit "verifieerbare mestaanvoer-gegevens" maar legt dat verder niet uit, terwijl uit de stukken zelf niet valt af te leiden wie deze heeft opgesteld.
9. Naar het oordeel van de pachtkamer overtuigen de door [gedaagde] geproduceerde stukken niet. Dat komt door de onvolledigheid van die stukken en door het nog steeds ontbreken van een definitieve door [gedaagde] en [A] ondertekende maatschapsovereenkomst. Dat laatste verbaast de pachtkamer. In de conclusie van antwoord van 7 juni 2006 heeft [gedaagde] een concept maatschapsakte overgelegd. Hij heeft daarbij beweerd dat die zich in een afrondende fase bevond, dat er nog enkele puntjes geregeld moesten worden, waardoor er nog niet ondertekend was. Tijdens de mondelinge behandeling van 10 december 2009, ruim drie jaren later, heeft [gedaagde] gezegd dat de maatschapsovereenkomst weliswaar nog niet ondertekend is, maar dat hij en [A] er wel naar leven.
Ook nu, nadat de pachtkamer [gedaagde] op verzoek van [eiser] heeft bevolen zijn standpunt onderbouwende stukken in het geding te brengen, ligt er niet een definitieve en ondertekende maatschapsovereenkomst. De pachtkamer kwalificeert de concept maatschapsovereenkomst daarom als een stuk dat enkel ten behoeve van deze procedure in het geding is gebracht, waardoor het van mindere waarde is.
10. Het ontbreken van een definitieve en ondertekende maatschapsovereenkomst wordt niet goedgemaakt door de hierboven besproken door [gedaagde] in het geding gebrachte stukken. Ook de andere door hem overgelegde stukken doen dat niet. Deze zouden iets kunnen toevoegen wanneer die maatschapsovereenkomst er zou zijn. Het lijkt er nu op dat alles wat maar enigszins kan duiden op "persoonlijk gebruik" door en "zeggenschap" bij [gedaagde], er bij wordt gehaald.
11. [gedaagde] is financieel gered door zijn zwager [A]. De schijn dat hij zeggenschap heeft moeten inleveren en door "gouden koorden" aan [A] gebonden is, heeft [gedaagden] niet weggenomen. Het grote verschil met financiële gebondenheid aan een reguliere financiële instelling (een bank) is dat die de relatie op contractueel vastgelegde en financiële voorwaarden beoordeelt en in beginsel niet op (dagelijkse) bedrijfsvoering. De "stekker gaat er uit" wanneer bijvoorbeeld niet tijdig aan betalingsverplichtingen wordt voldaan. De pachtkamer gaat er van uit dat [gedaagde] zal doen wat [A] hem opdraagt. Hij is daardoor in feite niet meer dan een bedrijfsleider. De conclusie is dan dat [gedaagde] niet meer de persoon is of kan zijn met wie [eiser] destijds de pachtovereenkomst heeft gesloten en dat - indirect - [A] zeggenschap heeft gekregen over het gepachte. Dat is reden voor ontbinding van de pachtovereenkomst.
12. Voor wat betreft de ontruiming wil de pachtkamer rekening houden met de door [gedaagde] inmiddels verrichte werkzaamheden voor het bouwjaar 2011. De ontruiming moet een feit zijn op 1 november 2011. Reden daarvoor is ook dat [eiser] de pacht steeds stipt betaald heeft gekregen en geen schade lijdt door dit korte voortduren van het gebruik van het gepachte door [gedaagde]. Verder zal de gevorderde dwangsom worden gemaximeerd tot € 100.000,00. Daarnaast ziet de pachtkamer aanleiding om de beslissing tot ontbinding en ontruiming niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
13. Voor het bepalen van de hoogte van de schade en de door [gedaagde] aan [eiser] te betalen schadevergoeding zal de zaak verwezen worden naar de schadestaatprocedure.
14. [gedaagde] verliest de procedure en moet daarom de aan de kant van [eiser] gevallen kosten voldoen.
B E S L I S S I N G
de pachtkamer:
ontbindt de pachtovereenkomst;
veroordeelt [gedaagde] het gepachte te hebben ontruimd uiterlijk 1 november 2011 wanneer die datum valt een maand na de betekening van dit vonnis; wanneer de betekening geschiedt na 1 oktober 2011 moet [gedaagde] binnen een maand na de betekening hebben ontruimd;
veroordeelt [gedaagde] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan het vonnis voldoet, met een maximum van € 100.000,00;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van schadevergoeding aan [eiser], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt [gedaagde] tevens in de kosten van het geding, aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 105,00 aan griffierecht, € 84,87 aan explootkosten en € 750,00 voor salaris van de gemachtigde;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter-voorzitter, en H. Sinnema en P.F. Bentum, deskundige leden, en op 11 mei 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: RTjT