RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/ 670443-10 (Promis)
datum uitspraak: 16 mei 2011
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren [1972] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans verblijvende te [adres huis van bewaring].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 7 februari en 2 mei 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 oktober 2010 te [plaats]
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een
geldbedrag, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [winkel],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld
en/of bedreiging met geweld tegen [getuige A], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping
op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
- dichtbij/voor die [getuige A] (in het kassablok) is gaan staan en/of waardoor de
doorgang voor die [getuige A] werd geblokkeerd, en/of
- dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, aan die [getuige A]
heeft getoond, althans in zijn hand heeft gehouden, en/of
- dat mes, althans scherp en/of puntig voorwerp op de kassa heeft gericht,
en/of
- (daarbij) dreigend tegen die [getuige A] heeft gezegd: "Rustig blijven, doe je la
open" en/of "Kassa open en snel een beetje" en/of "naar achteren, naar
achteren", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- (aldus) een voor die [getuige A] bedreigende situatie heeft geschapen;
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De officier van justitie baseert dit met name op de verklaring van de verdachte bij de politie afgelegd, de aangifte van [aangever] namens [winkel] alsmede twee getuigenverklaringen van [getuige A] en [getuige B].
Standpunt van de verdediging
De verdachte heeft tijdens het verhoor bij de politie de diefstal uit de kassa van de [winkel] bekend. Deze bekentenis is tijdens het onderzoek ter terechtzitting door verdachte herhaald. De raadsman heeft aangevoerd dat de diefstal weliswaar wettig en overtuigend kan worden bewezen, maar heeft betwist dat de diefstal gepaard zou zijn gegaan met geweld dan wel bedreiging met geweld. Uit het dossier is niet gebleken van het gebruik van geweld door verdachte. Volgens de raadsman is ook geen sprake geweest van bedreiging met geweld. Uit de getuigenverklaringen blijkt niet dat verdachte verbale bedreigingen heeft geuit richting [getuige A], de persoon achter de kassa. Uit de getuigenverklaringen is wel gebleken dat verdachte rustig is gebleven; hij heeft op rustige toon tegen [getuige A] gesproken. Daarnaast had verdachte wel een steunbeugel van het spatbord van een fiets bij zich die zichtbaar uit de mouw van zijn jas stak. [Getuige A] heeft dit stuk ijzer aangezien voor een mes. Verdachte heeft deze steunbeugel niet gericht op [getuige A]. Het gebruik van geweld dan wel het bedreigen met geweld kan derhalve niet wettig en overtuigen worden bewezen.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [aangever], namens [winkel], d.d. 15 oktober 2010, p. 45 e.v. dat zich bevindt in dossier nr. BVO 01GHR10063 / BVH 2010101333 hierna te noemen het dossier.
Op 14 oktober 2010 heeft tussen 20.45 en 20.50 uur een man de winkel aan [adres] overvallen. De man heeft door te dreigen met geweld, hij was in het bezit van een mes, [getuige A] gedwongen de kassa te openen. Hierna heeft hij een bedrag van € 146,61 uit de kassa weggenomen. Van de overval zijn camerabeelden.
De ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 14 oktober 2010 een diefstal heb gepleegd in de [winkel] in [adres]. Ik liep vlak voor sluitingstijd de winkel binnen en zei tegen het meisje achter de kassa dat ze de kassa moest openen. Ik heb toen geld uit de kassa gepakt. Het meisje achter de kassa was op dat moment alleen in de winkel. Ik had eerder een steunbeugel van het spatbord van een fiets afgebroken; deze had ik in mijn mouw van mijn jas gestopt zodat deze net zichtbaar was.
Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige A], d.d. 15 oktober 2010, opgenomen op p. 49 van voormeld dossier.
Op 14 oktober 2010 had ik van 09.00 tot 21.00 uur dienst in de [winkel] in [adres]. Vlak voor sluitingstijd was ik bij met de kassa bezig. Op dat moment, ik was toen alleen in de winkel, kwam er een man de winkel inlopen. Ik zag dat de man gelijk op mij afliep. Ik zag dat de man het kassablok betrad waar ik stond. Ik zag dat de man naast mijn kwam staan in het kassablok. Hierdoor blokkeerde de man de in- en uitgang van het kassablok voor mij. Ik zag ineens dat de man een mes in zijn hand hield. Ik schrok hier erg van en gilde. Ik zag dat hij het mes richtte op de kassa. Ik hoorde dat de man zei “rustig blijven, doe je la open”. Ik hoorde dat hij deze woorden op een rustige manier uitsprak maar wel een aantal malen herhaalde. Ik durfde de man niet aan te kijken, ik was erg bang, ik keek vooral naar het mes.
Vervolgens deed ik mijn la open.
Ik zag dat de man in de kassa greep.
Vervolgens hoor ik dat de man tegen mij zegt “naar achteren, naar achteren”.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Met betrekking tot de diefstal stelt de rechtbank het volgende vast.
Verdachte bekent de diefstal: hij is de [winkel] binnengegaan en heeft het meisje achter de kassa gezegd de kassalade te openen. Vervolgens heeft hij geld uit deze kassalade gehaald en heeft hij daarna de winkel verlaten. Verdachte heeft voor de diefstal een stuk ijzer van een fiets afgebroken. Verdachte heeft dit stuk ijzer in de mouw van zijn jas gestopt en wel zodanig dat een stuk ijzer gedeeltelijk uit zijn mouw stak.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat uit de gebezigde bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat deze diefstal vergezeld is gegaan van bedreiging met geweld. Op het moment van de diefstal is [getuige A] alleen in de winkel geweest. Op het moment dat de verdachte de winkel is binnengekomen, is hij direct afgelopen op de persoon achter de kassa, [getuige A]. De verdachte is bij [getuige A] in het kassablok gaan staan. Hiermee heeft verdachte de in- en uitgang voor de persoon achter de kassa, [getuige A], geblokkeerd.
Verdachte heeft ter zitting verklaard het stuk ijzer in zijn mouw te hebben gehad om de persoon achter de kassa te laten schrikken. [Getuige A] blijkt volgens haar getuigenverklaring in de veronderstelling te zijn geweest dat verdachte een mes bij zich had. Zij heeft verklaard hiervan te zijn geschrokken en te hebben gegild. Zij heeft tevens gezien dat verdachte het stuk ijzer, een mes in haar beleving, richting de kassa heeft gericht.
Gezien deze feiten en de omstandigheden waaronder de diefstal is gepleegd, is de rechtbank van oordeel dat de diefstal is gepleegd met bedreiging met geweld. Het is immers niet noodzakelijk dat een bedreiging verbaal wordt geuit, ook het laten zien van een stuk ijzer kan in voornoemde omstandigheden een bedreiging opleveren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 14 oktober 2010 te [plaats]
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [winkel],
welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [getuige A], gepleegd met het oogmerk om die
diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte
- dichtbij/voor die [getuige A] in het kassablok is gaan staan en waardoor de doorgang voor die [getuige A] werd geblokkeerd, en
- dreigend een scherp en puntig voorwerp, aan die [getuige A]
heeft getoond, en
- dat scherp en puntig voorwerp op de kassa heeft gericht, en
- daarbij dreigend tegen die [getuige A] heeft gezegd: "Rustig blijven, doe je la open" en/of "Kassa open en snel een beetje" en/of "naar achteren, naar achteren", en
- aldus een voor die [getuige A] bedreigende situatie heeft geschapen;
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Diefstal voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich moet houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering. Tevens dient het reclasseringstoezicht specifiek de voorwaarden te bevatten zoals door de reclassering is aangegeven in de rapportage d.d. 21-04-2011. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de aard en de ernst van het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Hij volgt hierin het advies van de reclassering. Verdachte is al lange tijd bekend bij politie en justitie. Er is een aantal jaren geweest waarin geen contacten hebben plaatsgevonden met politie en justitie; verdachte heeft hiermee laten zien dat het mogelijk is voor hem om af te kicken van de drugs en voor langere tijd clean te blijven. Verdachte heeft echter wel aangegeven ondersteuning nodig te hebben. Deze ondersteuning kan hij ontvangen in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarde(n).
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport, het uittreksel uit het Justitieel Documentatie Register alsmede de vordering van de officier van justitie.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de twee ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en die door de verdachte zijn erkend.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 14 oktober 2010 te [plaats] tegen sluitingstijd een overval gepleegd op een winkel in het centrum van [plaats]. Hierbij is hij een winkel binnengegaan waar zich op dat moment één vrouwelijk personeelslid bevond. Onder bedreiging met geweld werd zij gedwongen de kassalade te openen. Vervolgens heeft verdachte het geld uit de kassalade gepakt en heeft de winkel verlaten.
Naast de financiële schade speelt vooral de impact van dergelijke misdrijven een belangrijke rol. De door verdachte gepleegde diefstal gepaard gaand met de bedreiging veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers die vaak nog lange tijd de gevolgen van dergelijke feiten ondervinden. Voorts draagt dergelijk handelen bij aan in de samenleving aanwezige gevoelens van angst en onveiligheid.
De rechtbank heeft verder in aanmerking genomen dat verdachte eerdere justitiële documentatie heeft, ook ter zake van diefstal. Tevens weegt de rechtbank mee dat uit de reclasseringsrapportage blijkt dat verdachte wil meewerken aan begeleiding door de reclassering en dat de reclassering hiervoor ook mogelijkheden ziet.
Alles overwegende, is de rechtbank van oordeel dat een vrijheidsstraf van na te melden duur passend en geboden is. De rechtbank zal een deel van deze straf voorwaardelijk opleggen. Het voorwaardelijke deel van de straf moet verdachte er in de toekomst van weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen. Omdat de rechtbank het van belang acht dat verdachte daarin ondersteund wordt door de reclassering wordt aan het voorwaardelijke deel van de straf de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht gekoppeld, zolang de reclassering zulks noodzakelijk acht, ook als dat betekent dat verdachte zich ambulant moet laten behandelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierboven is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
- een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot acht maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland, zolang de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt. Draagt deze instelling op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarde.
De aanwijzingen en voorschriften mogen ook inhouden dat verdachte een ambulante behandeling zal ondergaan bij de VNN of een soortgelijke instelling.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. J.M.M. van Woensel, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en G. Eelsing, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Tromp als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 16 mei 2011.