ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ5798

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
13 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
474634 CV EXPL 10-17055
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor de dood van een paard en de exoneratie-clausule in een stallingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Groningen werd behandeld, stond de aansprakelijkheid van eiseres Q. voor de dood van het paard Wouter centraal. Het paard was gestald bij Q. en werd ziek, waarna het uiteindelijk overleed. Gedaagde Z-1 verwijt Q. verwaarlozing van het paard, terwijl Q. zich beroept op een exoneratie-clausule in de stallingsovereenkomst die stelt dat de stalling geheel op eigen risico is. De kantonrechter oordeelt dat er geen omstandigheden zijn die een beroep op deze clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar maken. De feiten van de zaak zijn als volgt: Z-1 en Q. sloten in september 1999 een schriftelijke overeenkomst voor de stalling en weidegang van paarden. In deze overeenkomst was opgenomen dat de zorg voor de dieren op eigen risico was. Na de ziekte en dood van Wouter ontstond er een geschil over de aansprakelijkheid en de betaling van de dierenartsrekening. Q. had de rekening van de dierenarts betaald, maar Z-1 weigerde de factuur van Q. te betalen, omdat hij vond dat Q. aansprakelijk was voor de schade door de dood van Wouter. De kantonrechter oordeelde dat Q. niet aansprakelijk was, omdat zij aan haar zorgplicht had voldaan en de exoneratie-clausule van toepassing was. De rechter verklaarde Q. niet-ontvankelijk jegens Z-2, die geen partij was bij de overeenkomst, en wees de vorderingen van Q. toe, inclusief de onverschuldigde betaling van de dierenartsrekening. De vordering in reconventie van Z-1 werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 474634 CV EXPL 10-17055
Vonnis d.d. 13 april 2011
inzake
Q., h.o.d.n. X.,
wonende en zaakdoende te ([adres],
eiseres, hierna Q. te noemen,
gemachtigde: mr. E.J. Postma, advocaat te Surhuisterveen (postbus 129, 9230 AC),
tegen
1. Z-1,
wonende te [adres],
2. Z-2,
wonende te [adres],
gedaagden, hierna gezamenlijk ook Z. c.s. te noemen,
gemachtigde: mr. J. Hielkema, advocaat te Leek (Lorentzpartk 3, 9351 VJ).
PROCESGANG
Bij tussenvonnis van 17 november 2010 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast, die is gehouden op 18 januari 2011. Partijen zijn verschenen en werden bijgestaan door hun gemachtigden. Door de griffier is aantekening gehouden van het verhandelde ter zitting. Nadien hebben beide partijen, eerst Z. en daarna Q., een akte genomen. Ten slotte is (nader) vonnis bepaald. De uitspraak van het vonnis is vastgesteld op heden.
OVERWEGINGEN
In conventie en in reconventie
1. De vaststaande feiten
1.1. In september 1999 heeft Z-1 met Q. een schriftelijke overeenkomst gesloten ter zake van de stalling (1 november tot 30 april) en weide (1 mei tot 30 oktober) van paarden. Daarin is opgenomen dat stalling en weide geheel op eigen risico is. Z. c.s. hebben op grond van deze overeenkomst vanaf 1 mei 2009 paarden bij Q. in de weide gehad, waaronder de hengst Wouter.
1.2. Bij factuur van 10 november 2009 is het weidegeld en de bijkomende kosten voor de periode van 1 mei 2009 tot en met 31 oktober 2009 aan Z-1 in rekening gebracht. Deze factuur is op 23 november 2009 door Z-2 voldaan.
1.3. Op of omstreeks 20 november 2009 werd de hengst Wouter ziek. Diezelfde dag heeft Q. Z-1 hierover telefonisch geïnformeerd en hem verzocht om Wouter op te halen. Aangezien Z-1 daartoe geen mogelijkheid zag, heeft Q. Wouter op 21 november 2009 bij Z-1 thuis gebracht. Kort daarop is Wouter overleden.
1.4. Nadien is tussen partijen discussie ontstaan over de aansprakelijkheid voor de ziekte en de dood van Wouter.
1.5. Q. heeft de factuur d.d. 7 december 2009 van de dierenarts ten bedrage van € 1.000,88 voor Z-1 voldaan. De factuur had betrekking op de behandeling van Wouter.
1.6. Voor de overige bij Q. gebleven paarden heeft Q. bij factuur van 11 april 2010 een factuur opgesteld ten bedrage van € 3.181,00. Deze heeft zij op 12 april 2010 - de dag dat Z-1 de paarden kwam ophalen - in persoon aan Z-1 overhandigd.
1.7. De factuur van 11 april 2010 is door Z. c.s. onbetaald gelaten. Bij brief van 15 juni 2010 heeft Q. Z. c.s. tot betaling van de factuur gesommeerd. In reactie daarop hebben Z. c.s. te kennen gegeven niet tot betaling van de factuur te zullen overgaan vanwege de schade die zij hebben geleden als gevolg van het overlijden van Wouter, waarvoor zij Q. aansprakelijk houden. Vervolgens is tussen partijen over en weer gecorrespondeerd omtrent deze kwestie.
1.8. Begin juli 2010 heeft Q. haar vordering uit handen gegeven aan haar gemachtigde die Z. c.s. daarop eveneens tot betaling heeft gemaand. Naar aanleiding hiervan heeft nadere correspondentie tussen de gemachtigde van Q. en Z-1 plaatsgevonden. Eén en ander heeft niet tot betaling door Z. c.s. geleid.
2. De vorderingen
In conventie
2.1. Q. vordert, voor zover mogelijk bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
a. te verklaren voor recht dat de tussen partijen bestaande overeenkomst, waarin is afgesproken dat Q. ter finale regeling van het geschil over de dood van het paard de rekening van de dierenarts zou betalen, in de brief van 6 september 2010 rechtsgeldig is ontbonden, althans deze overeenkomst alsnog te ontbinden, althans deze overeenkomst wegens dwaling te vernietigen;
b. Z. c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 4.181,88, zijnde de verschuldigde factuur d.d. 11 april 2010 en de door Q. onverschuldigde betaalde factuur van 7 december 2010 van de dierenarts;
c. Z. c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 535,50, althans een in goede justitie te bepalen bedrag wegens vergoeding van de in redelijkheid gemaakte buitengerechtelijke kosten;
d. Z. c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van wettelijke rente;
e. Z. c.s. hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
In reconventie
2.2. Z-1 vordert primair om Q. te veroordelen tot betaling van € 4.819,00, als schadevergoeding voor het verlies van Wouter na verrekening van de factuur van 12 april 2010, subsidiair - in het geval in conventie niet zal worden verrekend - een bedrag van € 8.000,00, vermeerderd met de rente vanaf 23 november 2009, één en ander met veroordeling van Q. in de proceskosten.
3. Het standpunt van Q.
3.1. Zij stelt dat Z. c.s. gehouden zijn de factuur van 11 april 2010 aan haar te betalen. Daarnaast maakt zij aanspraak op terugbetaling van de door haar betaalde factuur van de dierenarts. Om de discussie omtrent het voorval van Wouter te beëindigen zijn partijen overeengekomen dat Q. deze laatste factuur zou betalen, evenwel zonder erkenning van enige aansprakelijkheid. Nu Z. c.s. ondanks deze afspraak terugkomen op de kwestie van de hengst en alsnog schadevergoeding vorderen, plegen zij wanprestatie. Om die reden heeft Q. de overeenkomst bij brief van 6 september 2010 buitengerechtelijk ontbonden. Hierdoor is de grondslag voor de betaling van de factuur weggevallen, zodat deze onverschuldigd is betaald.
3.2. Ten aanzien van Z-2 stelt Q. dat hij mede-eigenaar is van de paarden althans zich als zodanig heeft gedragen. De overeenkomst zoals deze door Z-1 is aangegaan is door hem mede aangegaan uit naam van zijn zoon als mede-eigenaar van de paarden. Ook Z-2 kan daarom op betaling worden aangesproken.
3.3. Zij betwist het verrekeningsverweer dan wel de vordering in reconventie van Z. c.s. Daartoe stelt zij (samengevat) dat zij aan haar zorgplicht heeft voldaan en daardoor niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de ziekte van Wouter met de dood tot gevolg. Bovendien wijst zij in dit verband op de exoneratie-clausule als opgenomen in de tussen partijen in september 1999 gesloten overeenkomst.
3.4. Aangezien Z. c.s. met (terug)betaling van de facturen in gebreke zijn gebleven, stelt zij ook aanspraak te kunnen maken op rente en op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten.
4. Het standpunt van Z. c.s.
4.1. Allereerst stelt Z-2 dat hij geen partij is bij de overeenkomst zoals die is opgesteld in september 1999 en dat Q. daarom in haar vorderingen jegens hem niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.2. Z-1 erkent de juistheid van de factuur van 11 april 2011. Hij beroept zich echter op verrekening van de door hem als gevolg van de dood van Wouter geleden schade. Ter onderbouwing hiervan stelt hij (kort gezegd) dat Q. haar zorgplicht jegens Wouter heeft geschonden, zodat zij voor de schade aansprakelijk moet worden gehouden. De schade bestaat uit het verlies van de hengst die een waarde vertegenwoordigde van € 8.000,00 alsook uit de factuur van de dierenarts die reeds door Q. is voldaan. Ter zake van deze laatste factuur heeft Z. nog opgemerkt dat Q. met de betaling hiervan haar aansprakelijkheid heeft erkend. Hij betwist dat deze door haar is betaald uit hoofde van een tussen partijen getroffen regeling ter afdoening van de kwestie omtrent Wouter.
4.3. Z. betwist ten slotte de vordering ter zake van de buitengerechtelijke kosten.
5. De beoordeling
5.1. Z. c.s. hebben in de eerste plaats gesteld dat Q. niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering jegens Z-2. De kantonrechter overweegt ter zake dat vaststaat dat alleen Z-1 de onderhavige overeenkomst heeft getekend. Uit niets blijkt dat hij dit mede namens Z-2 heeft gedaan. Dit betekent dat Q. jegens Z-2 niet kan worden ontvangen in haar vordering. De omstandigheid dat Z-2 degene was die de facturen voldeed, doet hieraan niets af.
5.2. De kantonrechter zal hierna allereerst ingaan op de vraag of Q. al dan niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de schade die Z-1 heeft geleden als gevolg van de dood van Wouter. Voor zover van belang zal de kantonrechter daarbij nader ingaan op hetgeen over en weer door partijen is gesteld.
5.3. Partijen zijn allereerst in debat over de vraag of afgesproken is dat Wouter slechts tot 1 november 2009 of ook daarna bij Q. kon blijven. Vaststaat dat Q. de paarden tot 1 november in de weide houdt waarna deze in beginsel binnen worden gestald voor de winterperiode. Q. stelt echter dat zij geen stalling verzorgt voor hengsten, zoals Wouter, die de leeftijd van twee jaar hebben bereikt. Dit is door Z-1 niet betwist. De kantonrechter houdt het er dan ook voor dat hij gehouden was om Wouter uiterlijk 1 november 2009 op te halen. Hoewel Q. meermaals aan Z-1 heeft verzocht om Wouter te halen, heeft hij dit dan ook ten onrechte nagelaten.
5.4. Ondanks dat Wouter zonder rechtstitel bij Q. in de weide is blijven staan, is de kantonrechter niettemin van oordeel dat Q. - als houder van de hengst - dit dier niet aan zijn lot mocht overlaten en dat op haar aldus een zorgplicht is blijven rusten. Die zorgplicht kan evenwel niet verder strekken dan uit de overeenkomst voortvloeide.
5.5. Q. stelt dat zij op grond van de overeenkomst slechts gehouden was om zorg te dragen voor een groene weide, een goede afrastering en voorziening van water. De kantonrechter stelt ook vast dat uit de overeenkomst geen verdergaande zorgplicht voortvloeit. Voor het overige beroept Q. zich op de exoneratie-clausule waarin is bepaald dat de weidegang geheel op eigen risico is.
5.6. Naar het oordeel van de kantonrechter kan een beroep op de exoneratie-clausule slechts dan niet worden gehonoreerd voor zover dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voor de beantwoording van de vraag of dat het geval is moeten alle omstandigheden in aanmerking worden genomen. Dienaangaande overweegt de kantonrechter als volgt.
5.7. Uit de verklaring van dierenarts A. van 28 juni 2010 blijkt dat uit het bloedonderzoek volgt dat bij Wouter sprake was van een acute ontsteking. Deze diagnose wordt bevestigd door dierenarts B. die op 7 januari 2011 schriftelijk het volgende heeft verklaard:
"Gezien de bloed uitslag heeft dit paard op het moment van de bloed afname een ACUTE infectie!!! En niet zoals U zou verwachten na 6 dgn na telefonisch contact, een chronische infectie, de gamma globuline is NIET verhoogd wat inhoud dat het paard een acute infectie heeft en geen chronische infectie. Het paard had dus 6 dgn voor de bloedafname geen ontstekingsbeeld, anders was nu na 6 dgn de gamma globuline verhoogd en niet zoals hier de alfa globuline verhoogd. De beta fractie is iets verhoogd wat wijst op een doorgemaakte worminfectie, deze is niet erg verhoogd, slechts een lichte stijging en zegt niet veel meer, de hengst was 3 weken voor de bloedafname ontwormd.
Concluderend aan dit bloed onderzoek is er sprake van een acuut verhaal en niet van een lager spelend verhaal."
5.8. Noch de verklaring van dierenarts A., noch die van dierenarts B. (waarbij de kantonrechter in de laatste geciteerde zinsnede leest "een acuut verhaal en niet van een langer spelend verhaal") is door Z-1 betwist. In geen van deze verklaringen, ook niet in de door Z-1 zelf overgelegde verklaringen, kan steun worden gevonden voor de stelling van Z-1 dat Wouter is verwaarloosd.
5.9. Verder staat vast dat Z-1 door Q. is ingelicht over de toestand van Wouter. De stelling dat Wouter al langere tijd ziek moet zijn geweest en Q. hem daarvan te laat op de hoogte heeft gesteld, moet op grond van voormelde verklaringen - waaruit volgt dat sprake is van een acuut verhaal - al worden verworpen. Overigens geldt hier dat Z-1 als eigenaar een eigen verantwoordelijkheid heeft over het welzijn van de dieren en het aldus op zijn weg ligt om zelf de paarden met regelmaat te controleren. Hoewel van Q. verwacht mag worden dat zij de eigenaar op de hoogte stelt in het geval zij gebreken bij een paard signaleert, kan Z-1 die verantwoordelijkheid niet volledig bij Q. neerleggen.
5.10. Daarnaast is het aan de eigenaar en niet aan Q. om eventueel een dierenarts in te schakelen. Dit zou wellicht anders zijn indien Z-1 Q. uitdrukkelijk de bevoegdheid zou hebben gegeven om namens hem een dierenarts te benaderen. Dat dit het geval is is niet gesteld en ook anderszins niet gebleken. Ook zou dit anders geweest kunnen zijn in het geval Z-1 niet bereikbaar was geweest. In dat geval had van Q. verwacht mogen worden dat zij zich als zaakwaarnemer had ingelaten met de belangen van Z-1 als eigenaar. Ook dit laatste is hier niet aan de orde.
5.11. Ten slotte passeert de kantonrechter de betwisting van Z-1 dat een regeling met Q. is getroffen ter afhandeling van deze kwestie. Uit het feit dat Q. de dierenartsnota van 7 december 2009 - die op verzoek van Z-1 rechtstreeks naar Q. is gezonden - heeft betaald kan immers niet anders worden geconcludeerd dan dat Z-1 het ter zake door Q. gedane aanbod heeft aanvaard. Gesteld noch gebleken is dat Z-1 bij die aanvaarding enig voorbehoud heeft gemaakt ter zake van overige geleden dan wel te lijden schade. Het gaat niet aan om vervolgens maanden later na ontvangst van de nota in april 2010 betreffende de andere paarden (opnieuw) te reclameren over de zorgplicht van Q. ten aanzien van Wouter.
5.12. De conclusie uit voorgaande rechtsoverwegingen moet zijn dat zich geen omstandigheden voordoen die maken dat een beroep van Q. op de exoneratie-clausule naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit beroep zal daarom worden gehonoreerd. Dit betekent dat zij niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de dood van Wouter en de als gevolg daarvan geleden schade.
5.13. Nu het verweer van Z-1 betreffende de aansprakelijkheid van Q. niet slaagt, zal de vordering van Q. betreffende de factuur van 11 april 2010 worden toegewezen.
5.14. Mede onder verwijzing naar rechtsoverweging 5.11 zal de vordering ter zake van de onverschuldigde betaling eveneens worden toegewezen. Doordat Z-1 in strijd met de regeling alsnog aanspraak heeft gemaakt op een schadevergoeding, stond het Q. vrij om de overeenkomst betreffende de betaling van de dierenartsnota buitengerechtelijk te ontbinden. Daarmee is de grondslag van haar betaling komen te vervallen, waardoor deze onverschuldigd is gedaan.
5.15. Verder is ook de gevorderde rente toewijsbaar, omdat Z-1 met de betaling van de verschuldigde bedragen in verzuim zijn.
5.16. Op grond van de stukken van het dossier moet daarnaast worden vastgesteld dat de gemachtigde van Q. uitvoerig over deze zaak heeft gecorrespondeerd met Z-1 teneinde betaling buiten rechte te verkrijgen. Deze werkzaamheden kunnen niet slechts worden aangemerkt als verricht ter voorbereiding van de processtukken en instructie van de zaak in rechte. De ter zake gevorderde vergoeding acht de kantonrechter dan ook redelijk. Deze zal daarom eveneens worden toegewezen.
5.17. Ten slotte volgt uit het voorgaande dat de vordering in reconventie moet worden afgewezen.
5.18. Z-1 zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
BESLISSING
De kantonrechter:
In conventie en in reconventie
- verklaart Q. niet-ontvankelijk jegens Z-2;
- verklaart voor recht dat de tussen partijen bestaande overeenkomst, waarin is afgesproken dat Q. ter finale regeling van het geschil over de dood van het paard de rekening van de dierenarts zou betalen, met de brief van 6 september 2010 rechtsgeldig is ontbonden,
- veroordeelt Z-1 om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Q. te betalen een bedrag van € 4.717,38, te vermeerderen met de wettelijke rente over vanaf de respectievelijke vervaldata tot de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt Z-1 tevens in de kosten van het geding, aan de zijde van Q. tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 208,00 aan griffierecht, € 87,93 aan explootkosten en € 600,00 voor salaris van de gemachtigde;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- ontzegt het meer of anders gevorderde;
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van den Noort, kantonrechter, en op 13 april 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: mb