ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ5310
Rechtbank Groningen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vonnis over de vraag of er sprake is van een arbeidsovereenkomst tussen Q. en Schipper&Meijerink
In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 28 april 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen Q., eiser in conventie, en de besloten vennootschappen Aannemingsbedrijf Schipper & Meijerink Groningen B.V. en Schipper & Meijerink Van Vloer tot Dak B.V., gedaagden in conventie. Q. vorderde erkenning van een arbeidsovereenkomst, terwijl Schipper & Meijerink betwistte dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst en heeft tegenbewijs geleverd. De rechtbank heeft in eerdere vonnissen, met name op 29 april 2010, geoordeeld dat er voorshands van moet worden uitgegaan dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst, maar heeft Schipper & Meijerink toegelaten tot het leveren van tegenbewijs.
Tijdens de procedure zijn verschillende getuigen gehoord, waaronder Q. zelf en andere betrokkenen bij de afspraken tussen partijen. De getuigenverklaringen wezen erop dat de verhoging van de koopprijs voor de aandelen en de huurprijs voor het pand ook een vergoeding inhielden voor de werkzaamheden die Q. zou verrichten. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat Schipper & Meijerink is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. De rechtbank oordeelde dat de verhogingen in de koopprijs en huurprijs niet alleen bedoeld waren voor de waarde van de aandelen, maar ook voor de werkzaamheden van Q. Dit leidde tot de conclusie dat er geen arbeidsovereenkomst was, omdat de afspraken niet wezenlijk inhielden dat Q. substantieel meer zou gaan werken.
De vorderingen van Q. zijn afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten. De rechtbank heeft benadrukt dat de bewijslast bij Q. lag, en dat zijn verklaringen als partijgetuige slechts beperkte betekenis hadden. De uitspraak heeft belangrijke implicaties voor de beoordeling van arbeidsovereenkomsten en de rol van getuigenverklaringen in dergelijke geschillen.