RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670290-10
datum uitspraak: 16 mei 2011
van de rechtbank te Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[Verdachte],
geboren te geboorteplaats in 1974,
wonende te [woonplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 mei 2011.
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juli 2010 te Nuis, in de gemeente Marum, ter uitvoering
van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en
in vereniging met anderen of een ander, opzettelijk [slachtoffer] van het
leven te beroven, met dat opzet, tezamen en in vereniging met zijn
mededader(s),
- (meermalen) die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam
heeft geslagen en/of geschopt, en/of
- met kracht met een zaag tegen de hals/keel van die [slachtoffer] heeft
gedrukt en/of daarbij zagende bewegingen met die zaag tegen de keel van die
[slachtoffer] heeft gemaakt, en/of
- (meermalen) met kracht met een aluminium stoelpoot en/of tafelpoot, althans
een langwerpig aluminium voorwerp, op/tegen het hoofd van
die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat:
hij op of omstreeks 13 juli 2010 te Nuis, in de gemeente Marum, ter uitvoering
van het door verdachte en zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen
en in vereniging met anderen of een ander, aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s),
- (meermalen) die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam
heeft geslagen en/of geschopt, en/of
- met kracht met een zaag tegen de hals/keel van die [slachtoffer] heeft
gedrukt en/of daarbij zagende bewegingen met die zaag tegen de keel van die
[slachtoffer] heeft gemaakt, en/of
- (meermalen) met kracht met een aluminium stoelpoot en/of tafelpoot, althans
een langwerpig aluminium voorwerp, op/tegen het hoofd van
die [slachtoffer] heeft geslagen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag.
Standpunt van de verdediging
Namens verdachte is aangevoerd dat het primair ten laste gelegde niet kan worden bewezen en dat hiervoor vrijspraak moet volgen. Het (voorwaardelijk) opzet op de dood kan niet, maar het (voorwaardelijk) opzet op zwaar lichamelijk letsel kan wel worden bewezen, waarbij opgemerkt moet worden dat het aandeel van verdachte in het letsel beperkt is in verhouding tot de medeverdachten. Verdachte heeft slechts twee tikken uitgedeeld en was van plan de strijdende partijen uit elkaar te halen. Ook medeplegen kan worden bewezen op grond van stilzwijgende samenwerking.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
- de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting:
[Medeverdachte 1] heeft aan [medeverdachte 2] gevraagd om aan [slachtoffer] te vragen te stoppen met de herrie die door het flexen werd veroorzaakt. Ik ben tussen [medeverdachte 1] en [slachtoffer] gesprongen en heb [slachtoffer] twee tikken gegeven.
- een proces-verbaal d.d. 14 juli 2010, opgenomen als blz. 54 e.v. in het dossier met nummer PL01MD 2010070526 (hierna aangeduid als politiedossier), inhoudende een verklaring van aangever [slachtoffer]:
Gisteravond, 13 juli 2010 was ik aan het werk in mijn garage.
Ineens stond [medeverdachte 1] voor de garage. Ik liep naar hem toen en zei: Wegwezen. [Medeverdachte 1] ging in een gevechtshouding staan. Hij haalde met zijn linker arm uit naar mijn gezicht. Ik voelde een harde klap in mijn gezicht, op mijn neus. Mijn neus begon hevig te bloeden. Ik voelde een brandende pijn in mijn neus. Door de klap ben ik achteruit gelopen. [Medeverdachte 1] kwam weer op mij af en duwde mij achter in de garage op een paar op elkaar gestapelde tuinstoelen. Hij sloeg mij met zijn linkervuist in mijn gezicht. Dit deed pijn. Mijn hele gezicht deed me op dat moment pijn. Ik ben met stoel en al achterover gevallen.
Toen zag ik dat [verdachte] ineens op mij sprong. Hij gaf mij twee of drie klappen in mijn gezicht. Ik had al veel pijn in mijn gezicht. Ik voelde de klappen van [verdachte] wel.
Toen [verdachte] op mij zat zag ik dat [medeverdachte 2] de afgezaagde aluminium stoelpoot in zijn hand had. [Verdachte] zat nog op mij en [medeverdachte 2] sloeg met de poot in de richting van mijn gezicht. Ik voelde dat de stoelpoot mij boven mijn rechteroog raakte, op mijn voorhoofd. Ik voelde pijn.
Toen ik op de grond lag, nadat ik een tik op mijn hoofd had gehad en met mijn armen en benen in de lucht lag om ze alle drie van mij af te houden, zag ik dat [medeverdachte 2] ineens uithaalde met één van zijn benen. Ik voelde dat hij mij met zijn been tegen mijn rechterzij, tegen mijn ribben schopte.
- een proces-verbaal d.d. 4 november 2010, opgenomen in een aanvullende proces-verbaal (mutatierapport) reg.nr. PL01MD 2010068470-43 in het politiedossier, inhoudende een verklaring van [medeverdachte 1]:
Ik gaf [slachtoffer] een vuistslag op zijn hoofd. Ik raakte hem op de wang. [verdachte] kwam erbij en sprong bovenop [slachtoffer]. [Verdachte] sloeg [slachtoffer] toen vele malen tegen zijn gezicht. [Verdachte] was met zijn twee vuisten aan het inbeuken op [slachtoffer]. Toen [verdachte] op [slachtoffer] sprong heeft [medeverdachte 2] een grijze knuppel of stoelpoot gepakt en sloeg daarmee meermalen op [slachtoffer]. Ook was [medeverdachte 2] aan het schoppen tegen het lichaam van [slachtoffer].
- een proces-verbaal d.d. 15 juli 2010, opgenomen als blz. 97 e.v. in het politiedossier, inhoudende een verklaring van [medeverdachte 2] :
[Slachtoffer] begon eerst, door met de knuppel achter mij aan te komen. [Medeverdachte 1] zag dit en is over de schutting geklommen. Hij ging door het lint. [Slachtoffer] gaf een grote mond en dat pikte [medeverdachte 1] niet. Ik heb gezien dat hij hem met de vuist heeft geslagen, recht op de kaak.
- een proces-verbaal d.d. 2 augustus 2010, los opgenomen in het politiedossier, inhoudende een verklaring van [medeverdachte 2] :
Ik zag alles gebeuren, want ik stond de hele tijd op het erf van [slachtoffer]. Ik had hem gevraagd te stoppen met flexen. Hij zei: Ga van mijn erf af. Hij pakte een knuppel en rende mij achterna. Ik rende weg en zag dat [medeverdachte 1] en [verdachte] het voor mij opnamen. Ik heb de knuppel van [slachtoffer] afgepakt, die lag op de grond. Ik heb de knuppel gepakt en heb [slachtoffer] drie keer met de knuppel tegen zijn neus geslagen. Ik zag dat [slachtoffer] toen knock-out ging. Daarna heb ik [slachtoffer] nog hard in de rug geschopt. Hij lag op zijn zij en ik heb hem in de rug geraakt.
- een schriftelijk stuk, te weten een medische verklaring d.d. 23 september 2010 betreffende [slachtoffer], opgemaakt door drs. T. Naujocks, forensische geneeskundige inhoudende:
“Betrokkene werd op 12 juli gezien (de rechtbank leest: 14 juli 2010), nadat hij een dag tevoren een klap in zijn gezicht zou hebben gehad. Bij onderzoek bleek sprake van een gebroken neus. Behandeling bestond uit het zetten en stabiliseren/fixeren van de neus.”
- een schriftelijk stuk, te weten een medische verklaring d.d. 15 november 2010 betreffende [slachtoffer], opgemaakt door drs. T. Naujocks, forensische geneeskundige inhoudende:
“Tevens was er sprake van pijnlijke ribben links, echter zonder aanwijzingen voor een botbreuk dan wel onderliggend letsel. Als diagnose werd dan ook een kneuzing van de ribben gesteld. Ander uitwendig letsel werd niet waargenomen. Afgaande op bovenstaande verwacht ik herstel van de kneuzing binnen 14 dagen.”
De rechtbank leidt uit het strafdossier en het onderzoek ter terechtzitting het volgende af.
Op 13 juli 2010 is [medeverdachte 2] van het erf van W. Oldenburger waar hij zich bevond naar het erf van de [slachtoffer] gelopen om hem te verzoeken te stoppen met de werkzaamheden waarmee hij bezig was en die veel lawaai veroorzaakten.
[slachtoffer] (het slachtoffer) joeg [medeverdachte 2] van zijn erf, maar even later ging [medeverdachte 2] terug naar het erf van het slachtoffer, waarna hij bedreigd is met een zaag of een aluminium stoelpoot. Hierna is [medeverdachte 1] over de schutting tussen beide erven geklommen en is naar het slachtoffer gelopen en heeft hem met zijn vuist in het gezicht geslagen, waardoor het slachtoffer kwam te vallen. Inmiddels was ook [verdachte] over de schutting geklommen en heeft hij zich met de worsteling bemoeid. Hij heeft het slachtoffer meerdere malen in het gezicht geslagen. Terwijl [verdachte] hiermee bezig was heeft [medeverdachte 2] met de aluminium stoelpoot het slachtoffer drie keer in het gezicht geslagen en hem tegen het lichaam geschopt.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarom hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hierbij het volgende.
Gelet op de omstandigheden waaronder het ten laste gelegde is begaan en de wijze waarop en de mate waarin verdachte en de medeverdachten geweld hebben gepleegd ten opzichte van aangever waarbij naar het oordeel van de rechtbank het achter het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde (de handelingen met betrekking tot de zaag) niet voldoende steun vindt in de bewijsmiddelen, is de rechtbank van oordeel dat (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangever niet bewezen kan worden.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 13 juli 2010 te Nuis, in de gemeente Marum, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, tezamen en in vereniging met zijn mededaders,
- meermalen die [slachtoffer] tegen het hoofd en/of tegen het lichaam heeft geslagen en/of geschopt, en
- meermalen met kracht met een lang aluminium voorwerp, tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen acht levert het volgende strafbare feit op:
Poging tot het medeplegen van zware mishandeling.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar, nu geen schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Motivering strafoplegging
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het primair ten laste gelegde feit te veroordelen tot 380 dagen gevangenisstraf met aftrek van voorarrest, waarvan 365 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis.
Daarbij heeft zij met name aangevoerd dat er sprake is van een ernstig feit als gevolg van een lang slepend conflict in de familie. Hoewel er verklaringen zijn afgelegd die onderling verschillen is duidelijk wat het aandeel van verdachte is geweest. Het feit heeft op het slachtoffer grote indruk gemaakt. De familieverhouding tussen de beide broers is door het gebeurde volledig verstoord geraakt. Er is een gebroken neus en gekneusde ribben geconstateerd terwijl één van de medeverdachten met een zaag langs de hals van het slachtoffer zagende bewegingen heeft gemaakt.
Het slachtoffer bevond zich in een nadelige positie, doordat hij drie tegenstanders tegenover zich had, waarvan twee waren gewapend met respectievelijk een zaag en een stoelpoot.
Standpunt van de verdediging
Verdachte heeft zich in vergelijking met de medeverdachten het minst agressief opgesteld: hij heeft slechts met de vuisten actie ondernomen. Verder is verdachte een goede werknemer, waardoor hij zijn baan heeft kunnen behouden, ondanks het voorarrest van 15 dagen. Als hij nu alsnog een vrijheidsstraf krijgt opgelegd raakt hij zijn baan kwijt.
De gevorderde werkstraf is in verhouding tot de medeverdachten te hoog. De raadsman pleit voor een kortere werkstraf en een kortere voorwaardelijke vrijheidsstraf, eventueel gecompenseerd door een langere proeftijd.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben gezamenlijk het slachtoffer aangevallen, als gevolg waarvan hij een gebroken neus en gekneusde ribben heeft opgelopen. Het gebeuren vond plaats binnen – reeds verstoorde – familieverhoudingen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat een ergernis over geluidsoverlast zó uit de hand is gelopen.
Hoewel verdachte zelf een geringer aandeel heeft gehad in de mishandeling van zijn broer is de rechtbank van oordeel dat door het gezamenlijk optreden verdachte eveneens verantwoordelijk kan worden gehouden voor het geweld dat door de beide andere verdachten is toegepast.
Dit leidt ertoe dat verdachte bestraft zal worden met dezelfde straf als de beide medeverdachten, welke de rechtbank in dit geval passend en geboden acht.
De straf is lager dan door de officier van justitie is geëist. De reden daarvoor is gelegen in het feit dat verdachte van het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken.
Op grond van bovenstaande zal de rechtbank naast een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen bestaande uit een werkstraf.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer], wonende te [woonplaats].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering met hoofdelijke veroordeling en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een derde deel van de vordering.
Verdachte heeft zich bereid verklaard de schade te vergoeden.
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 1534,-.
De rechtbank zal, gelet op de bijzondere omstandigheden, te weten de familiebetrekkingen tussen aangever, verdachte en de medeverdachten, de vordering met betrekking tot verdachte toewijzen tot een bedrag van € 511,33, zijnde het derde deel van de schade.
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
- verklaart het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezenverklaarde strafbaar.
- verklaart het subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van HONDERDVIJFENDERTIG DAGEN.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot honderdtwintig dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 511,33 (zegge vijfhonderdelf euro en 33 cent).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 511,33 (zegge vijfhonderdelf euro en 33 cent) ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 511,33 ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. L.M.E. Kiezebrink, voorzitter, G. Eelsing en J.M.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van D. van der Ploeg, als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 mei 2011.