ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ4710
Rechtbank Groningen
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak in zaak van seksueel misbruik met onvoldoende bewijs
In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van seksueel misbruik van twee minderjarige slachtoffers in de periode van 1 januari 1993 tot 4 februari 1996, heeft de rechtbank Groningen op 12 mei 2011 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van het lichaam van een slachtoffer dat toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, en van ontuchtige handelingen met een ander slachtoffer dat toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van het slachtoffer onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, met name niet in de resultaten van het onderzoek van een deskundige. Hierdoor achtte de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd.
De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Tevens heeft de rechtbank de benadeelde partij, die zich in het strafproces had gevoegd, in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de vordering niet in dit strafgeding wordt afgedaan, maar dat de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan indienen. De rechtbank heeft bepaald dat zowel de benadeelde partij als de verdachte ieder hun eigen kosten dragen. De uitspraak volgde na een procedure die was gestart op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de officier van justitie aanvankelijk had besloten de zaak te seponeren wegens gebrek aan bewijs, maar na de aangifte van de benadeelde partij alsnog tot vervolging was overgegaan.