ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ4710

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
12 mei 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670020-10
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zaak van seksueel misbruik met onvoldoende bewijs

In de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van seksueel misbruik van twee minderjarige slachtoffers in de periode van 1 januari 1993 tot 4 februari 1996, heeft de rechtbank Groningen op 12 mei 2011 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het seksueel binnendringen van het lichaam van een slachtoffer dat toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, en van ontuchtige handelingen met een ander slachtoffer dat toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangifte van het slachtoffer onvoldoende steun vond in andere bewijsmiddelen, met name niet in de resultaten van het onderzoek van een deskundige. Hierdoor achtte de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. Tevens heeft de rechtbank de benadeelde partij, die zich in het strafproces had gevoegd, in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard. Dit betekent dat de vordering niet in dit strafgeding wordt afgedaan, maar dat de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter kan indienen. De rechtbank heeft bepaald dat zowel de benadeelde partij als de verdachte ieder hun eigen kosten dragen. De uitspraak volgde na een procedure die was gestart op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering, waarbij de officier van justitie aanvankelijk had besloten de zaak te seponeren wegens gebrek aan bewijs, maar na de aangifte van de benadeelde partij alsnog tot vervolging was overgegaan.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670020-10 (promis)
datum uitspraak: 12 mei 2011
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. G.W. van der Zee
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 maart en 28 april 2011.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 1993 tot 4 februari 1996
te Harkstede, althans in de provincie Groningen,
meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer], die toen de leeftijd van twaalf
jaren nog niet had bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die
bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het
lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte (telkens)
- zijn tong in de mond van die [slachtoffer] geduwd/gebracht en/of
- de vagina van die [slachtoffer] gelikt en/of betast en/of bevoeld en/of
gestreeld en/of aan de vagina van die [slachtoffer] gezogen;
art 244 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij
in of omstreeks de periode van 1 januari 1993 tot 4 februari 1996
te Harkstede, althans in de provincie Groningen,
meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer], die toen de leeftijd van zestien
jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en)
heeft gepleegd, (telkens) bestaande uit het likken en/of betasten en/of
bevoelen en/of strelen van de vagina van die [slachtoffer] en/of het zuigen aan
de vagina van die [slachtoffer];
art 247 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt vrijgesproken van het hem ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
Namens verdachte is gepleit voor vrijspraak.
Beoordeling
Op 31 januari 2008 heeft [aangeefster] aangifte gedaan van seksueel misbruik door verdachte, welk misbruik zou hebben plaatsgevonden tussen maart 1991 en februari 1996. De officier van justitie heeft deze zaak aanvankelijk geseponeerd wegens gebrek aan bewijs. Nadat aangeefster gebruik heeft gemaakt van de procedure, genoemd in artikel 12 van het Wetboek van strafvordering, is de officier van justitie alsnog tot vervolging van verdachte overgegaan en heeft hiertoe tevens een gerechtelijk vooronderzoek gevorderd. In het kader van dit gerechtelijk vooronderzoek dienden alsnog aangeefster en twee andere personen, de partner van aangeefster en een vriendin van aangeefster aan wie zij haar verhaal heeft verteld, te worden gehoord.
De rechter-commissaris, met het gerechtelijk vooronderzoek belast, heeft voorts de deskundige [deskundige], verbonden aan de faculteit rechtsgeleerdheid van de Maastricht University, verzocht onderzoek te doen en vragen te beantwoorden met betrekking tot het waarheidsgehalte en de betrouwbaarheid van de aangifte.
Verdachte heeft de ontuchtige handelingen met aangeefster ontkend en de rechtbank stelt vast dat het directe bewijs voor het ten laste gelegde slechts berust op de verklaring van aangeefster. Terwijl de handelingen gedurende een periode van ruim drie jaar zouden hebben plaatsgevonden, zijn er geen getuigen geweest die zelf hebben waargenomen dat verdachte één of meerdere - in de tenlastelegging vermelde - handelingen van seksuele aard met aangeefster heeft gepleegd.
Nu de aangifte naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun vindt in overige bewijsmiddelen en met name niet in de resultaten van het onderzoek van [deskundige] voornoemd, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer], wonende te [woonplaats].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is. Dit houdt in dat de vordering niet in dit strafgeding wordt afgedaan, maar slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], in de vordering niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.J. Bastin, voorzitter, H.L. Stuiver en L.W. Janssen, in tegenwoordigheid van A.W. ten Have-Imminga als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 mei 2011.