ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ2834

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
28 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/670409-09
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van oplichting en afpersing door een organisatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 28 april 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van oplichting en afpersing. De verdachte werd veroordeeld voor het medeplegen van oplichting, waarbij hij samen met anderen het slachtoffer, [slachtoffer f1], heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van 125.000 euro. Dit gebeurde door zich voor te doen als medewerkers van een incassobureau en het slachtoffer te misleiden met valse beloften over het innen van een vordering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn medeverdachten listige kunstgrepen hebben gebruikt om het slachtoffer te bedriegen. Voor de overige tenlastegelegde feiten, waaronder afpersing en deelname aan een criminele organisatie, werd de verdachte vrijgesproken wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank overwoog dat de rol van de verdachte zich voornamelijk had gericht op beveiligingsactiviteiten en dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid bij de afpersingsactiviteiten. De rechtbank legde een taakstraf op van 200 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden op, met de verplichting om een schadevergoeding van 125.000 euro aan het slachtoffer te betalen. De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure en de impact van de feiten op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670409-09 (promis)
datum uitspraak: 28 april 2011
op tegenspraak
raadsvrouw: mr. M.A.C. de Vilder
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 augustus 2010 en 14 april 2011.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus
2006 tot en met 1 augustus 2008 te Veendam en/of Leeuwarden en/of elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse
hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een
samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer f1] heeft/hebben bewogen tot de
afgifte van een totaalbedrag van 125.000 euro, althans één of meer
geldbedrag(en), in elk geval van enig goed,
hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met
vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk
en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- zich voorgedaan als een bonafide partij, te weten
medewerker(s)/specialist(en) van een incassoburo, die tegen een aanbetaling
van een bedrag van 1500 euro zou(den) gaan regelen dat de vordering op de
ex-vriendin van die [slachtoffer f1] ter hoogte van 70.000 euro zou worden geïnd
en/of
- die [slachtoffer f1] een incassodienst op papier laten zetten en/of
- (meermalen) die [slachtoffer f1] meegedeeld dat de zaak bijna was opgelost
en/of
- die [slachtoffer f1] (meermalen) meegedeeld dat ze zijn ex en haar nieuwe
vriend in de gaten hielden en/of dat ze hen bijna zover hadden dat ze gingen
betalen en/of
- (meermalen) geldbedragen geïnd (contant en/of via Western Union) bij die [slachtoffer f1] teneinde gemaakte kosten ten behoeve van de incassowerkzaamheden te betalen en/of
- als die [slachtoffer f1] aangaf niet meer te willen betalen meegedeeld "Als je
nu niet meer betaald, dan houden we ermee op en ben je het geld wat je hebt
betaald kwijt" en/of "Ik heb er zelf ook geld ingestoken, je moet nu niet
stoppen, want de zaak is bijna opgelost". en/of (vervolgens)
- tegen die [slachtoffer f1] gezegd dat hij ([medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]) direkt terug zou(den) gaan naar Turkije als die [slachtoffer f1] niet zou betalen en/of dat als die [slachtoffer f1] niet zou betalen, hij, [slachtoffer f1], het zelf maar moest regelen en/of
- die [slachtoffer f1] een schuldbekentenis op papier laten zetten waarin werd
gesteld dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een bedrag van 70.000 euro aan die [slachtoffer f1] zouden betalen en/of genoemde schuldbekentenis ondertekend en/of
- die [slachtoffer f1] meegedeeld dat hij het bedrag van 70.000 euro
vermeerderd met rente terug zou krijgen indien hij een bedrag van 7.500 euro
zou betalen en een incasso-opdracht zou ondertekenen en/of dat teneinde
genoemd bedrag te innen mensen uit Roemenië zouden worden ingezet
waardoor die [slachtoffer f1] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte;
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus
2008 tot en met 10 september 2008, in de gemeente Tynaarlo en/of elders in
Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, met het oogmerk zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door het aannemen van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer f2], heeft bewogen tot de afgifte van een bedrag van 3750 euro en/of een bedrag van 3000 euro, in elk geval een of meer geldbedrag(en), immers heeft verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), met vorenomschreven oogmerk (zakelijk weergegeven) listig, bedriegelijk en/of in strijd met de waarheid
- zich voorgedaan bij die [slachtoffer f2] als een bonafide partij die tegen
betaling van een bedrag van 3750 euro kon en zou regelen dat die [slachtoffer f2] beveiligd zou worden en/of
- die [slachtoffer f2] toegezegd dat tegen (een) (aan)betaling van een bedrag van 3000 euro kon en zou worden geregeld dat [betrokkene] een bedrag van 120.000 euro zou betalen aan die [slachtoffer f2] waardoor die [slachtoffer f2] (telkens) werd bewogen tot bovenomschreven afgifte
EN/OF
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus
2008 tot en met 10 september 2008, in de gemeente Tynaarlo, en/of elders in
Nederland, meermalen, op verschillende tijdstippen, althans eenmaal, onder meer op een of meer openbare wegen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer f2], heeft gedwongen tot de afgifte van een of meer geldbedrag(en), tot een totaal van ongeveer 51.204,50 euro, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer f2] en/of [slachtoffer 2 f2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer f2] (meermalen) een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, heeft getoond en/of dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer f2] (meermalen) de woorden heeft/hebben toegevoegd:
- "Ik heb gehoord dat het anders (als er niet betaald zou worden) niet goed
gaat aflopen met jou" en/of
- "Als jij mij geen geld betaalt dan schiet ik je gezin overhoop" en/of
- "Als [slachtoffer 2 f2] hiermee te maken heeft, dan schiet ik hem kapot" en/of
- "Jij gaat eraan, je gaat er helemaal aan. Je krijgt straf en gaat mij
betalen, veel betalen, ik heb mij zo kwaad gemaakt." en/of
- "Ik stuur een stel Turken op je af" en/of
- "Jullie gaan er allemaal aan."
althans woorden van gelijke aard en/of strekking.
3.
hij, op één of meerdere tijdstip(pen), in of omstreeks 1 mei 2008 tot en met
14 oktober 2008 in de gemeente Groningen en/of elders in Nederland,
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer f3] heeft gedwongen tot de
afgifte van (in totaal) ongeveer 35.750 euro, in elk geval van enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan genoemde [slachtoffer f3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer f3] dagelijks talloze sms-jes heeft/hebben gestuurd met bewoordingen zoals "als je niet betaalt, zal ik levenslang achter je aanzitten", "ik weet waar je bent", "je hebt levenslang" en/of "je bent al dood, ik weet alleen nog niet wanneer",
- die [slachtoffer f3] op dreigende wijze de woorden heeft/hebben toegevoegd "ik trek je kop eraf",
- die [slachtoffer f3] op intimerende wijze heeft/hebben laten weten op de hoogte te zijn van diverse persoonlijke dingen uit het leven van die [slachtoffer f3] zoals bijvoorbeeld de adresgegevens van de ex-vrouw en vriendin van [slachtoffer f3] en/of zakelijke gegevens van de broer van [slachtoffer f3],
- voor de woning van de vriendin van [slachtoffer f3] heeft/hebben staan schreeuwen op een wijze die genoemde vriendin als ernstig bedreigend heeft ervaren,
- het zoontje van [slachtoffer f3] (die tijdens een ontmoeting bij het restaurant MacDonalds door [slachtoffer f3] was meegenomen) bij de schouder heeft/hebben beetgepakt en [slachtoffer f3] daarbij op dreigende wijze de woorden heeft/hebben toegevoegd "ik hoef alleen maar te knijpen en hij is weg" en/of
- gedurende een van de ontmoetingen met [slachtoffer f3] een pistool aan die [slachtoffer f3] heeft/hebben getoond, althans een pistool zichtbaar aanwezig heeft/hebben gehad;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2006 tot en met 13 september
2008 te Groningen en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van personen, bestaande uit (onder andere) [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] en/of
[medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of een of meer anderen en verdachte, welke organisatie tot oogmerk had het verkrijgen van (omvangrijke)
geldbedragen door middel van het plegen van misdrijven, namelijk het plegen
van oplichtingen en/of het -al dan niet met gebruikmaking van (een)
vuurwapen(s)- plegen van afpersing en/of gijzeling (strafbaar gesteld in de
artikelen 326 en/of 317 en/of 282a Wetboek van Strafrecht).
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 3 en 4 ten laste gelegde. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gewezen op het feit dat er naast de aangifte te weinig bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen. Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de officier van justitie verwezen naar de arresten waarbij de hoofdverdachten zijn vrijgesproken van het deelnemen aan een criminele organisatie. Daarom kan verdachte hier ook niet voor worden veroordeeld.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde komt de officier van justitie tot bewezenverklaring van het medeplegen van oplichting. Er zijn meerdere aangiftes gedaan door het slachtoffer. De oplichting bestaat uit het feit dat van de beloofde beveiliging niets terecht is gekomen. Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde komt de officier van justitie tot het medeplegen van oplichting en afpersing op grond van de aangifte en de verklaringen van de medeverdachten.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat de verklaringen van verdachte moeten worden uitgesloten van het bewijs. Allereerst was verdachte, terwijl hij bij de politie verhoord werd, onder invloed van zijn medicijnen en was zijn geestesgesteldheid niet goed. Dit kwam door zijn hoge bloeddruk, suikerziekte en dystrofie. Verdachte was erg verward. Om die reden hadden verbalisanten het verhoor op de tweede dag niet mogen doorzetten.
Vervolgens heeft verdachte verklaringen afgelegd voordat hij een gesprek met een advocaat heeft gehad of de mogelijkheid heeft gekregen om een advocaat te raadplegen. Dit is in strijd met artikel 6 EVRM.
Voor zover vorenstaande verweren door de rechtbank mochten worden gepasseerd heeft de raadsvrouw bepleit dat verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde van het medeplegen van oplichting moet worden vrijgesproken. Er is geen sprake van medeplegen omdat er geen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte had geen actieve rol in het geheel. Met betrekking tot de oplichting heeft de raadsvrouw gesteld dat er geen oplichtingsmiddelen gebruikt zijn waardoor er geen sprake is van oplichting. Voor een bewezenverklaring is er slechts de aangifte en dat is onvoldoende voor een veroordeling.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw eveneens bepleit dat verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Met betrekking tot de oplichting heeft zij gesteld dat sprake was van een civielrechtelijke overeenkomst. Vervolgens kan er sprake zijn van een onrechtmatige daad, maar is er geen strafbaar feit gepleegd. Met betrekking tot de afpersing is er onvoldoende bewijs voor de nauwe en bewuste samenwerking waardoor verdachte niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor uitingen van anderen. Verdachte heeft nooit bedreigingen naar aangeefster geuit en is slechts bij haar geweest omdat hij een opdracht tot beveiligen had aanvaard.
De raadsvrouw komt ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde tot vrijspraak aangezien er naast de aangifte geen ander ondersteunend bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte bij deze afpersing.
Ten aanzien van het onder 4 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw gepleit voor vrijspraak. Er is geen sprake van een crimineel samenwerkingsverband met een organisatiegraad. De raadsvrouw heeft hierbij gewezen op de arresten van het gerechtshof te Leeuwarden waarbij de hoofdverdachten in dit strafrechtelijk onderzoek zijn vrijgesproken van het deelnemen aan een criminele organisatie.
Beoordeling
Naar aanleiding van de door de raadsvrouw gevoerde verweren overweegt de rechtbank het volgende.
Met betrekking tot de medische situatie van verdachte tijdens de verhoren bij de politie is de rechtbank van oordeel dat aan de hand van de processen-verbaal van die verhoren kan worden vastgesteld dat deze verhoren audiovisueel zijn vastgelegd. De raadsvrouw heeft, voor zover de rechtbank is gebleken, deze beelden niet zelf bekeken en heeft ter zitting niet verzocht de beelden te tonen om de toestand van haar cliënt door de rechtbank te kunnen laten beoordelen. De rechtbank is bovendien niet in staat, gezien de houding van verdachte ter zitting, te constateren of zijn gedrag werkelijk beïnvloed kan zijn geweest door de medicatie. Aangezien de rechtbank geen bijzondere omstandigheden heeft kunnen constateren zal zij vertrouwen op het ambtsedig opgemaakte proces-verbaal. Het verweer om de verklaring van verdachte buiten beschouwing te laten wordt verworpen.
Met betrekking tot het Salduz-verweer is de rechtbank van oordeel dat de verhoren van verdachte ruimschoots voor 1 juli 2009 zijn afgenomen, zodat van de verbalisanten niet verlangd kan worden dat zij bekend waren met deze waarborgen voor verdachte. Het verweer om de verklaring van verdachte om deze reden buiten beschouwing te laten wordt verworpen.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde niet bewezen kan worden en overweegt daartoe het volgende.
Bij het onder 2 ten laste gelegde feit wordt onder A het medeplegen van oplichting en onder B afpersing aan verdachte verweten. Het onder 2A ten laste gelegde brengt de rechtbank niet tot het oordeel dat er sprake is van een strafrechtelijk verwijt in de zin van oplichting, zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Daartoe overweegt de rechtbank dat de toegezegde beveiliging daadwerkelijk op gang is gekomen. Ook aangeefster heeft daarover verklaard, bij problemen schakelde zij verdachte in. Het betreft meer de situatie dat verdachte (al dan niet met een ander of anderen) met [slachtoffer f2] een civielrechtelijke overeenkomst is aangegaan, welke uiteindelijk niet tot het door [slachtoffer f2] beoogde resultaat heeft geleid. Mogelijk valt dit als civielrechtelijke wanprestatie te beschouwen maar dit levert als zodanig nog geen oplichting op in strafrechtelijke zin.
Met betrekking tot het onder 2B ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat de rol van verdachte zich slechts heeft gericht op beveiligingsactiviteiten. Uit de aanwezige bewijsmiddelen valt niet af te leiden dat verdachte betrokken is geweest bij de afpersingsactiviteiten ten aanzien van [slachtoffer f2]. Ten overvloede wijst de rechtbank er verder op dat in de tenlastelegging onder 2B ook niet is ten laste gelegde "tezamen en in vereniging" zodat medeplegen ook om die reden niet kan worden bewezen. Verdachte zal dan ook van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Bij het onder 3 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat alleen de aangifte als bewijs kan dienen. Dit is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen.
Bij het onder 4 ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om tot een bewezenverklaring te komen van het deelnemen aan een criminele organisatie. Daarbij heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het feit dat de hoofdverdachten uit dit strafrechtelijk onderzoek recentelijk door het gerechtshof te Leeuwarden hiervan zijn vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal d.d. 3 november 2008, opgenomen als bijlage 25 van dossier nr. 08-00923 d.d. 30 januari 2009, inhoudende de aangifte van [slachtoffer f1], zakelijk weergegeven:
Mijn collega kwam met een incassobureau op de proppen. Ik kreeg het telefoonnummer van [medeverdachte 5]. We maakten toen een afspraak in het Europahotel in Leeuwarden in augustus 2006. De voornaam van de andere man was [voornaam verdachte]. Later vertelde hij dat zijn achternaam [achternaam verdachte] was. Ik legde toen uit dat ik 70.000 euro van mijn ex wilde terugvorderen.
Ik moest een aanbetaling doen van 1500 euro. De tweede afspraak was bij mij thuis. Ik heb die dag de 1500 euro aan [medeverdachte 5] gegeven. [medeverdachte 5] wilde ook dat ik de opdracht op papier zou zetten, ik moest hiervan een document opstellen. Het mocht niet een incasso-opdracht zijn, maar een incassodienst. Dit moest expliciet in het document worden vermeld.
Alle communicatie ging via [verdachte]. Hij belde mij regelmatig. Hij vertelde bijvoorbeeld dat ze mijn ex en haar nieuwe vriend in de gaten hielden, ook vertelde hij dat ze hen bijna zover hadden dat ze gingen betalen. [verdachte] vroeg ook altijd om geld, dit geld was nodig om zijn personeel te betalen en andere kosten te dekken. In totaal heb ik [verdachte] in de periode tot en met ongeveer februari 2007 ongeveer 27.500 euro betaald. Op een gegeven moment liet ik aan [verdachte] blijken dat ik hem veel geld had betaald. Als ik dit tegen hem zei dan werd hij erg kwaad en zei dingen als: "Als je nu niet meer betaalt, dan houden we ermee op en ben je het geld wat je betaald hebt kwijt", of "Ik heb er zelf ook geld ingestoken, je moet nu niet stoppen want de zaak is bijna opgelost". Hierdoor zette hij mij aan om maar weer geld te betalen.
Op een gegeven moment wilde ik niet meer betalen omdat er niets van terecht kwam. [verdachte] kwam toen, medio maart 2007, met een "specialist" op de proppen. De specialist was [medeverdachte 1]. Het eerste contact met [medeverdachte 1] werd geregeld door [verdachte]. Volgens mij kwamen ze bij mij thuis in Veendam.
Ik herinner mij dat ik met [medeverdachte 1] heb afgesproken in Leek, Hoogezand, Groningen, Drachten en Leeuwarden. In vrijwel alle gevallen dat ik [medeverdachte 1] zag had hij geld nodig. Dit geld was nodig om de kosten te betalen voor het incassowerk. Ik heb [medeverdachte 1] totaal 40.000 euro betaald voor zijn "incassodiensten". [medeverdachte 1] gaf mij elke keer een beetje hoop waardoor ik geld bleef betalen.
Op een gegeven moment zei ik tegen [medeverdachte 1] dat ik mijn geld nu wel eens terug wilde zien. Volgens [medeverdachte 1] zou het niet lang meer duren, het geld zou binnenkort opgehaald worden. Ik moest nog even geduld hebben. Kort hierna zei [medeverdachte 1] tegen mij dat het bijna rond was, het geld zou opgehaald worden door iemand die hij ingehuurd had. Dit was medio juni 2007 denk ik. [medeverdachte 1] stelde deze man aan mij voor bij het station in Groningen. Zijn naam was Veda [medeverdachte 2].
In eerste instantie betaalde ik [medeverdachte 2] via [medeverdachte 1], maar na verloop van tijd moest ik rechtstreeks aan [medeverdachte 2] betalen. [medeverdachte 2] dwong mij ook te betalen. Hij zei dan bijvoorbeeld dat hij direct terug zou gaan naar Turkije als ik niet betaalde. Als ik niet betaalde moest ik het zelf maar regelen.
Ik zei dat ze niets hadden gedaan om mijn geld terug te krijgen. [medeverdachte 2] wilde wel een schuldbekentenis opstellen. Dit hebben we toen ook gedaan. Ik heb de bekentenis eerst met de hand uitgeschreven, er stond in dat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] mij het bedrag van 70.000 euro zouden betalen. Ik heb deze overeenkomst thuis uitgewerkt. In het café hebben [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] deze overeenkomst toen ondertekend. Het ondertekenen van dit document was weer een manier van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] om vertrouwen te winnen.
Totaal heb ik [medeverdachte 2] ongeveer 45.000 euro betaald voor zijn incassodiensten. Hierbij zit ook het geld dat ik [medeverdachte 2] via Western Union heb betaald (totaal 10.000 euro).
In januari van dit jaar, 2008 dus, wilde [medeverdachte 2] mij nog een keer spreken. In maart of april van dit jaar nam [medeverdachte 1] weer contact met mij op. In juli van dit jaar ben ik nog gebeld door Joop [verdachte].
Ik vind dat [medeverdachte 5], [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] samen een soort van organisatie zijn; ze werken gewoon samen. Als een van hen geen geld meer wist los te krijgen bij mij dan kwam de volgende. Bovendien wist [verdachte] wat ik aan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] had betaald, dus ze hebben hier met elkaar over gesproken.
Totaal heb ik een bedrag van 125.500 euro aan de mannen die ik genoemd heb betaald. Ze hebben zich voorgedaan als incassomedewerkers of een incassobureau. Door hun manier van optreden, de beloftes die ze deden en stukken die ze soms overhandigden, zoals een schuldbekentenis, geloofde ik hen ook. Uiteindelijk waren het allemaal leugens.
Een proces-verbaal d.d. 18 november 2008, opgenomen in bijlage 19.18 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik ken [slachtoffer f1] van een aanvraag van een incassowerk. Volgens mij kent [medeverdachte 5] [slachtoffer f1] ook. Volgens mij zijn wij samen naar [slachtoffer f1] geweest. Ik heb [slachtoffer f1] voor de eerste keer ontmoet in Leeuwarden. Dat ging via [medeverdachte 5]. Het ging over een incassoklus. De incasso-opdracht van [slachtoffer f1] was omdat hij per se het geld van zijn ex-vriendin terug hebben. Volgens mij ging het om een bedrag van rond de 80.000 euro. Uiteindelijk heb ik [medeverdachte 1] erbij gehaald. Ik kon het alleen niet meer aan. Ik heb als eerste iets van 1500 euro van [slachtoffer f1] ontvangen.Ik weet nog dat ik een keer met [slachtoffer f1] heb afgesproken bij Hoogezand, hotel Faber. [medeverdachte 1] en ik hadden afgesproken met [slachtoffer f1]. [slachtoffer f1] heeft toen ook nog een geldbedrag betaald. Wij, [medeverdachte 1] en ik zijn toen nog een keer naar Zwijndrecht geweest en [medeverdachte 1] heeft toen nog een brief achtergelaten. Ik had via via gehoord dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wel 40.000 euro had betaald.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van medeplegen. De rechtbank grondt dit oordeel op het feit dat er een nauwe en bewuste samenwerking is geweest tussen de verschillende verdachten. Verdachte heeft een begin gemaakt met de oplichting van het slachtoffer. Verdachte is vervolgens tot de conclusie gekomen dat hij het niet meer alleen aan kon en heeft zijn medeverdachten ingeschakeld. Daarna is weliswaar het nodige gebeurd waarbij verdachte niet betrokken is geweest, maar aan het einde van de oplichtingsperiode is verdachte weer in beeld gekomen en is ook aangever op dat moment duidelijk geworden dat verdachte toen precies wist wat zich in de tussentijd had afgespeeld.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 1 augustus 2008 te Veendam en/of Leeuwarden en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, telkens met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen telkens door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [slachtoffer f1] heeft bewogen tot de afgifte van een totaalbedrag van 125.000 euro, hebbende verdachte en/of zijn mededaders toen aldaar telkens met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid:
- zich voorgedaan als een bonafide partij, te weten medewerker/specialist van een incassoburo, die tegen een aanbetaling van een bedrag van 1500 euro zou gaan regelen dat de vordering op de ex-vriendin van die [slachtoffer f1] ter hoogte van 70.000 euro zou worden geïnd en
- die [slachtoffer f1] een incassodienst op papier laten zetten en
- meermalen die [slachtoffer f1] meegedeeld dat de zaak bijna was opgelost en
- die [slachtoffer f1] meermalen meegedeeld dat ze zijn ex en haar nieuwe vriend in de gaten hielden en/of dat ze hen bijna zover hadden dat ze gingen betalen en
- meermalen geldbedragen geïnd (contant en/of via Western Union) bij die [slachtoffer f1] teneinde gemaakte kosten ten behoeve van de incassowerkzaamheden te betalen en
- als die [slachtoffer f1] aangaf niet meer te willen betalen meegedeeld "Als je nu niet meer betaalt, dan houden we ermee op en ben je het geld wat je hebt betaald kwijt" en/of "Ik heb er zelf ook geld ingestoken, je moet nu niet stoppen, want de zaak is bijna opgelost" en vervolgens
- tegen die [slachtoffer f1] gezegd dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] direct terug zouden gaan naar Turkije als die [slachtoffer f1] niet zou betalen en/of dat als die [slachtoffer f1] niet zou betalen, hij, [slachtoffer f1], het zelf maar moest regelen en
- die [slachtoffer f1] een schuldbekentenis op papier laten zetten waarin werd gesteld dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een bedrag van 70.000 euro aan die [slachtoffer f1] zouden betalen en genoemde schuldbekentenis ondertekend
waardoor die [slachtoffer f1] telkens werd bewogen tot bovenomschreven afgifte.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
1. medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest. Aangezien verdachte geen inzicht heeft willen geven in zijn persoonlijke omstandigheden is er geen andere mogelijkheid dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf te eisen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, voor het geval de rechtbank één of meer feiten bewezen mocht achten, gepleit voor een forse strafvermindering omdat het Openbaar Ministerie de zaak zonder enig te respecteren belang op de plank heeft laten liggen en verdachte daardoor onnodig lang in onzekerheid heeft laten verkeren.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich meerdere keren op diverse data in de periode van 1 augustus 2006 tot en met 1 augustus 2008 schuldig gemaakt aan het medeplegen van oplichting. Verdachte heeft, samen met de medeverdachten, het slachtoffer door het gebruik van listige kunstgrepen meermalen bewogen tot afgifte van geld. Door hun slinkse wijze van handelen heeft verdachte het vertrouwen van het slachtoffer ernstig beschaamd.
De rechtbank kan geen rekening houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte aangezien verdachter hierover geen informatie heeft willen verstrekken.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit, de impact daarvan op het slachtoffer, het ondervonden financiële nadeel en de omvang van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, zou in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat in de onderhavige strafzaak onredelijk lang geen daad van vervolging heeft plaatsgevonden. Dit grenst aan de onredelijke termijn. De rechtbank is daarbij van oordeel dat het wachten op de arresten in de strafzaken tegen de hoofdverdachten geen goed argument is waarom de behandeling van deze strafzaak heeft moeten wachten. Het Openbaar Ministerie had vaart achter de vervolging moeten zetten. Bovendien wordt het door de officier van justitie genoemde argument ook ontkracht nu de eerste zitting in deze zaak heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2010, terwijl de arresten van latere datum zijn. De rechtbank zal dit meewegen in het bepalen van de strafmaat. Om die reden zal de rechtbank volstaan met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een werkstraf.
Vorderingen van de benadeelde partijen
Onder 1 ten laste gelegde
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer f1], wonende te [woonplaats]. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de hoofdelijkheidsclausule.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen moet worden. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vordering. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat het toegewezen bedrag gematigd dient te worden tot een bedrag ter hoogte van het bedrag dat door verdachte daadwerkelijk is ontvangen.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks schade is toegebracht tot een bedrag van € 125.000,-.
De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. De rechtbank zal daarbij de schadevergoedingsmaatregel opleggen en toepassing van de hoofdelijkheidsclausule bepalen.
Onder 2 ten laste gelegde
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer f2], wonende te [woonplaats]. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
De benadeelde partij is op de terechtzitting vertegenwoordigt door mr. J. Verschuren, advocaat te Den Haag.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en toepassing van de hoofdelijkheidsclausule.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij afgewezen moet worden. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard moet worden in zijn vordering. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw gesteld dat het toegewezen bedrag gematigd dient te worden tot een bedrag ter hoogte van het bedrag dat door verdachte daadwerkelijk is ontvangen, namelijk € 3.750,-.
Beoordeling
Verdachte is vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is. Dit houdt in dat de vordering niet in dit strafgeding wordt afgedaan, maar slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 63 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 200 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht. De rechtbank waardeert de dagen die veroordeelde in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht op twee uren werkstraf per dag.
een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden
Bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer f1], wonende te [woonplaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 125.000,- (zegge honderd vijfentwintig duizend euro).
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 125.000,- (zegge honderd vijfentwintig duizend euro) ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer f1], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 365 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
De veroordeelde is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voorzover dit al door veroordeeldes mededaders is voldaan.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer f2], wonende te [woonplaats], in de vordering niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, F. Sijens en J.M.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2011.
Mr. Sijens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.