ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ2831

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
28 april 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
18/630455-08
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot medeplegen van afpersing met bedreiging met geweld

In deze zaak heeft de Rechtbank Groningen op 28 april 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot medeplegen van afpersing. De rechtbank oordeelde dat de poging tot afpersing wettig en overtuigend bewezen was, ondanks het ontbreken van een alibi voor de verdachte op het tijdstip van de feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, op 12 september 2008 in Exloo, de intentie had om het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer f1], onder druk te zetten om een geldbedrag van 12.000 euro te incasseren. Dit gebeurde door middel van bedreiging met geweld, waarbij een pistool werd getoond en dreigende woorden werden geuit. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de medeverdachte in overweging genomen, evenals de aangifte van het slachtoffer, die de dreigende situatie beschreef. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf maanden, maar de rechtbank besloot tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 90 dagen en een werkstraf van 100 uren, rekening houdend met de lange duur van de procedure en de impact van de feiten op het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de poging tot afpersing, maar sprak hem vrij van andere tenlastegelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/630455-08 (promis)
datum uitspraak: 28 april 2011
op tegenspraak
raadsman: mr. R.J.E. van Haarst
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 30 augustus 2010 en 14 april 2011.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 12 september 2008 te Exloo, althans gemeente Borger-Odoorn,
en/of elders in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen
door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer f1] te dwingen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toe aan die [slachtoffer f1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), met dat oogmerk
- naar de woning van die [slachtoffer f1] is/zijn gegaan en/of (vervolgens) die
woning is/zijn binnengegaan, en/of
- die [slachtoffer f1] heeft/hebben medegedeeld dat verdachte en/of zijn
mededader(s) van een Thaise opdrachtgever opdracht had(den) gekregen om geld
van hem, die [slachtoffer f1], te incasseren en/of dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) 12.000 euro kwam(en) halen, en/of
- die [slachtoffer f1] een pistool, althans een vuurwapen, heeft/hebben getoond
en/of daarbij medegedeeld dat hij, die [slachtoffer f1], de zaak serieus moest nemen en/of (daarbij) de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Wij lossen deze dingen op deze manier op", en/of
- die [slachtoffer f1] dreigend de woorden heeft/hebben toegevoegd: "Als je niet
betaalt schiet ik je kop eraf" en/of "Het is niet de eerste keer dat ik dat
doe",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 12 september 2008 te Exloo, althans gemeente
Borger-Odoorn, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer f1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend
- die [slachtoffer f1], een pistool, althans een vuurwapen, althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp getoond en/of
- (daarbij) de woorden toegevoegd: "Wij lossen deze dingen op deze manier op",
en/of "Als je niet betaalt, schiet ik je kop eraf" en/of "Het is niet de
eerste keer dat ik dat doe", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking.
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen. Op grond van de aangifte, de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1], de tapgesprekken waarin wordt gezegd dat [verdachte] erbij was, de verklaring van getuige [getuige] en de foto's kan dit feit bewezen worden. De officier heeft de overtuiging mede gehaald uit het feit dat na uitgebreid onderzoek is komen vast te staan dat verdachte geen alibi heeft voor het tijdstip van de afpersing.
Voor de aanwezigheid van en het dreigen met een pistool is geen steunbewijs. Van dat deel van de tenlastelegging moet verdachte worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd. Allereerst ontkent verdachte ten stelligste dat hij iets met deze afpersing, diefstal met geweld of bedreiging te maken heeft gehad. Vervolgens heeft de raadsman aangevoerd dat de diverse personen niet met zekerheid verdachte kunnen hebben herkend in de fotoconfrontaties.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal d.d. 13 september 2008, opgenomen in bijlage 22.1 van dossier nr. 08-009823 d.d. 30 januari 2009, inhoudende de aangifte van [slachtoffer f1], zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 12 september 2008 tussen 19.45 en 20.15 uur ben ik bedreigd met de dood. Ik hoorde een bel en later werd op een raam aan de zijkant van de woning geklopt. Ik zag twee schimmen van personen staan. Ik deed de zijdeur open en de twee voor mij onbekende mannen zeiden dat ze een gesprek met mij wilden en liepen daarbij direct naar binnen naar de keuken. Hun hele houding kwam dreigend over. De man die zich identificeerde als [medeverdachte 1] begon tegen mij te praten en de andere man heeft weinig gezegd. Hij zei dat hij van een Thaise opdrachtgever opdracht had gekregen om bij mij € 12.000,- te incasseren. Ik zei dat ik geen geld had en pinnen geen zin had omdat ik het maximum al had opgenomen. [medeverdachte 1] zei hierop tegen mij dat ze dan volgende week woensdag of donderdag terug zouden komen. Tijdens het gesprek zei de andere man dat "wij deze dingen op deze manier oplossen". [medeverdachte 1] liet me op mijn verzoek zijn ID-kaart zien.
Een proces-verbaal d.d. 24 november 2008, opgenomen in bijlage 40.8 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van F. Loorbach, zakelijk weergegeven:
Natuurlijk hebben wij geprobeerd om die twaalfduizend bij hem los te peuteren. We moesten het over een Thai hebben. Die kerel was schietend benauwd en bang. Als die niet betaalt dan schieten we zijn kop eraf. Dat heb ik ook gezegd tegen [x]. Het kan best zijn dat [verdachte], toen ik buiten was, hem heeft bedreigd. Wij wilden dat incassootje wel doen.
Een proces-verbaal d.d. 25 november 2008, opgenomen in bijlage 40.9 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [medeverdachte 1], zakelijk weergegeven:
Ik erken dat ik er die avond met [verdachte] ben geweest. Ik had een bemiddelingsopdracht van [x] om daar 12.000 euro weg te halen. Het gesprek dat ik toen met [x] heb gehad over onder druk zetten en in scène zetten, was om [x] om de tuin te leiden.
Een proces-verbaal d.d. 23 september 2008, opgenomen in bijlage 22.6 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Bij een meervoudige fotoconfrontatie met de getuige [slachtoffer f1] heeft de getuige zes foto's bekeken. Hierbij werden vijf foto's van figuranten gezocht die qua etnische afkomst, huidskleur, geslacht, gelaatskenmerken, haarkleur en haardracht gelijkenis vertoonden met verdachte [verdachte]. De foto's bevonden zich op een bord en die van verdachte bevond zich daarbij op plaats nummer 5. De getuige herkende foto nummer 5 als dader.
Een schriftelijk stuk d.d. 12 september 2008, opgenomen in bijlage 22.2 van voornoemd dossier, inhoudende tapgesprekken:
Gesprek 12-09-2008 20:58:12 (tussen [x] en [medeverdachte 1]):
Schijtsbenauwd. Ik zei tegen hem, want ik knal die ondersteboven. Ik heb gezegd dat wij van hogerhand uit Thailand bericht hebben gehad. Ik zeg ik kom niet voor jan lul. En hij janken ... Ik heb gezegd er benn kostes gemaakt, ik zeg en die mot'n wel betaald worden, wij zijn ingehuurd. Ja zedde dan huur ik jullie wel in voor die 14 ruggen zedde. Hij weet mijn naam wel - [medeverdachte 1] Loorbach. Ja, dat zei [verdachte] ook al hij liegt wel, want als hij jongens heb voor 500 waarom haalt hij die geld niet op van 70.000. Ik heb hem goed onder druk gezet en .. met [verdachte].. Enne hij schijt 7 kleuren.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Gelet op de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank ervan overtuigd dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de overtuiging van de bewijsmiddelen mede volgt uit het feit dat verdachte, ondanks zijn stellige ontkenning, geen alibi heeft voor het tijstip van de afpersing. Daardoor is de verklaring van verdachte niet geloofwaardig.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 12 september 2008 te Exloo, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer f1] te dwingen tot de afgifte
van een geldbedrag toebehorende aan die [slachtoffer f1], met dat oogmerk
- naar de woning van die [slachtoffer f1] zijn gegaan en die woning zijn binnengegaan, en
- die [slachtoffer f1] hebben medegedeeld dat verdachte en zijn mededader van een Thaise opdrachtgever opdracht hadden gekregen om geld van hem, die [slachtoffer f1], te incasseren en dat hij, verdachte, en zijn mededader 12.000 euro kwamen halen, en
- die [slachtoffer f1] dreigend de woorden hebben toegevoegd: "Als je niet betaalt schiet ik je kop eraf",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Primair Poging tot medeplegen van afpersing.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van voorarrest. De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafmaat rekening gehouden met de aard en ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak en om die reden geen standpunt ingenomen over de op te leggen straf.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot afpersing. Hij heeft, samen met zijn medeverdachte, het slachtoffer ernstig bedreigd met de bedoeling hem tot de afgifte van een geldbedrag te bewegen. Het gebeuren heeft een enorme impact gehad op het slachtoffer en gevoelens van onveiligheid veroorzaakt.
Gelet op de ernst van het feit, de impact daarvan op het slachtoffer en de omvang van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie, zou in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, op zijn plaats zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat in de onderhavige strafzaak onredelijk lang geen daad van vervolging heeft plaatsgevonden. Dit grenst aan de onredelijke termijn. De rechtbank is daarbij van oordeel dat het wachten op de arresten in de strafzaken tegen de hoofdverdachten geen goed argument is waarom de behandeling van deze strafzaak heeft moeten wachten. Het Openbaar Ministerie had vaart achter de vervolging moeten zetten. Bovendien wordt het door de officier van justitie genoemde argument ook ontkracht nu de eerste zitting in deze zaak heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2010 terwijl de arresten van latere datum zijn. De rechtbank zal dit meewegen in het bepalen van de strafmaat. Om die reden zal de rechtbank volstaan met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een werkstraf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 45, 47, 63 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 56 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op twee jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van de werkstraf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht.
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 100 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 50 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, F. Sijens en J.M.M. van Woensel, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 april 2011.
Mr. Sijens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.