RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/670528-10 (promis)
datum uitspraak: 14 april 2011
raadsman: mr. H.P. Eckert
V O N N I S
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats]Slochteren op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
31 maart 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 december 2010 in de gemeente Slochteren
opzettelijk aanwezig heeft gehad
-ongeveer 11,0 gram cocaïne, in elk geval hoeveelheden of een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, en/of
-ongeveer 181 gram poeder bevattende amfetamine,in elk geval hoeveelheden of
een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, en/of
ongeveer 900 pillen bevattende MDMA, in elk geval hoeveelheden of een
hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA,
zijnde cocaïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de
Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van
artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 20 december 2010 in de gemeente Slochteren
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 300 gram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen
andere substanties waren toegevoegd en/of ongeveer 207 gram, in elk geval een
hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hasjiesj en/of hennep
(telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan
wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen op grond van de NFI rapportage d.d. 22 februari 2011, het proces-verbaal van aanvraag tot benoeming van een deskundige d.d. 23 maart 2011, het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2011, alsmede de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, waarin hij zowel het drugsbezit als de tenlastegelegde hoeveelheid heeft bekend.
Standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich ten aanzien van het bewijs aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
- De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd;
- een proces-verbaal van aanhouding d.d. 20 december 2010, opgenomen op pagina 10 e.v. van dossier nummer PL01PL 2010124314-1 d.d. 3 januari 2011,
- de NFI rapportage d.d. 22 februari 2011, opgesteld door [naam rapporteur];
- het proces-verbaal van aanvraag tot benoeming van een deskundige d.d. 23 maart 2011, opgesteld door verbalisant [naam verbalisant 1];
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 31 januari 2011, opgesteld door verbalisant
[naam verbalisant 2].
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 20 december 2010 in de gemeente Slochteren opzettelijk aanwezig heeft gehad
-ongeveer 11,0 gram cocaïne en
-ongeveer 181 gram poeder bevattende amfetamine en
-ongeveer 900 pillen bevattende MDMA, zijnde cocaïne en amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 20 december 2010 in de gemeente Slochteren
opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 300 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van
hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj), waaraan geen
andere substanties waren toegevoegd en ongeveer 207 gram, hennep zijnde hasjiesj en hennep (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van de feiten
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
2. Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 261dagen waarvan
240 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht, een 3-daagse deeltijdbehandeling in een polikliniek van de VNN gedurende maximaal 6 maanden, alsmede een opname in een instelling voor een begeleid wonen traject voor de maximale duur van de proeftijd. Verdachte dient in het IMC te blijven totdat hij kan worden geplaatst in het begeleid wonen traject. Tevens dient aan verdachte een werkstraf te worden opgelegd voor de duur van 240 uren.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van de strafeis rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten alsmede persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze onder meer naar voren komen uit de reclasseringsrapportages. Verdachte vertoont geen gangbaar verslaafdengedrag, lijkt op het goede pad doch lijkt ook zelfinzicht te missen en zoekt excuses voor zijn gedrag. Verdachte moet leren nee te zeggen. Gelet op de problematiek van verdachte en het gegeven dat de kans op recidive groot is, acht de officier van justitie een gevangenisstraf waarvan een groot deel voorwaardelijk als stok achter de deur, aangewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich in grote lijnen vinden in de strafeis. Behandeling is aangewezen.
De raadsman verzet zich tegen het opleggen van een werkstraf. Werken is voor verdachte geen straf. Het probleem is juist dat verdachte geneigd is veel te werken en daarmee voor andere problemen probeert weg te lopen. Het is van belang dat verdachte niet gaat werken maar zich gaat richten op behandeling.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapporten, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in het bezit hebben van grote hoeveelheden hard- en softdrugs, welke hoeveelheden - hoewel handel in hard- en softdrugs niet ten laste is gelegd - nauwelijks meer beschouwd kunnen worden als bestemd voor eigen gebruik. Het behoeft geen verder betoog dat dergelijke stoffen de volksgezondheid bedreigen en doorgaans criminaliteit van diverse aard met zich meebrengen.
Voorts is verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest wegens drugsgerelateerde feiten.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf tevens rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze onder meer naar voren komen in de over verdachte opgemaakte reclasseringsrapporten. Verdachte woonde, voor zijn opname in het IMC, bij zijn ouders. Verdachte werkte veel en zijn levensstijl van de laatste jaren (veel werken, veel weggaan en weinig slapen) hebben hem tot overmatig drugsgebruik gedreven. Hij had steeds meer speed en cannabis nodig om te kunnen functioneren.
Verdachte lijkt weinig geleerd te hebben van de substantiële vrijheidstraf die in 2008 aan hem is opgelegd voor overtredingen van de Opiumwet. Het recidiverisico wordt als hoog gemiddeld geschat.
De preventieve hechtenis van verdachte is geschorst om hem in de gelegenheid te stellen opgenomen te worden in het IMC te Eelde voor diagnostiek en het formuleren van een advies voor een vervolgbehandeling. Op grond van de diagnose en het advies van het IMC wordt aan een begeleid wonen traject bij de VNN gedacht zoals Woonbegeleiding en Werk locatie Haddingestraat of Begeleid Zelfstandig Wonen bij het Cambuursterpad in Leeuwarden. Ook wordt een 3-daagse deeltijdbehandeling in een polikliniek van de VNN noodzakelijk geacht.
Mocht dit traject geen soelaas bieden dan is een opname in een klinische verslavingskliniek aan de orde, hetgeen op vordering van de officier van justitie eventueel kan worden gerealiseerd door wijziging van de bijzondere voorwaarde.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal een groot deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen en daaraan als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringtoezicht van de VNN koppelen. Gezien de problematiek van verdachte zal de rechtbank tevens als bijzondere voorwaarden een 3-daagse deeltijd behandeling opleggen in een polikliniek van de VNN, alsmede een opname in een begeleid wonen traject van de VNN.
Daarnaast acht de rechtbank een werkstraf van na te melden duur aangewezen zodat verdachte naast voornoemd traject onder begeleiding van de reclassering op een verantwoorde manier kan terugkeren in de maatschappij en kan leren op een verantwoorde wijze deel te nemen aan het arbeidsproces.
Zowel de officier van justitie als de raadsman zijn van mening dat de inbeslaggenomen goederen aan verdachte moeten worden teruggegeven.
De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen goederen, te weten 3 telefoons, een geldbedrag (te weten € 678,08) en een agenda aan verdachte dienen te worden teruggegeven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 en 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 261 dagen.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat van deze straf een gedeelte, groot 240 dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op
2 jaren gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging ook kan worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- de veroordeelde zal zich gedurende de proeftijd gedragen naar voorschriften en aanwijzingen te geven door of namens de reclassering van de VNN, zolang deze instelling dat gedurende de proeftijd nodig oordeelt.
- de veroordeelde zal zich laten behandelen door middel van een 3-daagse
deeltijdbehandeling in een polikliniek van de VNN gedurende maximaal
6 maanden;
- de veroordeelde zal, zodra hij in aansluiting op zijn verblijf in het IMC kan worden geplaatst in een begeleid wonen traject van de VNN, daar verblijven en zich houden aan het (dag) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht.
Draagt de reclassering van de VNN op om de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de bijzondere voorwaarden.
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 240 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 120 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Gelast de teruggave van: 3 telefoons, een geldbedrag (te weten € 678,08) en een agenda aan verdachte.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. K.R. Bosker, voorzitter, H.L. Stuiver en H.J. Bastin, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. de Jong, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 april 2011.