RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 464117 \ CV EXPL 10-12625
Q.,
wonende te [plaatsnaam],
eiseres, hierna Q. te noemen,
gemachtigde LAVG, gerechtsdeurwaarder te Groningen,
R.,
wonende te [adres],
gedaagde, hierna R. te noemen,
gemachtigde mr. J. van Ravenhorst, advocaat te Utrecht.
De bij vonnis van 13 oktober 2010 gelaste comparitie is gehouden op 13 december 2010. Q. is tezamen met haar gemachtigde ter zitting verschenen. Namens R. is J. R. (zijn broer) tezamen met zijn gemachtigde ter zitting verschenen. Partijen hebben hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen gezet. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Vervolgens heeft Q. gerepliceerd.
R. heeft, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, niet gedupliceerd.
Vervolgens is vonnis bepaald op heden.
1. Q. heeft op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het pand aan [adres] te ontbinden, R. te veroordelen tot ontruiming van het gehuurde en tot betaling van € 21.825,00 vermeerderd met rente en een schadevergoeding van € 485,00 per maand, één en ander met zijn veroordeling in de kosten van het geding. Daarnaast heeft Q. gevorderd R. te veroordelen tot betaling van de voorwaardelijke boete van minimaal € 25,00 per kalenderdag die zal vervallen bij het niet voldoen van de verdere huurtermijnen vanaf oktober 2006.
2. Q. heeft bij conclusie van repliek de vordering nader toegelicht en heeft daarbij het bij antwoord en ter comparitie gevoerde verweer gemotiveerd bestreden, zodat het vervolgens op de weg van R. had gelegen om dat verweer nader te onderbouwen. Nu R. geen gebruik heeft gemaakt van de daartoe geboden gelegenheid, dient van de juistheid van de stellingen van Q. te worden uitgegaan en is de gevorderde hoofdsom alsmede de daarover gevorderde rente toewijsbaar.
3. De door Q. gevorderde rente over de toekomstige huurtermijnen alsmede over de schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu deze thans nog niet opeisbaar zijn.
4. Verder is de kantonrechter van oordeel dat het niet redelijk is dat R. onverkort wordt gehouden aan het in de algemene voorwaarden opgenomen boetebeding (€ 25,00 per kalenderdag). Gezien artikel 20.6 van de algemene voorwaarden heeft Q. het recht gekregen om bij het niet nakomen van enige verplichting uit de huurovereenkomst direct een boete op te eisen. Naar het oordeel van de kantonrechter is dan ook onmiddellijke actie vereist om aanspraak te kunnen maken op betaling van die boete. Niet is gebleken dat Q. dat heeft gedaan. In de door (de gemachtigde van) Q. verzonden aanmaningen wordt immers slechts de ontstane huurachterstand gevorderd. Pas bij dagvaarding wordt eveneens aanspraak gemaakt op de boete. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft Q. daarmee het recht verloren om zich alsnog (meer dan 31/2 jaar na het moment dat voor het eerst een huurachterstand is ontstaan) op het boetebeding te beroepen.
5. Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter het volgende. Uitgangspunt voor toewijzing van de vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten is dat de buitengerechtelijke werkzaamheden meer moeten omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning. Nu hiervan niet is gebleken dienen deze werkzaamheden te worden aangemerkt als zijnde ter voorbereiding van de processtukken en instructie van de zaak. De gevorderde buitengerechtelijke kosten komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
6. R. zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het pand aan de [adres];
veroordeelt R. om binnen 14 dagen na de betekening van dit vonnis bedoeld pand met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze laatste het eigendom van Q. zijn, te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van Q. te stellen;
veroordeelt R. om tegen bewijs van betaling aan Q. te voldoen een bedrag van € 26.799,59, vermeerderd met de contractuele rente ad 1% per maand over € 21.825,00 vanaf 30 juni 2010 tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt R. om aan Q. te voldoen een bedrag van € 485,00 voor elke maand of gedeelte daarvan, waarin R. bedoeld pand in gebruik heeft vanaf 31 juni 2010;
veroordeelt R. in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van Q. tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op € 94,47 aan dagvaardingskosten, € 208,00 aan vastrecht en € 1.200,00 aan salaris van de gemachtigde van Q.;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt - voor zover nodig - het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. van den Noort, kantonrechter, en op 6 april 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.