RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/650986-10 (promis)
datum uitspraak: 22 april 2011
raadsvrouw: mr. C. Kamp-Wiggers
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
11 april 2011.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 13 juli 2010, in de gemeente De Marne,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon, genaamd [aangever 1], die toen bezig was met het belijnen van de
rijbaan van de N361, van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk
letsel toe te brengen, met dat opzet met een door verdachte bestuurde auto, met hoge, althans aanzienlijke snelheid, op die [aangever 1] is in- of afgereden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 juli 2010, in de gemeente De Marne,
een persoon, genaamd [aangever 1], die toen bezig was met het belijnen van de
rijbaan van de N361, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk dreigend met
een door verdachte bestuurde auto met hoge, althans aanzienlijke snelheid op die [aangever 1] in- of afgereden;
2.
hij op of omstreeks 13 juli 2010, in de gemeente De Marne,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een
persoon, te weten [aangever 2], die toen op de weg, de N361, als
verkeersregelaar werkzaam was, van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door verdachte
bestuurde auto, met hoge, althans aanzienlijke snelheid, op die [aangever 2] is in- of afgereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 13 juli 2010, in de gemeente De Marne,
een persoon, te weten [aangever 2], die toen op de weg, de N361, als
verkeersregelaar werkzaam was, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het
leven gericht, althans met zware mishandeling, immers is verdachte opzettelijk
dreigend met een door verdachte bestuurde auto, met hoge, althans aanzienlijke snelheid, op die [aangever2] in- of afgereden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft (ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde) aangevoerd dat verdachte bewust de N361 is ingereden, terwijl deze weg was afgesloten voor het verkeer door middel van onder meer hekken. Uit de verklaringen van [aangever 1] en getuigen blijkt dat verdachte via het fietspad deze weg toch is opgereden en op de verkeerde weghelft heeft gereden. [Aangever 1], die met de belijning van de weg bezig was, stond op dat moment met zijn rug naar verdachte toe. Hij werd door verkeersregelaars gewaarschuwd dat er een auto aan kwam en kon daardoor nog tijdig opzij springen, waarbij de pruimerstok van [aangever1] op het dak van de auto van verdachte terechtkwam. De officier van justitie ziet geen reden om aan de verklaringen van de getuigen te twijfelen te meer nu deze verklaringen grotendeels overeenkomen, de getuigen elkaar nauwelijks kennen en geen reden hebben om verdachte een oor aan te naaien nu zij hem niet persoonlijk kennen. Verdachte heeft een geheel andere lezing van het gebeuren. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte niet geloofwaardig.
Verdachte is vervolgens verder gereden over de N361 (het onder 2 tenlastegelegde). De verkeersregelaars die zich verderop bevonden wilden de auto laten stoppen. Zij hebben de hekwerken verzet, om te voorkomen dat verdachte er langs kon rijden. Toen verdachte met zijn auto dichterbij de verkeersregelaars kwam, is hij op de linkerweghelft gaan rijden. [aangever 2] heeft als verkeersregelaar midden op de weg aan verdachte een stopteken gegeven. Verdachte reed met een snelheid van ongeveer 80 à 90 kilometer per uur en [aangever 2] moest wegspringen om te voorkomen dat verdachte haar aanreed.
Op grond van vorenstaande is de officier van justitie van mening dat verdachte er ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde niet doelbewust op de wegwerker is ingereden. Hij wilde langs de afzetting komen. Op grond van de stukken is lastig te reconstrueren of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op het aanrijden van [aangever 1]. Uit het dossier blijkt niet duidelijk waar iedereen stond en tevens is het niet duidelijk met wat voor snelheid verdachte op dat moment reed. Door deze onduidelijkheden in het dossier kan niet worden gezegd dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [aangever 1] zou aanrijden. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
De onder 1 subsidiair tenlastegelegde bedreiging kan wel worden bewezen. Uit het dossier blijkt dat verdachte zeer dicht langs [aangever 1] is gereden. Dit blijkt onder meer uit het gegeven dat er lijmresten op de auto van verdachte zijn aangetroffen. Verdachte heeft derhalve willens en wetens een bedreigende situatie doen ontstaan, waardoor [aangever 1] ook daadwerkelijk bang is geworden.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde is de officier van justitie van mening dat verdachte door zijn handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij [aangever 2] zou raken. [aangever 2] gaf midden op de smalle weg een stopteken. [aangever 2] moest wegspringen om te voorkomen dat verdachte haar zou aanrijden. Verdachte reed ook behoorlijk hard. Verdachte heeft verklaard dat hij op het rechte stuk ongeveer 80 à 90 kilometer per uur reed. Ook de getuigen verklaren dat hij hard reed. Door met een aanzienlijke snelheid met een auto in te rijden op [aangever 2] heeft verdachte de aanmerkelijke kans aanvaard dat [aangever 2] hierbij de dood zou vinden. Dat dit niet is gebeurd komt enkel doordat [aangever 2] is weggesprongen. De voorbedachte raad kan op grond van de stukken in het dossier niet worden bewezen.
Gelet op vorenstaande is de officier van justitie van mening dat de onder 2 primair tenlastegelegde poging tot doodslag kan worden bewezen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van zowel het onder 1 als onder 2 tenlastegelegde. Het doel van verdachte was niet om iemand te doden, maar om zo snel mogelijk naar zijn vader te gaan. Verdachte heeft zich weliswaar niet juist gedragen door de afgesloten N361 op te rijden, maar heeft daarmee nog niet (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangevers gehad. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van verdachte, onder meer inhoudende dat [aangever 1] met de lijmstok hard op zijn auto heeft geslagen, overeenkomt met de foto’s in het dossier van de beschadiging op het dak van de auto. Uit deze foto’s blijkt eveneens dat er hard op de auto is geslagen. De verklaring van verdachte lijkt daarom waarschijnlijker dan de verklaringen van de getuigen, te meer nu de verklaringen van de getuigen verschillen. Voorts blijkt uit het dossier niet waar op de weg de verkeersregelaars en verkeerswerkers zich bevonden en is het eveneens niet duidelijk met welke snelheid verdachte heeft gereden.
Het onder 2 tenlastegelegde kan ook niet worden bewezen nu ook hier niet duidelijk is waar [aangever 2] zich bevond en er ook geen onderzoek is gedaan naar de snelheid waarmee verdachte reed.
Vrijspraak voor het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank is van oordeel dat de processen-verbaal op belangrijke punten gebreken vertonen. Informatie over de vraag wat de snelheid van verdachte is geweest is onvoldoende aanwezig. Dit geldt ook voor informatie over de positie die de betrokken verkeersregelaars innamen op of bij het wegdek, ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de optrekkende auto van verdachte.
Hierdoor kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat er sprake is van een poging doodslag c.q. zware mishandeling c.q. bedreiging. Wel staat vast dat verdachte zeer afkeurenswaardig en (ten minste) in strijd met artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 heeft gehandeld. Doch nu overtreding hiervan niet is tenlastegelegd, kan hiervoor geen veroordeling plaatsvinden.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken voor het onder 1 primair en subsidiair tenlasteglegde.
Ten aanzien van het onder 2 tenlasteglegde
De rechtbank heeft bij de beoordeling van het onder 2 tenlastegelegde acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal d.d. 13 juli 2010, opgenomen op pagina 21 e.v. van dossier nummer PL01 MF 2010083662-14 d.d. 26 augustus 2010, inhoudende de verklaring van [aangever 2] (zakelijk weergegeven):
Ik ben werkzaam als verkeersregelaar. Op dinsdag 13 juli 2010 stond ik samen met [getuige 1] op de N361. Ik kreeg op een gegeven moment via mijn portofoon door, dat er met grote snelheid een auto aankwam. Ik zag dat een blauwe sportwagen met grote snelheid naderde. Ik stond ter hoogte van de middengeleider. Ik zag dat de auto nog steeds met hoge snelheid naderde en voor de bestuurder links van de middengeleider stuurde. Ik ging toen midden op de rechterrijstrook staan. Ik gaf met mijn rechterarm een stopteken. De bestuurder reageerde niet op mijn stopteken. Ik moest een grote duik nemen richting de middengeleiding.
Een proces-verbaal d.d. 5 augustus 2011, opgenomen op pagina 33 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [getuige 1] (zakelijk weergeven):
Ik stond met mijn collega [aangever 2] op de N361. Ik zag dat er een blauwe sportieve auto met grote snelheid naderde. Ongeveer 100 à 150 meter voor mij zag ik dat de bestuurder zijn voertuig naar links stuurde. Ik zag dat hij links van de middengeleider stuurde en deze voorbij reed. [aangever 2] stond aan de linkerzijde van de middengeleider. Ik zag dat [aangever 2] de bestuurder een officieel stopteken gaf. Dit teken was voor de bestuurder duidelijk zichtbaar. De bestuurder verminderde zijn snelheid niet en reed gewoon door. Ik zag dat [aangever 2] een grote duik nemen richting de middengeleider.
De verklaring door verdachte op de terechtzitting afgelegd, inhoudende (zakelijk weergegeven);
Ik heb het stopteken dat die vrouw gaf genegeerd. Ik ben linksaf geslagen. Ik kon gemakkelijk langs haar heen rijden.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde het navolgende. Voor het aannemen van voorwaardelijk opzet is verreist dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg- zoals hier de dood c.q. zwaar lichamelijk letsel- zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. In het onderhavige geval zijn de posities van [aangever 2] en [getuige 1] niet voldoende duidelijk uit het dossier te halen. Er is derhalve uit de omstandigheden van het geval naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende vast te stellen of verdachte de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer ten gevolge van zijn handelen zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou bekomen, op de koop toegenomen heeft. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Wel acht de rechtbank op basis van vernoemde bewijsmiddelen de onder 2 subsidiair ten laste gelegde bedreiging wettig en overtuigend bewezen. Door de - voor aangeefster - onverwachte gedragingen van verdachte en de daarmee gepaard gaande (indruk van zijn) snelheid, is het geheel van deze gedragingen van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied, dat bij aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij het leven zou kunnen verliezen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 13 juli 2010, in de gemeente De Marne, een persoon, te weten [aangever 2], die toen op de weg, de N361, als verkeersregelaar werkzaam was, heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers is verdachte opzettelijk dreigend met een door verdachte bestuurde auto, met hoge snelheid, op die [aangever 2] afgereden.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het feit
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en
2 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Bij het bepalen van haar strafeis heeft de officier van justitie in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte twee zeer ernstige feiten heeft gepleegd waarbij hij wegwerkers en verkeersregelaars, tijdens hun werkzaamheden, ernstig in gevaar heeft gebracht.
Tevens heeft de officier van justitie gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte mantelzorg verricht voor zijn ouders en een vrijheidstraf veel invloed zal hebben op zijn privé leven. Echter, gelet op de aard en ernst van de feiten is een gevangenisstraf naar de mening van de officier van justitie wel passend en geboden. Nu er ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde geen sprake is van een typische poging doodsla g en de slachtoffers geen letsel hebben opgelopen, is de officier van mening dat een deel van deze gevangenisstraf voorwaardelijk dient te worden opgelegd, mede om te voorkomen dat verdachte zich in de toekomst wederom schuldig zal maken aan (soortgelijke) strafbare feiten.
Daarnaast heeft de officier van justitie een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 12 maanden gevorderd.
Standpunt van de verdediging
De raadvrouw heeft, voor het geval de rechtbank de feiten bewezen mocht achten, aangevoerd de strafeis van de officier van justitie erg hoog te vinden. Deze eis past naar haar mening niet bij deze feiten, maar veel meer bij strafbare feiten waarbij er daadwerkelijk iemand is geraakt. Verdachte heeft de zorg voor zijn ouders en er is blijkens het reclasseringsrapport geen kans op herhaling. Tevens is verdachte een first offender. De raadsvrouw acht een werkstraf aangewezen. Voorts verzoekt zij om aan verdachte niet een onvoorwaardelijke rijontzegging op te leggen omdat zijn kansen op de arbeidsmarkt dan nihil zijn.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en het aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapport, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is als bestuurder van een auto een afgezette weg ingereden en heeft op onbegrijpelijke en gevaarzettende wijze gehandeld. Hij heeft de wegafzetting genegeerd omdat hij haast had en heeft door zijn handelen blijk gegeven van een onverschillige houding ten opzichte van wegwerkers en verkeersregelaars die gewoon hun werk deden en een publieke taak dienden. Verdachte heeft door zijn gedrag aangeefster bedreigd en haar hevige schrik aangejaagd.
Tevens heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het reclasseringsrapport, alsmede met het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Gelet op vorenstaande acht de rechtbank een werkstraf van na te melden duur passend en geboden. Dat de rechtbank een aanzienlijk lagere straf oplegt dan door de officier van justitie is gevorderd is gelegen in het feit dat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie.
Vordering van de benadeelde partij
(feit 1)
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [aangever 1], wonende te [woonplaats aangever 1].
De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Nu verdachte is vrijgesproken van het onder 1 tenlasteglegde en er door de benadeelde partij voorts geen schadebedrag is gevorderd, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Dit houdt in dat de vordering niet in dit strafgeding wordt afgedaan, maar slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair en 2 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 120 uren, met bevel dat vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast als veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
De werkstraf moet zijn voltooid binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis. De veroordeelde zal zich met betrekking tot de werkstraf gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de Reclassering Nederland.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij (feit 1)
Verklaart de benadeelde partij [aangever 1], wonende [woonplaats aangever 1], in de vordering niet-ontvankelijk.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, G. Eelsing en
K.K. Lindenberg, in tegenwoordigheid van mr. E.A.B. de Jong, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 april 2011.