ECLI:NL:RBGRO:2011:BQ1735
Rechtbank Groningen
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Vordering tot achterwege laten van voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met verschoonbare termijnoverschrijding
In deze zaak heeft de rechtbank Groningen op 13 april 2011 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot het achterwege laten van de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde. De veroordeelde, die een gevangenisstraf van twee jaar en twee maanden had gekregen, had niet meegewerkt aan de voorwaarden die de reclassering nodig achtte voor zijn voorwaardelijke invrijheidstelling. De officier van justitie voerde aan dat de termijnoverschrijding voor het indienen van de vordering verschoonbaar was, omdat hij pas op 11 maart 2011 op de hoogte was van de weigering van de veroordeelde om mee te werken aan de diagnostiek die de reclassering nodig achtte.
De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn vordering, omdat hij niet eerder kon weten dat er een omstandigheid was die de vordering rechtvaardigde. De rechtbank hield rekening met het feit dat het cassatieberoep tegen het eerdere arrest pas op 21 januari 2011 was ingetrokken, waardoor het arrest onherroepelijk werd. De rechtbank concludeerde dat de vordering tijdig was ingediend en dat de omstandigheden die de officier van justitie aanhaalde om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, gerechtvaardigd waren.
De rechtbank oordeelde verder dat de veroordeelde niet aan de voorwaarden wilde voldoen die de reclassering had gesteld, en dat dit een onredelijke houding was gezien zijn justitiële voorgeschiedenis. De rechtbank besloot daarom de vordering van de officier van justitie toe te wijzen en te bepalen dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van de veroordeelde achterwege blijft. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de rechters en de griffier tijdens de openbare zitting.