RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/630688-10 + 17/880218-09(tul) (promis)
datum uitspraak: 7 april 2011
van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats],
thans preventief gedetineerd in PI Noord, gevangenis De Marwei, te Leeuwarden.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
24 maart 2011.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 december 2010 te Groningen, tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft
weggenomen een tas met daarin onder meer een mobiele telefoon, een paspoort,
een portemonnee met contant geld, een pinpas, in elk geval enig goed,
toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn medeverdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of
vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die
[slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf
en/of aan zijn medeverdachte hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit
van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld
hierin bestonden dat verdachte en/of zijn medeverdachte:
- een bandana/sjaal voor het gezicht heeft/hebben gedaan om niet herkend te
worden,
- genoemde [slachtoffer] heeft/hebben achtervolgd,
- de fiets van genoemde [slachtoffer] bij het stuur en de bagagedrager
heeft/hebben vastgepakt en vastgehouden en aldus belet weg te komen,
- de tas van genoemde [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en aan die tas
heeft/hebben getrokken,
- die [slachtoffer] heeft/hebben toegevoegd de woorden: 'Geef die tas.',
- die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben
getoond en/of daarbij het magazijn in het wapen geklikt,
terwijl het feit is begaan op de openbare weg, te weten de kruising van de
Zonnelaan met de Grote Beerstraat te Groningen, gedurende de voor de nachtrust
bestemde tijd;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 01 december 2010 te Groningen tezamen en in vereniging met
een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander
wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld H.M.M.
[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, een
paspoort, een portemonnee met contant geld, een pinpas, in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn medeverdachte, welk geweld en/of
welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en/of zijn
medeverdachte:
- een bandana/sjaal voor het gezicht heeft/hebben gedaan om niet herkend te
worden,
- genoemde [slachtoffer] heeft/hebben achtervolgd,
- de fiets van genoemde [slachtoffer] bij het stuur en de bagagedrager
heeft/hebben vastgepakt en vastgehouden en aldus belet weg te komen,
- de tas van genoemde [slachtoffer] heeft/hebben vastgepakt en aan die tas
heeft/hebben getrokken,
- die [slachtoffer] heeft/hebben toegevoegd de woorden: 'Geef die tas.',
- die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft/hebben
getoond en/of daarbij het magazijn in het wapen geklikt,
terwijl het feit is begaan op de openbare weg, te weten de kruising van de
Zonnelaan met de Grote Beerstraat te Groningen, gedurende de voor de nachtrust
bestemde tijd;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 tot en met 10 december 2010 te
Groningen, tezamen en in vereniging, een wapen van categorie I onder 7°, te
weten een balletjespistool, lijkend op een pistool merk Sig-Sauer, type P228,
zijnde een voorwerp die voor wat betreft zijn/hun vorm en afmetingen een
sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte vooraf met zijn medeverdachte de mogelijkheden heeft besproken om aan geld te komen. Toen zij tot de conclusie kwamen dat andere opties niet haalbaar waren bleef diefstal als optie over. Eén van de verdachten heeft tijdens de straatroof een doek over zijn hoofd getrokken om door het slachtoffer niet herkend te worden. De opbrengst, bestaande uit acht euro, hebben de verdachten gelijkelijk verdeeld. Er was sprake van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachten en daarom kan een bewezenverklaring voor het medeplegen volgen. Aan het slachtoffer werd een wapen getoond en het magazijn werd er opnieuw ingeklikt. Vervolgens werd aan de tas getrokken en werd deze uit de handen van het slachtoffer gerukt. Het is puur toeval geweest dat verdachte niet zelf het wapen vast hield. Daarom komt de officier van justitie tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde diefstal met geweld.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat het wapen op 1 december 2010 is gebruikt tijdens de straatroof. Verdachte had het die dag bij zich en het is door zijn medeverdachte aan het slachtoffer getoond. Op 10 december 2010 is het wapen tijdens de doorzoeking op de kamer van verdachte aangetroffen. Daarom kan het voorhanden hebben van het wapen gedurende de gehele ten laste gelegde periode bewezen worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 primair ten laste is gelegd. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij de tas onder bedreiging van het pistool heeft afgegeven aan verdachte en zijn medeverdachte. De dwang was gericht op afgifte van de tas en niet op het geweld. De tas van het slachtoffer is niet verkregen doordat verdachte en/of zijn medeverdachte deze van haar af hebben gerukt. Er is daarom geen sprake van diefstal met geweld. Wat zich heeft afgespeeld is te kwalificeren als afpersing onder bedreiging met geweld zoals onder 1 subsidiair ten laste is gelegd. Het subsidiair ten laste gelegde kan bewezen verklaard worden.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde gesteld dat het wapen niet het eigendom van verdachte was. Hij had het echter bij de straatroof wel bij zich en bij de doorzoeking is het op zijn kamer aangetroffen. Het voorhanden hebben van het wapen kan dan ook bewezen verklaard worden.
Vrijspraak ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen kan worden en overweegt daartoe het volgende.
Het slachtoffer had haar tas schuin over de schouders hangen. Zij heeft in haar aangifte verklaard dat zij haar tas zelf over haar hoofd heeft gedaan en vervolgens aan verdachte en zijn medeverdachte wilde afgegeven. De rechtbank leidt uit de aangifte af dat door verdachte(n) aan de tas is getrokken en voorts dat het trekken aan de tas voor het slachtoffer niet de reden is geweest om haar tas te overhandigen. Ze wilde de tas al afgeven vanwege de dreiging van het wapen. Verdachte zal daarom van het onder 1 primair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vraag of het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- De bekennende verklaring van verdachte ter zitting d.d. 24 maart 2011 afgelegd;
- Een proces-verbaal d.d. 1 december 2010, opgenomen op pagina 139 e.v. van dossier nummer PL01KG 2011001288, d.d. 14 januari 2011, inhoudende de aangifte van [slachtoffer].
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de vraag of het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- Een proces-verbaal d.d. 10 december 2010, opgenomen op pagina 32 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende een proces-verbaal van bevindingen;
- Een proces-verbaal d.d. 5 januari 2011, opgenomen op pagina 67 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende het onderzoek naar het wapen;
- Een aanvullend proces-verbaal d.d. 28 januari 2011, nummer PL01KG 20100117872-22, inhoudende de verklaring van getuige [naam getuige].
Bewijsmotivering
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen overweegt de rechtbank ten aanzien van het onder 1 subsidiair en onder 2 ten laste gelegde het navolgende.
Verdachte heeft bekend dat hij samen met zijn medeverdachte een fietster op straat heeft beroofd van haar tas met inhoud. De fietsende vrouw is tot stoppen gedwongen doordat verdachte aan de bagagedrager van de fiets trok. Verdachte trok een doek over zijn gezicht om niet herkend te worden en op dat moment viel het wapen uit zijn jas. Zijn medeverdachte heeft dit wapen opgepakt en het magazijn, dat eruit gevallen was, er opnieuw ingeklikt. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij in de loop van het wapen keek. Door beide verdachten werd op dat moment geroepen dat zij haar tas moest afgeven. Onder bedreiging van het wapen heeft het slachtoffer haar tas afgedaan en aan de verdachten afgegeven. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat er sprake is geweest van een bewuste en nauwe samenwerking ter zake met de medeverdachte zodat ook het ten laste gelegde medeplegen aan de afpersing wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Uit de bewijsmiddelen is voorts gebleken dat verdachte het wapen dat bij de ten laste gelegde afpersing is gebruikt gedurende de periode zoals genoemd in de tenlastelegging onder zich heeft gehad.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1 subsidiair
hij op 1 december 2010 te Groningen tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon, een
paspoort, een portemonnee met contant geld, een pinpas, toebehorende aan [slachtoffer], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn medeverdachte:
- een bandana/sjaal voor het gezicht hebben gedaan om niet herkend te worden,
- genoemde [slachtoffer] hebben achtervolgd,
- de fiets van genoemde [slachtoffer] bij het stuur en de bagagedrager hebben vastgepakt en vastgehouden en haar aldus belet weg te komen,
- de tas van genoemde [slachtoffer] hebben vastgepakt en aan die tas hebben getrokken,
- die [slachtoffer] hebben toegevoegd de woorden: 'Geef die tas.',
- die [slachtoffer] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond en daarbij het magazijn in het wapen geklikt,
terwijl het feit is begaan op de openbare weg, te weten de kruising van de Zonnelaan met de Grote Beerstraat te Groningen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd;
2.
hij in de periode van 1 tot en met 10 december 2010 te Groningen een wapen van categorie I onder 7°, te weten een balletjespistool, lijkend op een pistool merk Sig-Sauer, type P228, zijnde een voorwerp die voor wat betreft zijn vorm en afmetingen een sprekende gelijkenis vertoont met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van de feiten
Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
1 (subsidiair) afpersing, gepleegd door twee of meer verenigde personen
2 handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 40 maanden en toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 september 2009 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden. De officier van justitie heeft bij het bepalen van deze straf onder meer rekening gehouden met de aard en de ernst van de feiten. Verdachte heeft een belaste jeugd en voor zijn jonge leeftijd al een behoorlijk strafrechtelijk verleden. Aangezien verdachte niet heeft willen meewerken aan een disciplinair onderzoek en de reclassering geen mogelijkheden ziet in een nieuw toezicht rest de officier niets anders dan een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf te eisen.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening dient te worden gehouden met de roerige jeugd van verdachte. Hij heeft vanaf zijn vijfde jaar in instellingen gewoond en ziet geen meerwaarde meer in verplichte hulpverlening. Dat is ook de reden dat hij niet met de psycholoog heeft willen praten.
De raadsvrouw heeft gesteld dat de eis van de officier van justitie buitenproportioneel is, omdat dit betekent dat verdachte pas over vier jaar zijn leven weer kan oppakken. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat een straf van ongeveer 24 maanden beter bij de strafbare feiten past.
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van afpersing. Hij heeft het slachtoffer van haar fiets gedwongen, op intimiderende wijze aangesproken en daarbij een wapen getoond. Zodoende heeft hij het slachtoffer tot afgifte van haar spullen gedwongen. Verdachte heeft door zijn handelen blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de integriteit en de persoonlijke eigendommen van het slachtoffer. Iemand onder het tonen van een wapen dwingen tot afgifte van spullen op straat in de nachtelijke uren, is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid bij slachtoffers en in de samenleving. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een dergelijke straatroof nog langdurig psychische klachten kunnen ondervinden. In dit geval blijkt dat ook uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Het slachtoffer durft niet meer alleen over straat en voelt zich niet meer vrij om zich alleen over straat te bewegen. De rechtbank rekent dit verdachte ernstig aan.
De ernst van de feiten rechtvaardigt een gevangenisstraf van lange duur.
De rechtbank houdt rekening met het uittreksel uit de justitiële documentatie waaruit blijkt dat verdachte eerder soortgelijke strafbare feiten heeft gepleegd en dat verdachte nog in een proeftijd liep.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf tevens gelet op de volgende omstandigheden. Uit het reclasseringsadvies volgt dat verdachte een licht verstandelijke beperking heeft en hulpverleningsmoe is. De kans op het onttrekken aan voorwaarden wordt als hoog ingeschat aangezien hij reeds twee keer is gerecidiveerd bij eerder opgelegde reclasseringstoezichten. Een nieuw toezicht is dan ook niet geïndiceerd. De rechtbank houdt rekening met de belaste jeugd van verdachte en zijn jonge leeftijd en zal op grond daarvan een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende reactie.
Vordering van de benadeelde partij
Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [slachtoffer], wonende te [woonplaats]. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering in zijn geheel toewijsbaar met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
Namens verdachte heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte de vordering van de benadeelde partij niet betwist.
Oordeel van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreekse schade is toegebracht tot een bedrag van € 450,00 aan immateriële schade. De rechtbank zal de vordering in zijn geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2010.
Hoofdelijkheid
Verdachte is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit al door verdachtes medeverdachte is voldaan.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemd geldbedrag ten behoeve van de benadeelde partij aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht en het belang van de benadeelde partij ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.
Vordering na voorwaardelijke veroordeling
onder parketnummer: 17/880218-09
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering na voorwaardelijk veroordeling.
Standpunt van de verdediging
Verdachte verzet zich niet tegen de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf
Oordeel van de rechtbank
De officier van justitie heeft op grond van het onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Leeuwarden d.d. 15 september 2009 gevorderd dat door deze rechtbank een last tot tenuitvoerlegging zal worden gegeven.
Veroordeelde is bij voormeld vonnis veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Blijkens in genoemde vordering vermeld dossier onder parketnummer 18/630688-10 heeft de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig gemaakt aan het medeplegen van afpersing, waarvoor nu een veroordeling volgt.
De rechtbank is van oordeel dat, nu de veroordeelde de in voormeld vonnis gestelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, alsnog tenuitvoerlegging dient te worden gelast van de niet ten uitvoer gelegde straf.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14g, 36f, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 13 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart het onder 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart het onder 1 subsidiair en onder 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 450,00 (zegge vierhonderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2010.
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 450,00 (zegge vierhonderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2010, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer], wonende te [woonplaats], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 9 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 450,00 (vermeerderd met de wettelijke rente) ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat.
De veroordeelde is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voorzover deze al door veroordeeldes mededader is voldaan.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank te Leeuwarden d.d. 15 september 2009 onder parketnummer 17/880218-09, voorzover dit betreft de toen voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. F.J. Agema, voorzitter, L.M.E. Kiezebrink en S. Timmermans, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 7 april 2011.