RECHTBANK GRONINGEN
Sector Strafrecht
parketnummer: 18/994503-10 (promis)
datum uitspraak: 31 maart 2011
raadsman: mr. R.G.J. Laan
van de rechtbank Groningen, meervoudige economische kamer voor strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
17 maart 2011.
Aan verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
[verdachte rechtspersoon],
in of omstreeks de periode maart en april 2008
te Leek en/of Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel, in elk geval binnen het grondgebied van de Europese Gemeenschap,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en)
al dan niet opzettelijk
een handeling heeft verricht als bedoeld in artikel 2 lid 35, eerste lid onder f en/of g onder iii EG-Verordening overbrenging van afvalstoffen (EVOA),
immers heeft zij en/of werden door [verdachte rechtspersoon] afvalstoffen, te weten 54, althans een aantal, containers met PET-flessen, zijnde afvalstoffen die vallen onder afvalstof B3010 (van de zgn Groene lijst van afvalstoffen), overgebracht van Nederland naar Maleisië terwijl:
- Maleisië als land van bestemming de invoer van die afvalstoffen heeft verboden (artikel 36 lid I onder f jo.Verordening (EG) nr. 141812007) en/of
- die overbrenging geschiedde op een wijze die niet feitelijk was gespecificeerd in het in bijlage VII opgenomen document, immers werd als bestemming telkens Hong Kong opgevoerd terwijl dit in werkelijkheid Port Kelang (te Maleisië) betrof,
zulks terwijl hij, verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een
ander(en), althans alleen, aan vorenomschreven verboden gedraging(en)
feitelijke leiding heeft gegeven en/of tot vorenomschreven feit(en) opdracht
heeft gegeven;
2.
[verdachte rechtspersoon],
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van maart 2008 tot en
met april 2008 te Leek en/of Rotterdam, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(in verband met de overbrenging van afvalstoffen),
54, althans, een of meer zogenaamde Annex VII-formulieren, waaronder de Annex
VII-formulieren met betrekking tot onder meer de volgende containernummers
1. PCIU 804951/6 (bladzijde 000187 van het proces-verbaal nr 20080513 van
VROM-IOD)
2. PCIU 835790/4 (blz 000192)
3. PCIU 977857/5 (blz 000197)
4. TCKU 935295/5 (blz 000202)
5. TCNU 801650/2 (blz 000207)
6. PCIU 804434/5 (blz 000485)
7. PCIU 980662/0 (blz 000490)
8. PCIU 982468/6 (blz 000495)
9. PCIU 835861/8 (blz 000499)
10. PCIU 988023/1 (blz 000505)
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of
valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin, dat (telkens) opzettelijk in
strijd met de waarheid dat in het vakje met "2. Importer/consignee" en "7.
Recovery facility" is ingevuld "[afnemer], [adres afnemer] Hong Kong"
3, althans, een of meer zogenaamde boekingsbevestigingen, te weten
Booking confirmation met 'booking' 86961 (bijlage 32)
Booking confirmation met 'booking' 87209 (bijlage 51.1)
Booking confirmation met 'booking' 87863 (bijlage 66.1)
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, (telkens) opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en/of vervalst en/of
valselijk heeft doen en/of laten opmaken en/of vervalsen,
bestaande die valsheid of vervalsing hierin, dat (telkens) opzettelijk in
strijd met de waarheid dat in de kolom "Container/type contents" (telkens) is
ingevuld "papier/karton"
zulks (steeds) met het oogmerk om dat/die geschrift(en) als echt en onvervalst
te gebruiken (of door anderen te doen gebruiken),
zulks terwijl hij, verdachte (telkens) tezamen en in vereniging met een
ander(en), althans alleen, aan vorenomschreven verboden gedraging(en)
feitelijke leiding heeft gegeven en/of tot vorenomschreven feit(en) opdracht
heeft gegeven.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gewezen op de verplichtingen die voortvloeien uit de Verordening (EG) nr. 1013/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de overbrenging van afvalstoffen (hierna: EVOA). Hierin is bepaald dat de verantwoordelijkheid van de ontdoener van de (kunststof)afvalstoffen, waarvan in casu sprake is, pas eindigt als de betreffende afvalstoffen door de nuttige toepassing hun karakter van afvalstof hebben verloren. Aangezien het bij de onderhavige afvalstoffen, gekwalificeerd met de code B3010, om de zogenoemde groene lijst procedure gaat is verdachte daarbij verplicht de houderschapsinformatie te verstrekken. Maleisië heeft, als niet-OESO land, aan de Europese Commissie aangegeven dat voor kunststofafval met de code B3010 - ten tijde van de ten laste gelegde periode van overbrenging - een verbod geldt. Voor Hong Kong geldt dit verbod niet.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de ten laste gelegde gedraging, te weten de overbrenging in de zin van de EVOA van 54 containers, aan de rechtspersoon, waarvan verdachte de feitelijk leidinggevende is, kan worden toegerekend in de opzettelijke vorm. Zij grondt dit oordeel op de vier anonieme brieven, de administratie die van deze transporten bij [forwarder] in beslag is genomen, het onderzoek naar de inhoud van de 14 containers, de Annex VII-formulieren van de betreffende containers en de e-mailcorrespondentie die bij diverse bedrijven zijn aangetroffen. Daaruit blijkt, zo heeft de officier van justitie aangevoerd, dat de vier betrokken bedrijven willens en wetens hebben samengewerkt om de bestemming van 40 containers gevuld met PET-flessen, nadat deze in de haven van Rotterdam door de douane waren geklaard, te wijzigen van Hong Kong in Port Kelang, Maleisië.
Met betrekking tot het ten laste gelegde medeplegen heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte als feitelijk leidinggevende van het bedrijf heeft gehandeld in nauwe, bewuste en volledige samenwerking met [afnemer], [forwarder] en rederij [rederij]. Iedereen had daarbij weliswaar zijn eigen taak, maar in gezamenlijkheid hebben zij het strafbare feit begaan.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie aangevoerd dat op grond van dezelfde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de containers naar Maleisië zijn of werden overgebracht en dat deze nimmer de bestemming [afnemer] te Hong Kong hebben gehad, alsmede dat verdachte als feitelijk leidinggevende van het bedrijf hiervan op de hoogte was. In dat licht bezien zijn de bij de containers horende Annex VII-formulieren voorzien van valse informatie.
Uit de drie boekingsbevestigingen van [rederij 2] blijkt dat er sprake zou zijn van containers waarvan de inhoud bestond uit papier of papier/karton. Uit de hiervoor aangehaalde stukken blijkt volgens de officier van justitie dat zij geladen waren met kunststofafval. Uit de verklaring van [medewerker], lichtplanner bij [rederij 2], blijkt dat, als er volle containers worden ingeleverd, daarbij door een medewerker binnen het bedrijf van verdachte een omschrijving van de inhoud van de containers wordt gegeven.
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis en een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de zakenpartners in de transporten niet betrouwbaar zijn gebleken. Zo heeft het kunnen gebeuren dat, buiten de bemoeienis en invloedssfeer van verdachte om, beoogde afvaltransporten over zee naar Hong Kong, werden getransporteerd in strijd met de wet- en regelgeving en door toedoen van andere partijen dan verdachte, en een verandering van bestemming naar Maleisië hebben gehad. Verdachte doet zaken met veel marktpartijen en spant zich daarbij maximaal in om afvaltransporten zorgvuldig voor te bereiden en te laten plaatsvinden in overeenstemming met de wet- en regelgeving.
Allereerst heeft de raadsman met betrekking tot het e-mailverkeer opgemerkt dat het, als het gaat om de e-mails die buiten verdachte om zijn verzonden tussen medewerkers van [afnemer], [forwarder] en [rederij] (respectievelijk opdrachtgever, forwarder en rederij), opvalt dat het karakter daarvan wezenlijk verschilt van de e-mails die rechtstreeks aan verdachte zijn verzonden. Dit is volgens de raadsman een belangrijke indicatie voor de stelling dat verdachte niets vermoedend en te goeder trouw heeft toegewerkt naar een legaal transport richting Hong Kong. Ook de anonieme brieven die ten grondslag liggen aan dit dossier wijzen in de richting van [forwarder] en in ieder geval niet in de richting van het bedrijf van verdachte.
Vervolgens heeft de raadsman gesteld dat het niet aannemelijk is dat verdachte zou meewerken aan een illegaal afvaltransport aangezien hij op grond van de Duitse regelgeving achteraf een recyclingcertificaat moet kunnen leveren. Bij afvoer naar Maleisië zou hij nooit een recyclingcertificaat hebben kunnen leveren en zou hij daarbij per definitie door de mand zijn gevallen.
Verdachte heeft altijd geweten dat de eindbestemming van het plastic Maleisië zou zijn, maar aangezien er een verbod was om het PET-materiaal rechtstreeks naar Maleisië te transporteren is overeengekomen dat het transport via een recovery facility in Hong Kong zou gaan. Daar zouden de PET-flessen worden gewassen en geshredderd. Om die reden is het verdachte nooit opgevallen dat Maleisië in de diverse correspondentie als bestemming werd genoemd. Daarnaast is er niet specifiek op de term PKG (Port Kelang) gelet eenvoudigweg omdat deze benaming binnen het bedrijf van verdachte niet de connotatie Maleisië had en net zo goed gezien kon worden als een bootnaam of een havennaam in Hong Kong. Er ging gewoon geen bel rinkelen. Daarenboven is het zo dat door de bewerking in Hong Kong sprake zou zijn van schone kunststofflakes, niet zijnde een afvalstof, waardoor op het verdere transport naar de fabriek van [afnemer] in Maleisië niet de bepalingen van de EVOA van toepassing zijn.
Als laatste controlemoment krijgt het bedrijf van verdachte de Bill of Lading (B/L) toegezonden. Het bedrijf van verdachte heeft op 10 april 2008 per e-mail een concept B/L op Hong Kong gekregen ten behoeve van het dossier, deze vervolgens naar de Duitse autoriteiten te zenden. In het geval van de onderhavige Free on board (FOB) transporten heeft verdachte met het opstellen van de B/L niets te maken. De versies van de B/L die daarna zijn opgemaakt en ook in het dossier zijn opgenomen met eindbestemming Port Kelang heeft verdachte nooit gekregen of gezien.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman op grond van het voorstaande geconcludeerd dat verdachte altijd met een transport naar Hong Kong bezig is geweest en daarom de Annex VII-formulieren ook niet valselijk heeft opgemaakt. Met betrekking tot de boekingsbevestigingen heeft de raadsman gesteld dat dit formulieren van de rederij [rederij 2] zijn waar zij geen verantwoordelijkheid en bemoeienis mee heeft gehad. Bovendien betreffen deze boekingsformulieren uithaalreferenties waarmee [rederij 2] lege containers uit Rotterdam kan halen en is daarbij de latere lading van die containers in het geheel nog niet van belang.
Vervolgens heeft de raadsman nog aangevoerd dat, naast het feitelijk perspectief, maar ook voor het juridisch perspectief, geldt dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met [forwarder], [afnemer] en [rederij] om een transport naar Hong Kong, dat was voorzien van alle benodigde gegevens ingevolge de EVOA, van bestemming te veranderen naar Maleisië terwijl voor Maleisië een EVOA-verbod gold. Het tegendeel is juist waar. Aangetoond is dat verdachte de optie Maleisië heeft uitgesloten nadat hier onderzoek naar was gedaan. Vervolgens is Hong Kong als bestemming in beeld gekomen en heeft verdachte deze optie als uitvoerbaar beoordeeld en daarnaar gehandeld, met als laatste controlemoment de B/L-gegevens van 10 april 2008 die aan het bedrijf van verdachte werden toegezonden. Er was op grond daarvan geen nauwe en bewuste samenwerking op de verrichte gedraging.
De raadsman heeft gepleit voor vrijspraak van hetgeen verdachte is ten laste gelegd, aangezien het Openbaar Ministerie voor een veroordeling geen bewijs heeft geleverd.
In het geval de rechtbank toch tot een veroordeling mocht komen heeft de raadsman verzocht om bij de strafoplegging rekening te houden met de goede naam van verdachte, het feit dat hij niet eerder is veroordeeld en zijn bedrijf reeds verregaande schade heeft ondervonden van dit strafproces.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte wordt verweten dat hij in samenwerking met een forwarder, een rederij en een afnemer heeft meegewerkt aan het transporteren van containers gevuld met (verontreinigde) PET-flessen naar Port Kelang in Maleisië - een verboden bestemming -, terwijl op de bijbehorende Annex VII-formulieren als bestemming Hong Kong was vermeld. Daarbij zouden zowel verdachte als een door hem ingehuurde rederij formulieren, behorende bij die transporten, valselijk hebben opgemaakt door de verkeerde inhoud of bestemming te vermelden.
De rechtbank stelt vast dat vaststaat is dat in de containers verontreinigde PET-flessen werden vervoerd, vallend onder de code B3010. Het gaat derhalve om een zogenoemde groene-lijstafvalstof zoals vermeld op een bijlage behorende bij de EVOA. Daarnaast staat vast dat uitvoer in de litigieuze periode naar Maleisië niet was toegestaan en dat de eerste 40 containers daadwerkelijk in Maleisië zijn aangekomen.
Op grond van de inhoud van het dossier en de ter terechtzitting door verdachte gegeven verklaring stelt de rechtbank de volgende gang van zaken vast.
Verdachte werd in februari 2008 benaderd door een nieuwe klant uit Dubai, te weten [afnemer]. Na enkele contacten over en weer bleek dat het bedrijf van verdachte de PET-flessen kon leveren die [afnemer] graag wilde afnemen om te verwerken in haar verwerkingsbedrijf in Maleisië. Bij een intern onderzoek door een medewerker werkzaam bij het bedrijf van verdachte bleek dat er op grond van de EVOA een verbod gold om deze PET-flessen uit te voeren naar Maleisië. In de besprekingen die hierop volgden is overeengekomen dat de PET-flessen naar Hong Kong vervoerd zouden worden. [afnemer] wees een erkend verwerkingsbedrijf aan waar de PET-flessen zouden worden gewassen en geshredderd. Verdachte heeft hiermee ingestemd. De na dit proces ontstane plastic flakes mochten wel naar Maleisië vervoerd worden en in de fabriek van [afnemer] aldaar verwerkt worden. Verdachte is, volgens zijn eigen verklaring, altijd bezig geweest met het in orde maken van de transporten naar Hong Kong.
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte ervan op de hoogte moet zijn geweest dat de transporten naar Maleisië zouden gaan met name gelet op de e-mailcorrespondentie die tot de gedingstukken behoort. In de aanhef van diverse e-mails stond "PKG" (Port Kelang). Deze e-mails zijn vrijwel allemaal copie conform (cc) aan medewerkers van het bedrijf van verdachte gezonden. Verdachte heeft daar tegenover gesteld dat hij in dit stadium van de orders alleen geïnteresseerd was in de betaling voorafgaande aan de levering en op de rest van de informatie geen acht heeft geslagen. Daarnaast heeft verdachte, voor zover de aanhef van die e-mails wel is gelezen, daar niets onrechtmatigs in gezien aangezien zij ervan op de hoogte was dat de eindbestemming van het plastic Maleisië zou zijn. Bovendien, zo stelt de raadsman daar nog bij, was binnen het bedrijf van verdachte de afkorting "PKG" niet bekend en kon dit even goed een afkorting zijn van een schip of een bedrijf in Hong Kong in plaats van de haven in Maleisië.
De rechtbank stelt voorop dat - voor zover de raadsman dat heeft willen bepleiten - een levering op grond van "free on board" of "free alongside ship" verdachte niet ontslaat van de verplichtingen die zij op grond van de EVOA heeft. De zorgplicht, die hij op grond van de EVOA voor de afvalstroom heeft, raakt het bedrijf van verdachte, ondanks civielrechtelijke afspraken, pas kwijt op het moment dat het afval op de plaats van bestemming is verwerkt of nuttig is toegepast.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat verdachte steeds op levering van containers met PET-flessen naar Hong Kong heeft gekoerst. Het kan verdachte in bepaalde mate worden verweten dat hij heeft nagelaten om op bedoelde e-mails te reageren. In het dossier bevindt zich ook e-mailcorrespondentie van medewerkers van [afnemer] en [forwarder] die niet aan verdachte is gezonden. Deze e-mails zijn duidelijk van een andere toonzetting en hieruit wordt door de rechtbank een vooropgezet plan gelezen om de bestemming te veranderen van Hong Kong in Maleisië en verdachte hier buiten te houden. Het enkele feit dat verdachte wellicht scherper op de inhoud en aanhef van de bedoelde e-mails - die hem wel zijn toegezonden - had moeten letten is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om ten aanzien van verdachte te kunnen spreken van de door de officier van justitie gestelde betrokkenheid bij de opzettelijke overtreding van de voorschriften die door de EVOA aan verdachte waren gesteld.
Daarnaast stelt de rechtbank vast dat verdachte in het geheel geen actieve handelingen heeft verricht waardoor de containers niet naar Hong Kong zijn overgebracht.
Op grond van hetgeen verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht en hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het niet ondenkbaar is dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van het veranderen van de bestemming van het transport van Hong Kong in Maleisië. Daardoor is het niet bewezen dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de overige betrokkenen om medeplegen te kunnen aannemen.
Verdachte zal van hetgeen hem onder 1 ten laste is gelegd worden vrijgesproken.
In het onder 2 ten laste gelegde wordt verdachte verweten dat hij valsheid in geschrift heeft gepleegd.
De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er vanuit mag worden gegaan dat verdachte steeds heeft gekoerst op transporten naar Hong Kong. Om dezelfde reden dat hij van het onder 1 ten laste gelegde wordt vrijgesproken kan dan ook de valsheid in geschrift van de bijbehorende Annex VII- formulieren niet bewezen worden.
Met betrekking tot de drie boekingsformulieren heeft verdachte gesteld dat deze betrekking hebben op lege containers die door [rederij 2] waren uitgehaald voor het bedrijf van verdachte. Verdachte zou deze containers vullen en naar Meppel laten brengen voor verder vervoer door [rederij 2] naar Rotterdam. Deze stelling wordt ondersteund door de verklaring van de heer [medewerker], werkzaam bij Uniport. Daarbij heeft verdachte gesteld dat het voor [rederij 2] in dat stadium niet van belang is waar de lege containers later mee zullen worden geladen. In dat kader is het ook niet logisch dat een medewerker van [rederij 2] heeft verklaard dat hij ongetwijfeld naar de inhoud zal hebben gevraagd. De transporten van de volle containers werden vergezeld van een Annex VII-formulier waarop naar waarheid de inhoud bestaande uit plastic scrap was vermeld. De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat het bij de boekingsformulieren van [rederij 2] om lege containers ging. Verdachte kan daardoor naar het oordeel van de rechtbank niet verweten worden [rederij 2] onjuist te hebben geïnformeerd met betrekking tot de inhoud van de containers.
Verdachte zal derhalve van het haar onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Verklaart het onder 1 en 2 ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. F. Sijens, voorzitter, L.W. Janssen en H.J. Bastin, in tegenwoordigheid van M. Smit-Colnot, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 31 maart 2011.