RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 486724 \ VV EXPL 10-53
Vonnis d.d. 27 januari 2010
A [de kantonrechter leest: A],
wonende te [plaatsnaam],
eiser, hierna A te noemen,
gemachtigde mr. H.J.A. van Dijk, jurist bij FNV Bondgenoten, Individuele Dienstverlening, te Groningen,
de besloten vennootschap European Work First B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (9699 SB) Vriescheloo, Koeweg 6,
gedaagde, hierna EWF te noemen,
procederend in de persoon van B. Koning, werkzaam bij EWF.
Op de in de inleidende dagvaarding genoemde gronden heeft A (zakelijk weergegeven) gevorderd dat EWF, bij wijze van voorlopige voorziening, wordt veroordeeld tot betaling aan A van:
A. een bedrag van € 3.610,49 bruto aan achterstallig loon inclusief daarover verschuldigde vakantietoeslag;
B. een bedrag van € 175,00 (exclusief BTW) aan buitengerechtelijke incassokosten;
C. de wettelijke rente over de voornoemde bedragen vanaf de dag dat die verschuldigd zijn;
D. de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ad 50% over de onder A. genoemde post;
E. de kosten van dit geding.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 januari 2011. Partijen (EWF vertegenwoordigd door B. Koning) en de gemachtigde van A zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
De uitspraak is bepaald op heden.
1.1 Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2 A is bij EWF in dienst geweest, waarbij laatstelijk tussen partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd is overeengekomen voor de duur van 1 januari 2010 tot 23 december 2010, tegen een loon van € 1.047,60 bruto per vier weken.
1.3 In deze arbeidsovereenkomst is bepaald dat er een einde komt aan het dienstverband van A bij het eindigen van het teeltseizoen.
1.4 EWF is een uitzendbureau dat haar mensen hoofdzakelijk in de glastuinbouw ter beschikking stelt van derden. A heeft zijn werkzaamheden verricht in de (kas)tomatenteelt.
1.5 Bij brief van 15 oktober 2010 heeft EWF aan A meegedeeld dat de werkzaamheden, en daarmee de arbeidsovereenkomst, eindigen per maandag 18 oktober 2010 omdat het "einde teeltseizoen" is.
1.6 De gemachtigde van A heeft bij brief van 25 oktober 2010 tegen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst geprotesteerd en aanspraak gemaakt op doorbetaling van het loon aan A.
1.7 EWF heeft deze aanspraak niet gehonoreerd.
Er is tussen partijen sprake van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 7:690 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op deze overeenkomst is artikel 7:691 BW van toepassing. In lid 2 van dit wetsartikel staat dat een uitzendovereenkomst kan eindigen met de beëindiging van de terbeschikkingstelling. Lid 3 van dat wetsartikel bepaalt echter dat een dergelijk beding kan worden overeengekomen voor de eerste 26 weken van arbeid. In dit geval is de arbeidsovereenkomst pas na het verstrijken van die 26 weken en onder de wil van de inlener beëindigd. Dit is onverenigbaar met het gesloten stelsel van het arbeidsrecht omdat de ontbindende voorwaarde zoals die is opgenomen in de arbeidsovereenkomst geen objectief te bepalen gebeurtenis is. Ofschoon uit de woorden "einde teeltseizoen" afgeleid zou kunnen worden dat het hier een branchebrede gebeurtenis betreft is het feitelijk niet anders dan dat deze specifieke inlener besluit om de (tomaten)teelt te beëindigen voor dit seizoen. Het kan niet zo zijn dat een uitzendbureau als EWF na ommekomst van de 26 wekenperiode toch ieder contract zou kunnen beëindigen op het moment dat de inlener geen werkzaamheden meer beschikbaar heeft. A heeft daarom recht op doorbetaling van zijn loon tot 23 december 2010. Omdat EWF na sommatie niet is overgegaan tot betaling, maakt A eveneens aanspraak op de wettelijke verhoging, rente en buitengerechtelijke incassokosten.
EWF is niet gehouden om het loon tot 23 december 2010 aan A door te betalen. Bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst met A is met hem besproken dat er een einde aan die overeenkomst zou komen op het moment dat het teeltseizoen bij de inlener zou eindigen. Daarom is deze bepaling ook in de arbeidsovereenkomst opgenomen, net als in de eerdere overeenkomsten die met A zijn gesloten. Het moment waarop het teeltseizoen eindigt, varieert. Bij het aangaan van de overeenkomst daarom nog niet worden ingeschat hoe lang dat seizoen zal duren. Op het moment dat de inlener meedeelde dat het teeltseizoen ten einde was, is niet alleen de overeenkomst met A beëindigd, maar ook de overeenkomsten met 16 andere werknemers. Het is EWF een raadsel waarom A in 2010 plotseling bezwaar heeft gemaakt tegen deze gang van zaken, aangezien hij dat in voorgaande jaren niet heeft gedaan. In januari 2011 is de inlener opnieuw begonnen met telen en er zijn al weer meerdere werknemers van EWF bij de inlener aan het werk, opnieuw tot aan het einde van het teeltseizoen.
4.1 Naar het oordeel van de kantonrechter brengt de aard van de vordering mee dat A een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen, zodat hij in zoverre ontvankelijk is in zijn vorderingen.
4.2 Voor toewijzing van de door A gevorderde voorziening is van belang het antwoord op de vraag of er een gerede kans bestaat dat de bodemrechter zal oordelen dat EWF aan A loon moet betalen over de periode 18 oktober 2010 tot 23 december 2010. Deze vraag dient te worden beantwoord op basis van de thans gepresenteerde feiten en omstandigheden. De kantonrechter overweegt daaromtrent als volgt.
4.3 Het in de wet neergelegde ontslagrecht vormt een (min of meer) gesloten systeem. Een arbeidsovereenkomst kan eindigen:
- door opzegging;
- met wederzijds goedvinden;
- van rechtswege;
- door ontbinding door de rechter.
4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat het teeltseizoen bij de inlener waar A werkzaam was, per 18 oktober 2010 is beëindigd. Zij zijn echter verdeeld over het antwoord op de vraag of daarmee de tussen hen bestaande overeenkomst eveneens is (dan wel kon worden) beëindigd. Vast staat dat in die overeenkomst een bepaling is opgenomen waarin is neergelegd dat de overeenkomst zou eindigen "bij einde teeltseizoen". A stelt echter dat deze bepaling is aan te merken als een uitzendbeding als bedoeld in artikel 7:691, lid 2 BW, en dat dit beding ingevolge lid 3 van dat artikel zijn kracht heeft verloren omdat A meer dan 26 weken arbeid voor EWF heeft verricht. De kantonrechter volgt A daarin vooralsnog niet. Aan dit voorlopige oordeel liggen de volgende overwegingen ten grondslag.
4.5 De kern van bedoeld uitzendbeding is dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt indien de terbeschikkingstelling van de werknemer op verzoek van de inlener ten einde komt. Daarvan is in dit geval geen sprake. Partijen zijn immers overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst eindigt op het moment dat het teeltseizoen zou worden beëindigd, niet dat de arbeidsovereenkomst eindigt op het moment dat de inlener verzoekt om de terbeschikkingstelling van A te beëindigen. Dat het de inlener is die meedeelt dat het teeltseizoen ten einde is, maakt dat niet anders. De gewraakte bepaling in de arbeidsovereenkomst is dan ook niet aan te merken als een uitzendbeding, maar als een ontbindende tijdsbepaling. Het is namelijk zeker dat het aangegeven tijdstip - het einde van het teeltseizoen - zal aanbreken. Op enig moment produceren de tomatenplanten immers geen tomaten meer en wordt gestopt met de teelt. Aan het voorgaande doet niet af dat bij het aangaan van de overeenkomst niet (eveneens) zeker is wannéér het einde van het teeltseizoen zal worden bereikt. Evenmin is van belang dat het teeltseizoen niet bij elke teler op hetzelfde moment eindigt.
4.6 Uit het voorgaande voorlopige oordeel van de kantonrechter vloeit voort dat er een gerede kans bestaat dat de bodemrechter zal oordelen dat de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 18 oktober 2010 is geëindigd en dat EWF niet gehouden is vanaf die datum tot 23 december 2010 loon aan A te betalen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
4.7 A zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze kosten zullen aan de zijde van EWF worden begroot op nihil.
BESLISSING IN KORT GEDING
veroordeelt A in de kosten van deze procedure, welke tot op heden aan de zijde van EWF worden vastgesteld op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.R. van Baak-Klijnsma, kantonrechter, en op 27 januari 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.