ECLI:NL:RBGRO:2011:BP6592

Rechtbank Groningen

Datum uitspraak
3 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
455481
Instantie
Rechtbank Groningen
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een startlening door vennootschap onder firma

In deze zaak vorderde eiseres A, vertegenwoordigd door haar gemachtigde Groenewegen en Partners Gerechtsdeurwaarders, betaling van een bedrag van € 3.394,76 van gedaagde B, in het kader van een startlening verstrekt door de ING Bank aan hun vennootschap onder firma. A stelde dat zij als vennoot hoofdelijk aansprakelijk was voor de schulden van de vennootschap en dat B haar deel van de schuld niet had voldaan. B betwistte de vordering en stelde dat zij haar deel van de lening had afgelost, en dat A niet voldoende inzicht had gegeven in de samenstelling van de vordering.

De rechtbank oordeelde dat A niet aan haar stelplicht had voldaan, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd van de vordering en de kosten die zij had gemaakt. De kantonrechter wees de vorderingen van A af, omdat deze niet deugdelijk waren onderbouwd. A werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van B op nihil werden begroot, aangezien B geen kosten had gemaakt in de zin van artikel 238 Rv.

De uitspraak werd gedaan door mr. B. van den Bosch op 3 februari 2011, na een comparitie van partijen op 30 september 2010, waarbij A niet in persoon aanwezig was. De zaak betreft een civielrechtelijke kwestie in eerste aanleg, waarbij de rechter de verantwoordelijkheden van de vennoten in de vennootschap onder firma en de bewijsvoering van de vordering centraal stelde.

Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 455481 \ CV EXPL 10-8742
Vonnis d.d. 3 februari 2011
inzake
A,
wonende te [plaatsnaam],
eiseres, hierna A te noemen,
gemachtigde Groenewegen en Partners Gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (Postbus 6002,1005 EA),
tegen
B,
wonende te [adres],
gedaagde, hierna B te noemen,
in persoon.
PROCESGANG
A heeft bij dagvaarding op de daarin geformuleerde gronden, gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad B te veroordelen tot betaling van een bedrag aan hoofdsom van € 3.394,76 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag sedert 7 april 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
B heeft de vorderingen betwist. Bij vonnis van 3 juni 2010 is een comparitie van partijen gelast. Die comparitie heeft plaatsgehad op 30 september 2010. A is niet in persoon verschenen, voor haar verschenen is haar gemachtigde. B is in persoon verschenen.
Partijen zijn nadien in de gelegenheid gesteld nader te concluderen. Partijen hebben hun standpunten nader schriftelijk toegelicht. A heeft bij conclusie van repliek haar eis vermeerderd met € 46,04.
Vonnis is bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
1 De feiten
1.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet althans onvoldoende betwist, staat tussen partijen het volgende vast.
1.2 A en B hebben op 13 juni 2005 een vennootschap onder firma opgericht. Met die vennootschap hebben zij een uitgeverij gedreven genaamd "[Uitgeverij]". Door de ING Bank is aan de onderneming een startkapitaal verstrekt in de vorm van een geldlening van € 37.500.
2 Het standpunt van A
2.1 De ING Bank heeft in 2008 aangedrongen op afbetaling van het geleende startkapitaal. A is begonnen met de afbetaling van die schuld en heeft haar deel van de schuld vrijwel geheel voldaan. Als vennoten zijn A en B hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap. A is door de bank aangesproken voor de andere helft van de schuld die voor rekening van B was.
2.2 A heeft een advocaat ingeschakeld teneinde betaling te verkrijgen van B. B heeft bij e-mail van 25 december 2008 aan haar advocaat aangegeven dat zij vanwege de geschetste omstandigheden niet in staat was tot betaling over te gaan.
2.3 A heeft, aldus de dagvaarding, een bedrag van € 2.524,04 aan restschuld betaald dat geheel voor rekening kwam van B. Daarnaast heeft zij een bedrag aan incassokosten betaald van € 89,25, aan advocaatkosten ad € 757,47 en een bedrag aan rente aan de ING van € 24,00. Totaal vordert zij bij dagvaarding een bedrag van € 3.394,76.
2.4 A heeft bij repliek haar vordering vermeerderd met een door de bank aan haar in rekening gebracht bedrag aan debetrente van € 46,04 over de periode 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2010.
2.5 A heeft in de repliek onder meer aangegeven dat B € 20.500,00 heeft betaald. Dat was haar deel van het startkapitaal en rente over de jaren 2005 tot en met 2008. Dan blijven over de taxatiekosten, incassokosten, rente over 2009 en de advocaatkosten van A.
3 Het standpunt van B
3.1 B heeft bij antwoord aangegeven dat zij verantwoordelijk is voor de helft van (alle kosten van) de startlening. Zij is niet verantwoordelijk voor de kosten van de advocaat van A. Naar haar mening is de schuld inmiddels volledig voldaan. Zij heeft een overzicht overgelegd van de door haar gedane aflossingen, uitkomend op een totaalbedrag van € 20.500. Zij heeft eerder ook al € 500,00 afgelost zodat zij totaal € 21.000 heeft voldaan. Mocht blijken dat zij daarmee teveel heeft betaald dan wil zij dat graag terugontvangen van A.
3.2 Noch van de bank noch van A heeft zij inzage gekregen in de betreffende afschriften ondanks eerdere verzoeken daartoe. Zij is tegen de ING een klachtprocedure begonnen. De ING heeft ten onrechte kosten in rekening gebracht.
3.3 Bij dupliek heeft B gesteld het te betreuren dat A niet op de comparitie aanwezig was. Zij had graag duidelijkheid willen krijgen over de bankafschriften en een overzicht willen ontvangen van alle kosten die in rekening zijn gebracht. A heeft op geen enkele wijze daarin inzage gegeven zodat het verzoek tot betaling dient te worden afgewezen.
4 Beoordeling
4.1 B heeft erkend dat zij als voormalig vennoot gehouden is haar deel van de startlening en de kosten te voldoen. Zij heeft aangevoerd dat A inzicht dient te verstrekken omtrent de samenstelling van de vordering zodat zij, ook waar het de gegrondheid van de vordering betreft, zich daarover kan uitspreken.
4.2 Overwogen wordt dat dit ook als zodanig op de comparitie na antwoord aan de orde is gekomen. Anders dan in het tussenvonnis van 3 juni 2010 was gelast, is A, zonder voorafgaand bericht, niet op die comparitie in persoon verschenen. Vastgesteld moet worden dat de stukken ingezonden voorafgaand aan die comparitie geen (voldoende) inzicht bieden in de samenstelling en de onderdelen van de vordering van A.
4.3 A erkent dat B, in ieder geval, totaal een bedrag van € 20.500 heeft betaald. Haar deel van de startlening beliep een bedrag van € 18.750. A stelt weliswaar dat het meerdere een renteverplichting betreft maar laat, ondanks hetgeen de comparitie aan de orde is gesteld, na aan de hand van afschriften en stukken van de bankinstelling daarover nader inzicht te verstrekken.
4.4 Dat geldt ook voor de overige posten die in de conclusie van repliek wel worden genoemd maar niet deugdelijk worden toegelicht laat staan dat die naar behoren zijn gespecificeerd en met stukken onderbouwd.
4.5 Het is aan een eisende partij om deugdelijk uiteen te zetten op welke gronden die partij meent jegens een andere partij aanspraak op betaling te kunnen maken. Dit is ook ter comparitie aan de orde is geweest en A is vervolgens in de gelegenheid gesteld bij repliek een en ander nader deugdelijk toe te lichten en met stukken te onderbouwen.
Vastgesteld moet worden dat A niet aan de op haar rustende stelplicht in voormelde zin heeft voldaan. Nu haar vorderingen dan ook niet naar behoren zijn toegelicht en onderbouwd, dienen die vorderingen al om die reden te worden afgewezen.
5 Proceskosten
A dient als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten te worden veroordeeld. Nu aan de zijde van B niet is gebleken van kosten in de zin van artikel 238 Rv worden die kosten op nihil begroot.
BESLISSING
De kantonrechter:
- wijst de vorderingen van A af;
-veroordeelt A in de kosten van de procedure aan de zijde van B begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op 3 februari 2011 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: BvdB
coll: