ECLI:NL:RBGRO:2011:BP6592
Rechtbank Groningen
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot betaling van een startlening door vennootschap onder firma
In deze zaak vorderde eiseres A, vertegenwoordigd door haar gemachtigde Groenewegen en Partners Gerechtsdeurwaarders, betaling van een bedrag van € 3.394,76 van gedaagde B, in het kader van een startlening verstrekt door de ING Bank aan hun vennootschap onder firma. A stelde dat zij als vennoot hoofdelijk aansprakelijk was voor de schulden van de vennootschap en dat B haar deel van de schuld niet had voldaan. B betwistte de vordering en stelde dat zij haar deel van de lening had afgelost, en dat A niet voldoende inzicht had gegeven in de samenstelling van de vordering.
De rechtbank oordeelde dat A niet aan haar stelplicht had voldaan, omdat zij niet voldoende bewijs had geleverd van de vordering en de kosten die zij had gemaakt. De kantonrechter wees de vorderingen van A af, omdat deze niet deugdelijk waren onderbouwd. A werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van B op nihil werden begroot, aangezien B geen kosten had gemaakt in de zin van artikel 238 Rv.
De uitspraak werd gedaan door mr. B. van den Bosch op 3 februari 2011, na een comparitie van partijen op 30 september 2010, waarbij A niet in persoon aanwezig was. De zaak betreft een civielrechtelijke kwestie in eerste aanleg, waarbij de rechter de verantwoordelijkheden van de vennoten in de vennootschap onder firma en de bewijsvoering van de vordering centraal stelde.