RECHTBANK GRONINGEN
Sector kanton
Zaak\rolnummer: 425373 \ CV EXPL 09-16091
Q.,
wonende te [adres],
eiser, hierna Q. te noemen,
gemachtigde mr. J.M. Frons, advocaat te Groningen
de stichting Stichting Koersvast,
gevestigd te [adres],
gedaagde, hierna Stichting Koersvast te noemen,
gemachtigde mr. D. Kuijken, advocaat te Groningen.
Q. heeft bij dagvaarding, op de daarin geformuleerde gronden, gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Koersvast te veroordelen:
1 om het (ouderdoms)pensioen van Q. op grond van artikel 10 van het bij hem bekende pensioenreglement met terugwerkende kracht te indexeren vanaf de datum dat hij bij Koersvast uit dienst trad, almede deze indexatie ook in de toekomst jaarlijks te laten plaatsvinden;
en:
2 het onder 1 gevorderde bedrag af te dragen aan het pensioenfonds (Centraal Beheer Achmea), zodanig dat het pensioen van Q. geïndexeerd wordt en blijft en hij geen nadeel ondervindt van de vertraging in de betaling c.q. indexatie door Koersvast;
en:
3 aan Q. een vergoeding voor buitengerechtelijke kosten ad € 714,00 te betalen;
en:
met veroordeling van Koersvast in de kosten van de procedure.
Koersvast heeft de vorderingen betwist.
Partijen hebben vervolgens over en weer hun standpunten nader toegelicht waarna vonnis nader is bepaald op heden.
De inhoud van alle stukken geldt als hier herhaald.
1 De feiten
1.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken het volgende vast.
1.2 Q., geboren op 6 januari 1944, is op 1 maart 1968 in dienst getreden bij (de rechtsvoorganger van) Koersvast. Q. was in de periode 1 januari 1990 tot 1 januari 2002 door Koersvast te werk gesteld als commercieel directeur in een tweehoofdige directie bij de Coöperatieve Verzekeringsgroep het Anker U.A. (verder: het Anker). Hij was onder meer belast met personeelszaken. De heer Z. was de andere, financiële, directeur.
1.3 Het Anker heeft in 2000 moeten besluiten het grootste deel van haar verzekeringstak, de ziektekostenverzekeringen, te verkopen. Als gevolg van die reorganisatie is de functie van Q. komen te vervallen. In en na overleg tussen partijen is de arbeidsovereenkomst op verzoek van het Anker bij beschikking d.d. 28 september 2001 onder toekenning van de daarin omschreven vergoeding, door de kantonrechter te Groningen ontbonden per 31 december 2001.
1.4 Q. heeft ingaande 1 januari 2006, de eerste dag van de maand waarin hij 62 jaar oud werd, gebruik gemaakt van zijn bij pensioenverzekeraar Centraal Beheer Achmea opgebouwde pensioen. Per 1 januari 2009 is zijn levenslange ouderdomspensioen ingegaan.
1.5 Op de arbeidsovereenkomst waren van toepassing de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Verzekeringsbedrijf (verder: de CAO). De CAO kende een basispensioenregeling. De CAO is een minimum-CAO zodat Koersvast ten gunste van haar werknemers daarvan mag afwijken.
1.6 Ingaande 1 januari 1999 hebben CAO-partijen de pensioenregeling gewijzigd waarbij onder meer van een eindloonregeling naar een middenloonregeling werd gegaan, de VUT werd afgeschaft, een flexibel pensioen werd ingevoerd en werknemers vanaf hun 18e jaar pensioen konden opbouwen. Als gevolg van die ontwikkelingen diende het pensioenreglement te worden aangepast. Q. is uit hoofde van zijn functie in de periode vanaf 1999 betrokken geweest bij de onderhandelingen over de aanpassingen van het pensioenreglement met pensioenverzekeraar Centraal Beheer Achmea. Over dat onderwerp hebben zo'n 12 besprekingen plaatsgehad.
1.7 In een brief van 10 juli 2001, verzonden namens Q. en zijn mededirecteur, is aan het personeel medegedeeld dat er een nieuwe pensioenregeling in de maak was en dat deze in een bijeenkomst eind augustus nader zou worden toegelicht.
2 Het standpunt van Q.
2.1 Op grond van het bij hem bekende pensioenreglement "het Flexibel bedrijfspensioen voor de werknemers van Coöperatieve Verzekeringsgroep het Anker U.A." d.d. 1 januari 2000 (productie 3 bij dagvaarding) dient het ingegane pensioen en de (premievrije) ouderdomspensioenaanspraak elk jaar met een stijging van het prijsindexcijfer verhoogd te worden, met een maximum van 3% per jaar.
2.2 Het is Q. bij navraag over de hoogte van het pensioen gebleken dat Koersvast in de periode 2004 tot en met 2007 in het geheel geen indexatie heeft toegepast. Koersvast beroept zich op een wijziging van het pensioenreglement op grond waarvan het aan de werkgever is de procentuele verhoging te bepalen.
Q. heeft zich niet verenigd met een wijziging van het pensioenreglement zodat de bij hem bekende versie van het pensioenreglement d.d. 1 januari 2000 van toepassing is.
2.3 Q. heeft verklaringen overgelegd van de heren A., B. en C. Zij geven aan dat ook zij slechts in het bezit zijn van dezelfde versie van het pensioenreglement als overgelegd als productie 3.
2.4 Koersvast heeft, subsidiair, niet aan de op haar rustende informatieplicht voldaan. De daardoor ontstane schade, gelijk aan de misgelopen en toekomstige indexatie, dient te worden vergoed.
De verplichting te indexeren vloeit tevens voort uit de bijlage IV van de CAO 1998-2000. Daarin is vermeld dat de deelnemersjaren na 1 januari 1999 zijn gebaseerd op een geïndexeerd middelloonsysteem.
2.5 Bij repliek heeft Q. nader het volgende aangevoerd.
Q. was uit hoofde van zijn functie op de hoogte van de aanpassingen van het pensioenreglement. Hij heeft door op zijn 62e met vervroegd pensioen te gaan ook van die nieuwe regeling gebruik gemaakt. Hij heeft het nieuwe pensioenreglement aanvaard en ook een aangepast pensioenreglement ontvangen. Dat is het bij hem bekende pensioenreglement d.d. 1 januari 2000 (productie 3 bij dagvaarding). Die versie is bij hem (en aan andere werknemers) als de definitieve versie gepresenteerd.
Uit hoofde van zijn toenmalige functie weet hij dat uit alle conceptversies van het pensioenreglement overduidelijk bleek dat het een concept betrof. In de versie waarop hij zich beroept is daar echter geen sprake van.
2.6 Aanvullend heeft hij onder verwijzing naar de verklaringen die eerder zijn overgelegd, een verklaring overgelegd van de heer D. Ook D. verklaart dat hem slechts de versie van het pensioenreglement bekend is als bij dagvaarding overgelegd.
2.7 Q. betwist dat het interne memo van 31 januari 2002 verstuurd is. Voor zover dat wel is gebeurd gaat hij er van uit dat dan de bij hem bekende versie van het pensioenreglement is meegestuurd. Dit memo zou een maand na zijn vertrek zijn verstuurd en heeft hem in ieder geval niet bereikt.
2.8 Ook indien Koersvast op basis van de CAO slechts had dienen te streven naar een indexatie van de pensioenen had zij de indexatie niet zonder meer lager mogen vast stellen. Zij had daarover vooroverleg met de werknemersvertegenwoordiging moeten plegen en de werknemers daar tevoren van op de hoogte moeten stellen. Dit op grond van artikel 44 jo. 95 Pensioenwet en artikel 4 besluit uitvoering pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioensregeling. Koersvast heeft ook op die grond niet aan haar informatieplicht voldaan.
3 Het standpunt van Koersvast
3.1 in 2001 is een nieuw pensioenreglement tot stand gekomen. Q. is actief betrokken geweest bij de onderhandelingen daarover. Over dat nieuwe reglement heeft een bijeenkomst plaatsgehad met het personeel waarbij een toelichting is gegeven door een pensioendeskundige.
3.2 In de brief van 10 juli 2001 is aan het personeel medegedeeld dat er een nieuwe regeling was. Het nieuwe pensioenreglement is aan de werknemers uitgereikt met daarbij een intern memo d.d. 31 januari 2002. Dit pensioenreglement wordt ook uitgevoerd.
Q. beroept zich niet op de nieuwe regeling maar op het eerste concept van de nieuwe pensioenregeling. Dat eerste, door Centraal Beheer Achmea opgestelde, concept is op onderdelen onjuist en bevat omissies. Zo is er nog een leeftijd van 22 in plaats van 18 jaar opgenomen.
3.3 De indexatie van het middenloon op grond van artikel 9 van het pensioenreglement heeft betrekking op de opbouw van het pensioen gedurende de periode dat een werknemer in dienst is. De indexatie is gelijk aan de stijging van het loonindexcijfer met een maximum van 3%. Dat is geheel iets anders dan de indexatie van de pensioenen van niet actieve werknemers.
3.4 In artikel 10 van het pensioenreglement is bepaald dat de ingegane pensioenen jaarlijks worden verhoogd met een door de werkgever vast te stellen percentage. In de jaren 2004 tot en met 2008 is geen indexatie toegepast en voor 2009 is een indexatie van 1% toegepast.
3.5 Koersvast heeft de juistheid van de overgelegde verklaringen betwist.
3.6 Koersvast heeft verweer gevoerd tegen de vordering vergoeding buitengerechtelijke kosten.
3.7 Bij dupliek heeft Koersvast betwist dat er conceptversies van het pensioenreglement waren waaruit uitdrukkelijk bleek dat het een concept betrof. Centraal Beheer Achmea heeft in de brief van 19 december 2008 ook uitdrukkelijk verklaard dat het stuk waarop Q. zich beroept een conceptversie is. Q. is intensief betrokken geweest bij de totstandkoming en kan niet doen alsof hij niet heeft begrepen dat het hier om een conceptversie ging.
3.8 Op basis van het, wel, geldende pensioenreglement en de CAO rust op Koersvast geen verplichting te indexeren. Zij betwist dat er financiële middelen aanwezig waren om wel te indexeren.
3.9 Het Anker heeft de uitvoering van het pensioen aan Centraal Beheer Achmea overgedragen. Artikel 44 van de Pensioenwet ziet op de pensioenuitvoerder. Centraal Beheer Achmea heeft steeds richting Q. voldaan aan de op haar rustende informatieverplichtingen. In ieder geval kan het niet voldoen aan een informatieverplichting niet als gevolg hebben dat daardoor een ander pensioenreglement van toepassing is.
4 Beoordeling
4.1 Q. vordert in essentie nakoming van een pensioenregeling zoals die is vastgelegd in de door hem overgelegde productie 3.
In artikel 10 van het door hem overgelegde pensioenreglement is bepaald: "De ingegane pensioenen en de premievrije pensioenaanspraken van werknemers met wie het dienstverband vóór de pensioendatum is beëindigd worden jaarlijks verhoogd met de stijging van het prijsindexcijfer, met een maximum van 3%."
Koersvast heeft gesteld dat dit niet het geldende pensioenreglement doch slechts een conceptversie is. In artikel 10 van het pensioenreglement waarop Koersvast zich beroept, is bepaald dat de ingegane pensioenen jaarlijks worden verhoogd met een door de werkgever vast te stellen percentage.
Koersvast heeft de juistheid van de door Q. (nader) overgelegde verklaringen gemotiveerd betwist. Koersvast heeft daarbij tevens toegelicht dat een aantal van die (oud-) werknemers destijds uit hoofde van hun functie (eveneens) de beschikking kan hebben gehad over een conceptversie.
4.2 Gelet op de (nadere) stellingen van partijen gaat het niet (meer) over de vraag of Koersvast de geldende pensioenregeling rechtmatig en regelmatig heeft gewijzigd maar met name over de vraag welk pensioenreglement nu als de voor Q. geldende pensioenregeling moet worden aangemerkt. Koersvast heeft uitvoering gegeven aan het pensioenreglement waarop zij zich beroept.
Nu Koersvast de stelling van Q. dat het pensioenreglement waarop hij zich beroept, het geldende pensioenreglement was, gemotiveerd heeft weersproken, rust de bewijslast daarvan overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv. op Q.. De kantonrechter ziet in de stellingen van partijen ook geen aanleiding tot een andere bewijslastverdeling te komen. Gelet op de inhoud van de door Q. vervulde functie en zijn intensieve betrokkenheid bij de totstandkoming van het pensioenreglement is er sprake van een gelijkwaardige positie van partijen waarbij voor een correctie van de bewijslastverdeling vanuit de beschermingsgedachte in het arbeidsrecht, geen aanleiding is.
Met de door Koersvast gestelde, door Q. op dat onderdeel niet betwiste, omissies in de tekst van de door Q. overgelegde versie, valt ook niet in te zien dat Q. er in zijn positie zonder meer van uit mocht gaan dat dit het geldende pensioenreglement was.
4.3 Gelet op zijn bewijsaanbod zal Q. tot het bewijs worden toegelaten dat het pensioenreglement waarop hij zich beroept, het voor hem geldende pensioenreglement was.
4.4 Q. beroept zich, subsidiair, op de bijlage bij artikel 24 van, CAO. Over de indexatie is in die bijlage vermeld: "De werkgever streeft er naar ingegane pensioenen en premievrije aanspraken van gewezen deelnemers aan te passen aan de ontwikkeling van het consumenten prijsindexcijfer van het CBS, doch ten hoogste 3% per jaar. De opgebouwde aanspraken van actieve deelnemers worden jaarlijks aangepast aan de CAO-loonontwikkeling van de verzekeringsbedrijfstak."
Overwogen wordt dat die bepaling geen verplichting voor de werkgever inhoudt om het pensioen van gewezen werknemers als Q. ook daadwerkelijk te indexeren. Q. heeft onvoldoende gesteld om, voor zover hij niet in het hem opgedragen bewijs mocht slagen, tot de conclusie te kunnen komen dat Koersvast als werkgever desondanks gehouden was de pensioenaanspraak voor hem te indexeren.
4.5 Indien Q. niet in het bewijs mocht slagen dan is uitgangspunt voor de indexatie van zijn pensioen het pensioenreglement als overgelegd door Koersvast. Niet valt in te zien dat indien en voor zover (de pensioenverzekeraar van) Koersvast Q. niet (jaarlijks) heeft geïnformeerd over het al dan niet indexeren van zijn ingegane pensioen, hij daarmee jegens Koersvast aanspraak heeft op de door hem gestelde indexatie c.q. op een schadevergoeding gelijk aan die indexatie.
De door Q. ingestelde vorderingen zijn dan ook niet toewijsbaar op de subsidiaire grondslag(en).
4.6 Met betrekking tot de gevorderde buitengerechtelijke kosten overweegt de kantonrechter op voorhand als volgt. Uitgangspunt voor toewijzing van de vordering met betrekking tot deze kosten is dat de buitengerechtelijke werkzaamheden meer moeten omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning. Koersvast heeft betwist dat daarvan sprake was. Q. heeft die post na het verweer van Koersvast niet nader toegelicht. Niet gebleken is dan ook dat sprake is geweest van andere of meer werkzaamheden dan ter voorbereiding van de processtukken en instructie van de zaak. De buitengerechtelijke kosten zullen dan ook niet voor toewijzing in aanmerking komen.
4.7 De zaak zal naar de rolzitting worden verwezen, opdat Q. te kennen kan geven of en hoe hij aan de bewijsopdracht wenst te voldoen. Uiteraard kan deze uitlating schriftelijk worden gedaan. Voor het geval Q. getuigen wenst te laten horen, dient Q. alsdan de namen van de te horen getuigen op te geven alsmede de verhinderdata in de periode van twee maanden volgende op die rolzitting. Koersvast dient op deze rolzitting (schriftelijk) haar verhinderdata in deze periode op te geven. Indien een getuigenverhoor dient plaats te vinden, zal op die zitting een datum voor het verhoor worden vastgesteld.
4.8 Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
laat Q. toe tot het bewijs als vermeld in rov. 4.3 ;
verwijst de zaak naar de rolzitting van 18 augustus 2010 voor uitlating door partijen als bedoeld in overweging 4.7;
bepaalt dat voor de uitlating door partijen en het mogelijk te houden getuigenverhoor in beginsel geen uitstel zal worden verleend;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. B. van den Bosch, kantonrechter, en op 21 juli 2010 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.